Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4194

Datum uitspraak2007-05-02
Datum gepubliceerd2007-05-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605353/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 heeft appellant, op verzoek van derden aan hen gegevens verstrekt omtrent de door hen opgegeven kentekens.


Uitspraak

200605353/1. Datum uitspraak: 2 mei 2007. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1163 van de rechtbank Groningen van 15 juni 2006 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Op 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 heeft appellant, op verzoek van derden aan hen gegevens verstrekt omtrent de door hen opgegeven kentekens. Bij besluit van 1 september 2005 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 15 juni 2006, verzonden op 16 juni 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brieven van 6 september 2006 en 10 oktober 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtige], zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kunnen aan belanghebbenden, op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt.    Ingevolge artikel 12 van het Kentekenreglement worden aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel b, de gevraagde gegevens verstrekt, voor zover zij deze gegevens beroepshalve nodig hebben voor het realiseren van rechten en plichten met betrekking tot het desbetreffende voertuig die voor de aanvrager of diens cliënt bestaan of kunnen ontstaan, voortvloeiende uit wettelijk voorschrift of uit overeenkomst, een en ander voor zover bij de aanwijzing, bedoeld in artikel 9, onderdeel b, is bepaald. 2.2.    In verband met het opstellen van een verzoekschrift hebben Hekkelman c.s. advocaten te Arnhem verzocht om informatie omtrent de houder van de kentekens […] en […]. Appellant heeft op 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 informatie verstrekt omtrent de tenaamstelling van deze kentekens, die ten tijde van de respectieve aanvragen op naam stonden van [wederpartij].    Bij de beslissing op bezwaar van 1 september 2005 heeft appellant  het hiertegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister aan een advocaat een feitelijke handeling zou zijn die niet is gericht op rechtsgevolg. Het verstrekken heeft volgens appellant geen wijziging in de rechtspositie van een der belanghebbenden tot gevolg, zodat geen sprake is van een besluit als bedoeld in de Awb. 2.3.    Naar het oordeel van de rechtbank is het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister wel een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei - naar de Afdeling begrijpt: - 2004 in zaak no. 200306054/1 (AB 2004, 336) waarbij de Afdeling impliciet heeft aangenomen dat het weigeren om op basis van het kentekenreglement informatie te verstrekken een besluit is, als bedoeld in voormelde bepaling. Voorts is het op rechtsgevolg gericht omdat ingevolge artikel 44 van de WVW tegenover het verstrekken van informatie de verplichting staat daarvoor te betalen.    Aan het vereiste dat sprake is van een schriftelijke beslissing is volgens de rechtbank voldaan omdat de mondelinge beslissingen zijn bevestigd door de - waarschijnlijk - verzonden nota's dan wel de rekening-courant van het advocatenkantoor. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 17 december 1991 in zaak no. R03.89.5162 (AB 1992, 550), waarbij een mondeling gegeven straatverbod als een besluit is gekwalificeerd.    Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het wenselijk is om de informatieverstrekking aan derden als een besluit te zien om de belanghebbende een rechtsingang te bieden, zodat getoetst kan worden of appellant de gegevens had mogen verstrekken. 2.4.    Appellant betwist het oordeel van de rechtbank dat het verstrekken van informatiegegevens uit het kentekenregister aan derden een besluit is. Om van een besluit te kunnen spreken moet de beslissing bedoeld zijn om rechtsgevolg te creëren, hetgeen volgens appellant niet het geval is. Hij voert hiertoe aan dat, in tegenstelling tot de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 12 mei 2004, in dit geval de beslissingen van 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 geen rechtsgevolg hebben gecreëerd.    Ook de overweging van de rechtbank dat omdat de aanvrager betaald heeft voor de verstrekte gegevens sprake is van een besluit, is volgens appellant onjuist.    Tevens heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte verwezen naar de uitspraak van 17 december 1991 omdat het daar om een mondeling gegeven straatverbod ging, dat later door een schriftelijk besluit is bevestigd. Appellant heeft in dit geval alleen "bevestigd" omdat [wederpartij] een verzoek ingevolge artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft gedaan en bezwaar heeft gemaakt tegen de verstrekkingen.    Ten slotte is het volgens appellant niet de bedoeling van de wetgever geweest om de verstrekking van de gegevens als een besluit aan te merken omdat appellant ingevolge artikel 44 van de WVW zelf mag beslissen op welke wijze de gegevens verstrekt worden. 2.5.    De Afdeling overweegt dat, gelet op de tekst van de bepaling, een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is beperkt tot een schriftelijke beslissing. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 36) betekent dit dat de genomen beslissing uit een schriftelijk stuk kenbaar moet zijn om aan de definitie te voldoen.    Het is de Afdeling ter zitting gebleken dat een medewerker van appellant op 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 telefonisch gegevens heeft verstrekt uit het kentekenregister. Slechts uit nader uitgebreid onderzoek door appellant aangaande de verwerking van gegevens inzake de betreffende kentekens is uit papieren dagbestanden van de rekening-courant de verstrekking naar voren gekomen omdat, naar ter zitting is gebleken, de betrokkene over de exacte data beschikte waarop die verstrekking heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Afdeling is een mutatie in een rekening-courant niet gelijk te stellen met een schriftelijk stuk waaruit een beslissing tot het verstrekken van informatie blijkt. Voorts is de Afdeling niet gebleken van het bestaan van andere zodanige stukken. Anders dan de rechtbank is de Afdeling mitsdien van oordeel dat de beslissingen van 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 niet achteraf als zodanig schriftelijk zijn bevestigd dan wel als zodanig uit een schriftelijk stuk kenbaar zijn. Appellant betoogt dan ook terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar voormelde uitspraak van 17 december 1991, nu daar de mondelinge beslissing later wel door een schriftelijk besluit is bevestigd.    Aangezien een op schrift gestelde beslissing van appellant ontbreekt, kan gelet op de in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb neergelegde eis van schriftelijkheid niet worden geconcludeerd dat sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Nu de beslissingen van 29 augustus 2001, 26 mei 2003 en 19 juni 2003 geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, kon daartegen geen bezwaar worden gemaakt, zodat appellant het bezwaar van [wederpartij] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. Het betoog van [wederpartij] dat haar door dit oordeel rechtsbescherming door de bestuursrechter wordt ontzegd, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit gevolg rechtstreeks voortvloeit uit de keuze van de wetgever geen rechtsbescherming door de bestuursrechter open te stellen tegen mededelingen die niet op schrift zijn gesteld. 2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 september 2005 van appellant alsnog ongegrond verklaren. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 juni 2006 in zaak no. AWB 05/1163; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Klein Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007. 176-497.