Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2915

Datum uitspraak2007-03-12
Datum gepubliceerd2007-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002725-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. Verhouding tussen niet naleven van verplichtingen uit de Vreemdelingenwet 2000 en het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering (artikel 184 WvSr). Noch de wetsgeschiedenis van artikel 108 van de huidige Vreemdelingenwet 2000, noch de wetsgeschiedenis van artikel 44 van de oude Vreemdelingenwet, dwingt tot de conclusie dat de keuze tot separate strafbaarstelling in de Vreemdelingenwet 2000 (als overtreding) van niet naleving van bepaalde verplichtingen met zich zou brengen dat, indien gevorderd is om aan die verplichting te voldoen, het opzettelijk niet voldoen aan die vordering niet onder het bereik van artikel 184 WvSr zou kunnen vallen. Het rechtsbelang dat de Vreemdelingenwet 2000 beoogt te beschermen in genoemde wetsbepalingen is een ander dan het rechtsbelang dat artikel 184 WvSr beoogt te beschermen. 2. Inhoud van het bevel ex artikel 184 WvSr. Artikel 184 WvSr strekt tot ondersteuning van de eis tot naleving van het door het bevoegd gezag gegeven bevelen. Het standpunt dat een dergelijk bevel niet mag inhouden dat een rechtshandeling moet worden verricht (i.c. het aanvragen van uitreispapieren), vindt geen steun in het recht.


Uitspraak

Parketnummer: 20-002725-06 Uitspraak : 12 maart 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch zitting houdende te Eindhoven van 7 juli 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-826520-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1962], wonende te [woonplaats], [adres] A. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter, inhoudende ontslag van alle rechtsvervolging, zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de beslissing van de eerste rechter niet wordt gedragen door de motivering die aan die beslissing ten grondslag is gelegd alsmede omdat het hof tot een andere beslissing komt. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 06 april 2006 te Eindhoven opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 61 en/of artikel 63 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant], hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd een of meer formulieren ter verkrijging van een laissez-passer voor Sierra Leone te ondertekenen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 6 april 2006 te Eindhoven opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering krachtens artikel 61 van de Vreemdelingenwet 2000, gedaan door [verbalisant], hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd een formulier ter verkrijging van een laissez passer voor Sierra Leone te ondertekenen, geen gevolg heeft gegeven aan die vordering. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De tenlastelegging houdt in dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan een ambtelijk bevel, inhoudende dat hij een formulier ter verkrijging van een laissez passer moest ondertekenen. De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak, in de eerste plaats omdat de verdachte legaal in Nederland verbleef, zodat hem een dergelijk bevel niet kon worden gegeven en in de tweede plaats omdat een bevel als bedoeld in art. 184 Sr niet kan inhouden dat degene tot wie het bevel is gericht een rechtshandeling moet verrichten, maar het bevel uitsluitend mag strekken tot het verrichten van feitelijke handelingen. Het hof overweegt als volgt. (i) Uit de stukken blijkt dat de verdachte op 5 april 2006 in vreemdelingenbewaring is gesteld teneinde te worden uitgezet naar Sierra Leone. (ii) Op dezelfde dag heeft hoofdagent van politie [verbalisant] de verdachte verzocht een aanvraagformulier voor een laissez passer voor Sierra Leone in te vullen en te ondertekenen. Op advies van zijn advocaat heeft de verdachte geweigerd dit te doen. (iii) Op 6 april 2006 heeft hoofdagent [verbalisant] van de verdachte gevorderd dat deze het aanvraagformulier zou invullen en de verdachte meegedeeld dat weigering een misdrijf zou opleveren. De verdachte heeft opnieuw zijn medewerking geweigerd. (iv) Op 17 mei 2006 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage (sector bestuursrecht), zitting houdende te Maastricht, de vreemdelingenbewaring van verdachte opgeheven met ingang van 17 mei 2006. Uit de overwegingen van deze beslissing blijkt dat de rechtbank de vreemdelingenbewaring rechtmatig acht vanaf 5 april 2006 tot 13 april 2006, maar onrechtmatig vanaf 13 april 2006. (v) Verder blijkt uit de onder (iv) genoemde beslissing dat de vreemdeling, verdachte in deze zaak, in 1999 in Nederland is gearriveerd en toen asiel heeft gevraagd, dat de rechtbank op 10 oktober 2005 heeft beslist dat de minister voor vreemdelingenzaken en integratie alsnog een beslissing moet geven op het bezwaarschrift d.d. 5 oktober 2000 van de vreemdeling tegen de fictieve afwijzing van toelating als vluchteling en dat de vreemdeling ingevolge art. 8, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) rechtmatig verblijf houdt in Nederland. (vi) Art. 8 Vw 2000 luidt, voor zover van belang: “De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf (…) h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist”. (vii) De vordering van verbalisant [verbalisant] is gebaseerd op art. 61 Vw 2000. Art. 61 lid 2 Vw 2000 luidt, voor zover van belang: “Indien de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen (…), is opgeschort, kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereidingen van het vertrek uit Nederland.” Deze bepaling bewerkstelligt volgens de Memorie van toelichting dat van een asielzoeker medewerking kan worden verlangd aan de voorbereiding van de terugkeer, hangende de procedure van bezwaar of beroep tegen een negatieve beslissing op het asielverzoek. De regeling is nodig, omdat in het geval waarin het bezwaar of beroep de werking van de beschikking opschort, daarmee ook de rechtsplicht van de vreemdeling om Nederland te verlaten is opgeschort en de vreemdeling alsdan rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van art. 8 (Kamerstukken II, 1998-1999, nr. 3, blz. 61-62; toelichting op art. 59, later vernummerd tot art. 61). Uit de tekst van en de toelichting op art. 61 lid 2 Vw 2000 volgt derhalve dat het bevel tot medewerking aan de voorbereidingen van het vertrek uit Nederland kan worden gegeven aan legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, van wie, zoals in het geval van de verdachte, de verplichting Nederland te verlaten is opgeschort hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. (viii) Ambtshalve overweegt het hof het volgende met betrekking tot de vorderingen/bevelen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in relatie tot artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. In artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000 is het niet naleven van een aantal nader genoemde verplichtingen, die in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (kunnen) worden opgelegd aan vreemdelingen, strafbaar gesteld. De in artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedoelde verplichting is daarin niet genoemd. Noch de wetsgeschiedenis van artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000 noch de wetsgeschiedenis van de voorloper van die bepaling (artikel 44 van de Vreemdelingenwet, de wet van 13 januari 1965, Staatsblad 40) dwingt tot de conclusie dat de keuze tot separate strafbaarstelling in de Vreemdelingenwet 2000 (als overtreding) van het niet naleven van bepaalde verplichtingen met zich zou brengen dat, indien gevorderd is om aan die of andere verplichtingen te voldoen, het opzettelijk niet voldoen aan die vordering niet onder het bereik van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht zou kunnen vallen. Het rechtsbelang dat de Vreemdelingenwet 2000 beoogt te beschermen in de genoemde bepalingen is een ander dan het rechtsbelang dat artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen. (ix) Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot ondersteuning van de eis tot naleving van door het bevoegde gezag aan burgers gegeven bevelen. Het standpunt van de raadsman dat een dergelijk bevel niet mag inhouden dat een rechtshandeling moet worden verricht, vindt geen steun in het recht. Aan art. 61 lid 2 Vw 2000 in verbinding met art. 47 van die wet ontleent een politieambtenaar de bevoegdheid de medewerking van de vreemdeling te vorderen aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland en op de vreemdeling rust ingevolge de eerstgenoemde bepaling de rechtsplicht deze medewerking te verlenen. Deze medewerking kan mede omvatten het aanvragen van uitreispapieren, voor het geval dat komt vast te staan dat de vreemdeling kan worden uitgezet naar een ander land. Het bevel mag daarom inhouden dat de vreemdeling een aanvraagformulier voor een laissez passer invult, waaronder begrepen kan worden het vermelden van feitelijke gegevens op dat formulier en het ondertekenen van het formulier. (x) Op de vorenstaande gronden wordt het verweer verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte De raadsman heeft bepleit dat, indien de verdachte niet wordt vrijgesproken, deze moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien de verdachte op advies van zijn advocaat heeft geweigerd het bevel van hoofdagent [verbalisant] na te leven. Daardoor is, aldus de raadsman, sprake van afwezigheid van alle schuld. De advocaat-generaal heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld. Het hof begrijpt het verweer aldus dat de verdachte zich beroept op verontschuldigbare rechtsdwaling doordat hij, op grond van het advies van zijn advocaat waarop hij, naar hij stelt, mocht afgaan, meende geen strafbaar feit te plegen door te weigeren het aanvraagformulier te ondertekenen. De raadsman heeft ter toelichting op het advies dat hij, als advocaat van de vreemdeling toen deze in vreemdelingenbewaring was gesteld, aan de verdachte heeft gegeven slechts aangevoerd dat hij de verdachte adviseerde om het aanvraagformulier voor een laissez passer niet te ondertekenen, omdat de verdachte anders de kans liep op uitzetting. De verdachte heeft tegenover de politie over zijn motief tot weigering verklaard: “Mijn advocaat adviseerde mij om niet mee te werken aan het invullen van een aanvraagformulier voor een laissez passer voor Sierra Leone. (…) Ik kan u vertellen dat ik geen aanvraagformulier kan invullen, omdat ik niet terug wil naar Sierra Leone.” (verklaring verdachte d.d. 6 april 2006, dossierpagina 6). [verbalisant] relateert: “Ik deelde betrokkene mee dat hij zich, bij weigering aan medewerking, schuldig zou maken aan een misdrijf. Betrokkene deelde mij, verbalisant, mede dat dit hem niets kon schelen.” (proces-verbaal van 1 juni 2006). Uit het vorenstaande blijkt niet dat aan de verdachte is geadviseerd zijn medewerking te weigeren op de grond dat het bevel onrechtmatig zou zijn gegeven en niet-medewerking niet strafbaar zou zijn. Evenmin blijkt dat de verdachte verontschuldigbaar dwaalde omtrent het strafbaar zijn van zijn handelen. Er blijkt slechts dat de verdachte geen enkele medewerking wilde verlenen, omdat hij niet terug wilde naar Sierra Leone en dat het hem niet kon schelen of die weigering een strafbaar feit inhield. Het hof verwerpt daarom het beroep op afwezigheid van alle schuld. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Het hof acht het raadzaam te bepalen dat verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, nu hij als vreemdeling in Nederland handelde op advies van zijn raadsman, en voorts is gebleken dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde legaal in Nederland verbleef. Volstaan kan worden met een schuldigverklaring. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 184 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Bepaalt, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Aldus gewezen door mr. J.A. van Zon, voorzitter, mr. J.C.A.M. Claassens en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier, en op 12 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.