Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA3247

Datum uitspraak2007-04-12
Datum gepubliceerd2007-04-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/11905
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opheffing vreemdelingenbewaring / schadevergoeding / belangenafweging De rechtbank is van oordeel dat tot aan de opheffing van de bewaring er ten aanzien van eiseres zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn heeft bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde verweerder niet direct na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2007 te concluderen dat uitzetting van eiseres binnen redelijke termijn niet mogelijk was. Dat de uitzetting was verboden zolang niet opnieuw op het bezwaar was beslist doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank is van oordeel dat verweerder pas na de beschikking van 28 maart 2007 van de kinderrechter, bij afweging van alle betrokken belangen, aanleiding heeft hoeven zien de bewaring op te heffen, waarbij de rechtbank meent dat met name het belang van Camillo tot de beslissing de bewaring op te heffen heeft moeten leiden. Na de beschikking van 28 maart 2007 stond immers pas vast dat Camillo in ieder geval tot de volgende zitting van de kinderrechter op 31 mei 2007 niet met eiseres naar Colombia zou kunnen uitreizen omdat hij eerst in de gelegenheid gesteld moest worden weer een band met zijn moeder op te bouwen. In het feit dat de bewaring twee dagen na de beschikking van de kinderrechter van 28 maart 2007 is opgeheven ligt naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het toekennen van schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het besluit tot opheffing twee dagen na de beschikking van de kinderrechter voldoende voortvarend gehandeld.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 07/11905 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiseres], eiseres, gemachtigde: mr. B. Hiddinga, advocaat te 's-Gravenhage, tegen de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: S. Vermaas, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 19 maart 2007 heeft eiseres op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiseres nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen de bewaring bij uitspraak van 8 maart 2007 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 29 maart 2007 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiseres is ter zitting bij haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 1.3. De rechtbank heeft op 29 maart 2007 onderzoek heropend. 1.4. De rechtbank heeft op 4 april 2007 het onderzoek gesloten en met toestemming van beide partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege zal blijven. 2. Overwegingen 2.1. Niet ter discussie staat dat de vreemdelingenbewaring van eiseres op 30 maart 2007 is opgeheven. Derhalve ligt thans slechts de vraag voor of aan eiseres de gevorderde schadevergoeding toekomt. 2.2. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. Nadat de rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, op 8 maart 2007 het beroep tegen de bewaring ongegrond heeft verklaard heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, op 15 maart 2007 het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen haar ongewenstverklaring gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 2 maart 2007 vernietigd, verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, de gedwongen uitzetting van eiseres verboden totdat opnieuw op het bezwaar is beslist en de werking van de ongewenstverklaring wat betreft de strafrechtelijke gevolgen van het besluit geschorst. Op 15 maart 2007 heeft de kantonrechter te Haarlem, locatie Zaandam, bepaald dat eiseres weer wordt belast met het ouderlijk gezag over haar zoon [naam]. Op 28 maart 2007 heeft de kinderrechter (meervoudige kamer) van de rechtbank Haarlem [naam zoon] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg en een machtiging verleend om [naam zoon] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 23 juni 2007 en daarbij onder meer overwogen dat het noodzakelijk is dat eiseres gedurende enkele maanden een verdere band opbouwt met haar zoon opdat deze voldoende aan haar is gehecht om haar te kunnen volgen naar Colombia en dat de (voorlopige) ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing ertoe strekken de nadelige gevolgen van een scheiding van de personen waar [naam zoon] inmiddels veilig aan is gehecht, zoveel mogelijk te beperken en de overgang naar een andere leefsituatie te versoepelen. De rechtbank is van oordeel dat tot aan de opheffing van de bewaring er ten aanzien van eiseres zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn heeft bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde verweerder niet direct na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2007 te concluderen dat uitzetting van eiseres binnen redelijke termijn niet mogelijk was. Dat de uitzetting was verboden zolang niet opnieuw op het bezwaar was beslist doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank is van oordeel dat verweerder pas na de beschikking van 28 maart 2007 van de kinderrechter, bij afweging van alle betrokken belangen, aanleiding heeft hoeven zien de bewaring op te heffen, waarbij de rechtbank meent dat met name het belang van [naam zoon] tot de beslissing de bewaring op te heffen heeft moeten leiden. Na de beschikking van 28 maart 2007 stond immers pas vast dat [naam zoon] in ieder geval tot de volgende zitting van de kinderrechter op 31 mei 2007 niet met eiseres naar Colombia zou kunnen uitreizen omdat hij eerst in de gelegenheid gesteld moest worden weer een band met zijn moeder op te bouwen. In het feit dat de bewaring twee dagen na de beschikking van de kinderrechter van 28 maart 2007 is opgeheven ligt naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het toekennen van schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het besluit tot opheffing twee dagen na de beschikking van de kinderrechter voldoende voortvarend gehandeld. 2.3. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 2.4. De rechtbank ziet in de opheffing van de bewaring aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep ongegrond; -wijst het verzoek om schadevergoeding af. -veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; -wijst de Staat aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.