Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA3706

Datum uitspraak2007-04-25
Datum gepubliceerd2007-04-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607736/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 april 2005 heeft de burgemeester van de gemeente Cromstrijen (hierna: de burgemeester) C.W. Troost en M.A.A. van de Kamp van de gemeente Cromstrijen taakveld brandweer gemachtigd om, desnoods tegen de wil van de bewoner(s) en/of eigenaar, de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats] binnen te treden om het feitelijk gebruik van de woning en de daarmee samenhangende brandveiligheid te controleren.


Uitspraak

200607736/1. Datum uitspraak: 25 april 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1354 van de rechtbank Dordrecht van 15 september 2006 in het geding tussen: appellanten en de burgemeester van de gemeente Cromstrijen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 april 2005 heeft de burgemeester van de gemeente Cromstrijen (hierna: de burgemeester) C.W. Troost en M.A.A. van de Kamp van de gemeente Cromstrijen taakveld brandweer gemachtigd om, desnoods tegen de wil van de bewoner(s) en/of eigenaar, de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats] binnen te treden om het feitelijk gebruik van de woning en de daarmee samenhangende brandveiligheid te controleren. Bij besluit van 22 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 3 januari 2006 heeft de burgemeester, onder mededeling aan appellanten dat het college niet bevoegd was om te beslissen op het bezwaarschrift van 9 mei 2005, het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 15 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht het door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit was gericht tegen het besluit van 22 september 2005 en ongegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen het besluit van 3 januari 2006. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 23 november 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Huut en A. Rotscheid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 12 van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 1:5, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi), voor zover hier van belang, is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.    Ingevolge artikel 3, tweede lid, is, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering. 2.2.    Op 15 april 2005 zijn vier medewerkers van politie en brandweer de woning aan de [locatie] te [plaats] binnengetreden. Op grond van de aan hen op 14 april 2005 door de loco-burgemeester verleende machtiging (hierna: de machtiging) en blijkens het van het binnentreden gemaakte verslag, is gecontroleerd hoe de woning feitelijk werd gebruikt en of in de woning sprake was van brandgevaarlijke situaties. Aanleiding voor het binnentreden was een anonieme klacht die op 12 april 2005 bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid was binnengekomen. Appellanten waren op het moment van het binnentreden eigenaar van de woning, die zij  verhuurden aan Eurojob Arbeidsplaats Bemiddeling B.V. te Hoofddorp (hierna: Eurojob). 2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij als eigenaar van de woning jegens de huurder de verplichting hebben een ongestoord woongenot - en daarmee de onschendbaarheid van de woning - te garanderen en dat zij op grond daarvan als belanghebbenden bij de machtiging dienen te worden aangemerkt. 2.4.    Dit betoog faalt. Uit artikel 12 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Awbi, vloeit voort dat het grondrecht strekkende tot de onschendbaarheid van de woning slechts aan de bewoner van een woning toekomt. De belangen van derden, met inbegrip van de eigenaar, niet zijnde bewoner, zullen in beginsel niet, behoudens bijzondere omstandigheden, rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van een machtiging op grond van artikel 3, tweede lid, van de Awbi. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten niet reeds als zakelijk gerechtigden belanghebbenden zijn bij de verlening van de machtiging, aangezien de vermelde bepalingen uitsluitend het huisrecht van de bewoner beschermen en niet de eigendom van het pand. Weliswaar kan appellanten, zijnde de verhuurders van de woning, niet ieder feitelijk belang bij een ongestoord woongenot van hun huurders worden ontzegd, doch dat belang is geen rechtstreeks belang bij het besluit tot verlening van de machtiging. 2.5.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij belanghebbenden zijn bij de machtiging, nu het verslag van het binnentreden alleen aan hen is toegestuurd, de toezichthouders zich volledig hebben gericht op de toestemming van appellanten voor het binnentreden van de woning en de machtiging expliciet zag op het binnentreden zonder toestemming van de eigenaar. 2.5.1.    De Afdeling overweegt dat uit het verslag dat van het binnentreden is gemaakt blijkt dat naast appellanten ook Eurojob van de controle en bevindingen op de hoogte is gesteld. Het enkele feit dat het verslag van het binnentreden tevens aan appellanten is toegestuurd, is niet voldoende om hen aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ook de omstandigheid dat de toezichthouders zich - ten onrechte - volledig hebben gericht op de toestemming van appellanten voor het binnentreden van de woning is hiervoor onvoldoende.    Uit de tekst van de machtiging blijkt voorts dat deze zag op binnentreden "desnoods tegen de wil van de bewoner(s) en/of eigenaar". Naar door de burgemeester ter zitting van de Afdeling is bevestigd, is met de woorden "en/of eigenaar" ten overvloede verwezen naar de situatie waarin de eigenaar tevens bewoner is. De stelling van appellanten dat de machtiging expliciet zag op het binnentreden van de woning zonder toestemming van de eigenaar kan daarom niet als juist worden aanvaard. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, is derhalve geen sprake. Ook dit betoog faalt derhalve. 2.6.    Voor zover appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb, wordt overwogen dat het toekennen van schadevergoeding op grond van deze bepaling slechts aan de orde kan komen bij gegrondverklaring van het beroep. Het beroep van appellanten bij de rechtbank is ongegrond verklaard, zodat reeds om die reden niet tot het toekennen van schadevergoeding kon worden overgegaan. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom                         w.g. De Leeuw-van Zanten Lid van de enkelvoudige kamer         ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007 97-546.