Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA3071

Datum uitspraak2007-04-10
Datum gepubliceerd2007-04-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830324-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het slachtoffer is op een onvoorstelbaar gevoelloze en berekenende manier gedwongen eigendommen af te geven. Hij heeft de dood in de ogen gezien toen verdachte de trekker overhaalde en vreesde dat zijn leven over enkele ogenblikken voorbij zou zijn. Uit het psychiatrisch voorlichtingsrapport dat over verdachte is opgemaakt blijkt dat ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte was dus in staat om het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien en zijn wil overeenkomstig dit inzicht te bepalen. Toch heeft hem dat niet doen besluiten van de overval af te zien. Dit kan overtuigend worden verklaard uit de persoonlijkheid van verdachte die in toenemende mate afglijdt in een antisociale richting. Een zorgelijke ontwikkeling.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en -land verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1987, wonende te [adres verdachte], thans gedetineerd in het huis van bewaring te [plaats van detentie verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 27 maart 2007. Verdachte/veroordeelde is verschenen en werd bijgestaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Nieuwegein. De officier van justitie mr. A.M. de Vries acht hetgeen onder 1. en 2. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: dertig maanden gevangenisstraf onder aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en hoofdelijke toewijzing van de civiele vordering tot een bedrag van € 2215,12, tevens in de vorm van een hoofdelijk toe te wijzen schadevergoedings-maatregel met een vervangende hechtenis van 36 dagen, en tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 november 2005 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 13 december 2006 te Balkbrug, althans in de gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] en/of (een) (andere) medewerker(s) van een Chinees-Indisch restaurant (aan de [adres restaurant]) te dwingen tot de afgifte van geld en/of andere goederen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of (een) andere medewerker(s) van dat restaurant, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met zijn mededader(s) dat restaurant is/zijn binnengegaan, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich in meer of mindere mate had(den) vermomd en/of toen aldaar (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) hebben/heeft getoond en/of (daarbij) hebben/heeft gezegd/geroepen: "geld, geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 13 december 2006, te Balkbrug, althans in de gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met zijn mededader(s) - dat restaurant is/zijn binnengegaan, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich in meer of mindere mate had(den) vermomd en/of had(den) voorzien van (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of - toen aldaar (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) hebben/heeft getoond en/of - (vervolgens) tegen die [naam slachtoffer] hebben/heeft gezegd/geroepen: "geld" en/of "bankpasjes" en/of "autosleutels" en/of - (daarbij) die [naam slachtoffer] (dreigend) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] geduwd/gedrukt, althans op korte afstand van het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of (meermalen) de trekker van dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, heeft/hebben overgehaald; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat "verdachte en/of zijn mededader(s)" lezen alsof daar staat "verdachte en/of zijn medeverdachte(n)". De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld. Een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde immers voor onschuldig te worden gehouden. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 13 december 2006 te Balkbrug ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld medewerkers van een Chinees-Indisch restaurant aan de [adres restaurant] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn medeverdachten, met medeverdachten dat restaurant is binnengegaan, terwijl verdachte en die medeverdachten zich in meer of mindere mate hadden vermomd en toen aldaar op vuurwapens gelijkende voorwerpen hebben getoond en daarbij hebben geroepen: "geld, geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 13 december 2006, te Balkbrug tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en een bankpas, toebehorende aan [naam slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en één of meer medeverdachten - dat restaurant is binnengegaan, terwijl verdachte en die medeverdachten zich in meer of mindere mate hadden vermomd en zich hadden voorzien van op vuurwapens gelijkende voorwerpen en - toen aldaar op vuurwapens gelijkende voorwerpen hebben getoond en - vervolgens tegen die [naam slachtoffer] hebben geroepen: "geld" en "bankpasjes" en "autosleutels" en daarbij die [naam slachtoffer] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] gedrukt en meermalen de trekker van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben overgehaald. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1. en 2. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1.: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met de artikelen 312 en 45 van het Wetboek van Strafrecht; onder 2.: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank staan de bewezen verklaarde feiten in zodanig verband met elkaar dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. STRAFBAARHEID De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 24 maart 2007, opgemaakt door Dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -: er is bij onderzochte geen sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens ten tijde van het onderzoek, noch zijn er aanwijzingen dat er sprake was van een ziekelijke stoornis der geestvermogens ten tijde van hetgeen hem ten laste wordt gelegd. Wel is er sprake van persoonlijkheidsproblematiek met een toenemend afglijden in een antisociale richting. De persoonlijkheidsproblematiek bestond ook ten tijde van hetgeen onderzochte ten laste wordt gelegd. Ten aanzien van het aan onderzochte ten laste gelegde stelt onderzoeker dat onderzochte in staat was om het ongeoorloofde van hetgeen hem ten laste wordt gelegd in te zien en bovendien voldoende in staat was om zijn wil overeenkomstig dit inzicht te bepalen. Onderzoeker beschouwt onderzochte dan ook als volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 27 december 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens misdrijf, te weten opzettelijk handelen in harddrugs, inbraken en vernieling is veroordeeld. Verdachte heeft op 13 december 2006 te Balkbrug samen met [naam medeverdachten] een overval gepleegd op een restaurant te Balkbrug. Samen hebben zij besproken een overval te gaan plegen om aan geld te komen. Uiteindelijk valt de keus op Chinees-Indisch restaurant [naam restaurant] aan de [adres restaurant] te Balkbrug. [naam medeverdachte] blijft met [naam medeverdachte] in de auto zitten en verdachte, [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte] gaan, min of meer vermomd, naar binnen. Ze nemen een alarmpistool en een luchtbuks mee. De wapens zijn nauwelijks van echte vuurwapens te onderscheiden. Verdachte blijft met de buks duidelijk zichtbaar in zijn handen bij de toegangsdeur staan. Hiervan is zonder twijfel een grote dreiging uitgegaan. De andere twee lopen het restaurant verder in. Eerst wordt geprobeerd [naam medewerker], die in het restaurant aanwezig is, af te persen. De dagopbrengst is echter al door de eigenaar van het restaurant meegenomen en er is dus geen geld. Daarna zijn de gasten aan de beurt. [naam medeverdachte] bedreigt de heer [naam slachtoffer] die met zijn vriendin in het restaurant zit te eten met het pistool en schreeuwt om geld. Om zijn eis kracht bij te zetten drukt hij het pistool tegen het hoofd van [naam slachtoffer]. Voor de kick haalt hij de trekker enkele malen over. [naam slachtoffer] geeft [naam medeverdachte] geld en een bankpas. [naam slachtoffer] is op een onvoorstelbaar gevoelloze en berekenende manier gedwongen eigendommen af te geven. Hij heeft de dood in de ogen gezien toen [naam medeverdachte] de trekker overhaalde en vreesde dat zijn leven over enkele ogenblikken voorbij zou zijn. Uit het psychiatrisch voorlichtingsrapport dat over verdachte is opgemaakt blijkt dat ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geest-vermogens. Verdachte was dus in staat om het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien en zijn wil overeenkomstig dit inzicht te bepalen. Toch heeft hem dat niet doen besluiten van de overval af te zien. Dit kan overtuigend worden verklaard uit de persoonlijkheid van verdachte die in toenemende mate afglijdt in een antisociale richting. Een zorgelijke ontwikkeling. Het vorenstaande rechtvaardigt zonder meer een forse vrijheidsstraf met een groot voorwaardelijk deel en een proeftijd van twee jaren om verdachte ervan te doordringen dat misdaad op geen enkele wijze loont. Tijdens de proeftijd dient hij zich te houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, waarbij de rechtbank nadrukkelijk de hoogte van de immateriële schade bij wijze van voorschot bepaalt op € 1000,-- met het oog op eventuele toekomstige immateriële schade. Daarnaast zal € 215,12 aan materiële schadevergoeding (reiskosten) worden toegewezen. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij in dit stadium van de procedure niet ontvankelijk in de vordering. Voor dit deel kan de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot het onder 2. primair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 1000,-- aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht. Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. VORDERING TENUITVOERLEGGING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING ONDER PARKETNUMMER 19/621770-05: De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de veroordeelde, eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 november 2005 , zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank zal gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 36f en 56 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan een gedeelte, groot negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Reclassering Nederland, Regio Noord Nederland, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van € 1000,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op € 215,12 , met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten draagt. De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] een bedrag van € 1000,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door twintig dagen hechtenis, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd, en met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen. Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/621770-05: De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 21 november 2005 door de politierechter in deze rechtbank gewezen voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter, en mr. M.C. Fuhler en mr. A. Rombouts-Nieuwstraten, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 10 april 2007.