Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4253

Datum uitspraak2007-04-13
Datum gepubliceerd2007-05-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers367581 / KG ZA 07-683 OdC/BB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers zijn het niet eens met het advies van de basisschool van hun kind, om het kind op de HAVO te plaatsen ipv het VWO.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 367581 / KG ZA 07-683 OdC/BB Vonnis in kort geding van 13 april 2007 in de zaak van 1. [eiser 1], 2. [eiser 2], beiden wonende te Diemen, eisers bij conceptdagvaarding, procureur mr. J. du Bois, tegen 1. de stichting [gedaagde 1], gevestigd te Diemen, 2. [gedaagde 2], wonende te Diemen, 3. [gedaagde 3], wonende te Diemen, gedaagden, vrijwillig verschenen, procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, advocaat mr. S.A. Geerdink te Woerden. De procedure Ter terechtzitting van 13 april 2007 hebben eisers, verder te noemen de ouders, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat de ouders hun vordering hebben vermeerderd in die zin dat zij thans ook vorderen gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten die zij hebben gemaakt in verband met een door het IBOS verricht onderzoek voor een bedrag van € 750,=. Gedaagden, verder gezamenlijk te noemen de Stichting c.s. en afzonderlijk te noemen de Stichting, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid is op 13 april 2007 mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt de uitwerking daarvan. De feiten Eisers zijn de ouders van [betrokkene 1], geboren op 30 september 1994. Sedert 2005 volgt [betrokkene 1] onderwijs aan de [na[naam basisschool]sisschool], die onderdeel uitmaakt van de Stichting. [gedaagde 2] is directeur van ’t [naam basisschool] en [gedaagde 3] algemeen directeur van de Stichting. In december 2006 heeft [gedaagde 2], in samenspraak met [betr[betrokkene 2], de groepsleerkracht van [betrokkene 1], en [betro[betrokkene 3], interne begeleider, in verband met de te maken schoolkeuze voor het voortgezet onderwijs voor [betrokkene 1] een HAVO-advies afgegeven. Daarbij is voor zover hier van belang het volgende vermeld: ‘Het advies is tot stand gekomen op grond van de volgende drie criteria: ? de gegevens van de in mei 2006 afgenomen Cito Entreetoets en de Cito prognose ? het resultaat van de afgenomen toetsen (leerlingvolgsysteem en methode) ? het oordeel van de groepsleerkrachten in overleg met de directie en IB’ Daarbij was uitgegaan van een citoprognose van 543. [betrokkene 1] heeft in februari 2007 deelgenomen aan de eindtoets basisonderwijs 2007, hierna de Eind Cito toets en heeft daarvoor een score behaalt van 548. De hoogst haalbare score is 550. Onder de toelichting van het met betrekking tot deze Cito toets opgestelde leerlingrapport van [betrokkene 1] staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: ‘Op basis van de standaardscore komt een keuze voor een school met vwo het meest in aanmerking; brugklastype ‘vwo’ lijkt het meest geschikt. (...) De leerkracht kan op basis van de informatie waarover hij of zij beschikt, een ander brugklastype adviseren. (...)’ [gedaagde 2] heeft geen aanleiding gezien om naar aanleiding van de door [betrokkene 1] behaalde score bij de Eind Cito toets het door haar in december 2006 afgegeven HAVO-advies te wijzigen in een VWO, dan wel HAVO/VWO advies. In het door haar ten behoeve van de school voor het voortgezet onderwijs opgestelde onderwijskundig rapport van [betrokkene 1] heeft zij wederom een HAVO advies gegeven. Bij brief van 14 maart 2007 hebben de ouders bezwaar gemaakt tegen het door [gedaagde 2] afgegeven HAVO-advies. In reactie daarop heeft [gedaagde 2] bij brief van 16 maart 2007, voor zover hier van belang, het volgende aan de ouders geschreven: ‘(...) Hoewel ik in een persoonlijk onderhoud met u reeds beargumenteerd heb hoe ons advies tot voortgezet onderwijs voor [betrokkene 1] tot stand is gekomen, som ik hieronder nogmaals de redenen op. Wij hebben de volgende zaken geconstateerd: - de resultaten liggen in de leerjaren 6,7 en 8 op voldoende niveau - er is sprake van wisselende concentratie, - zijn werktempo is traag, - hij heeft veel stimulans nodig, - zijn manier van werken in vaak onzorgvuldig, Deze belangrijke zaken, die buiten een goed cognitief resultaat noodzakelijk zijn voor slagen in het voortgezet onderwijs geven ons de overtuiging dat hij in het voortgezet onderwijs goed zal kunnen functioneren op havo-niveau. Daar wij hem onder geen voorwaarde willen beperken in zijn mogelijkheden, hebben wij u als ouders geadviseerd om een school van voortgezet onderwijs te kiezen met zowel havo als vwo. Ons advies luidt derhalve: havo met inschrijving op een brede scholengemeenschap. In november 2006 heeft u tijdens het oudergesprek, dat u met de leerkracht mevrouw [betr[betrokkene 2] gehad heeft, ingestemd met dit advies. Het verbaast mij dan ook dat u n.a.v. de einduitslag van de CITO terugkomt op het advies van de school. De CITO is immers niets anders dan een bevestiging van het schooladvies, zoals de wet dat voorschrijft. Wij kunnen nu constateren dat de uitslag zelfs hoger is komen te liggen dan wat strikt noodzakelijk is voor een HAVO, maar dat leidt er niet toe dat wij ons advies zullen wijzigen. (...)’ Vervolgens hebben de ouders door het IBOS, een extern onderzoeksinstelling ingeschakeld, een schoolkeuzeonderzoek bij [betrokkene 1] laten afnemen. Het IBOS heeft, kort gezegd, het volgende advies afgegeven: ‘Op basis van de scores op zijn intelligentietest en het drempelonderzoek (zowel afzonderlijk als gezamenlijk geïnterpreteerd) in combinatie met de boven gemiddelde mate van prestatiegerichtheid op de PMT-K en zijn algehele werkhouding tijdens de behandelingsfase (o.a. concentratie, taakgerichtheid, werktempo en corrigeerbaarheid in gedrag) lijkt schooltype VWO het meest geschikt voor [betrokkene 1].’ Bij brief van 6 april 2007 is [gedaagde 2] gesommeerd om het door haar voor [betrokkene 1] afgegeven HAVO advies om te zetten in een VWO advies. Hiertoe is [gedaagde 2] niet overgegaan. Het geschil De ouders vorderen na eisvermeerdering, samengevat, om de Stichting c.s. hoofdelijk en op straffe van een dwangsom te veroordelen binnen een uur na de uitspraak van dit vonnis aan hem te verstrekken een schooladvies luidend HAVO/VWO en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van dit door de Stichting c.s. te verstrekken gewijzigd schooladvies. Verder vorderen zij de Stichting c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten die hij hebben gemaakt in verband met het door het IBOS verrichte onderzoek voor een bedrag van € 750,=. De ouders hebben daartoe gesteld, kort gezegd, dat op basis van de door [betrokkene 1] behaalde score bij de Eind Cito toets een VWO advies dan wel in ieder geval een HAVO/VWO advies geïndiceerd is. Zij hebben belang bij een HAVO/VWO advies dat recht doet aan de capaciteiten van [betrokkene 1], omdat [betrokkene 1] met een dergelijk advies op de school van zijn keuze, te weten het Fons Vitae te Amsterdam, rechtstreeks geplaatst kan worden in een gecombineerde HAVO/VWO-brugklas. Nu een HAVO advies is afgegeven zal [betrokkene 1] moeten deelnemen aan een door het Fons Vitae gehanteerde lotingsprocedure, waarbij, gelet op het aantal leerlingen dat zich heeft aangemeld, een grote kans bestaat dat [betrokkene 1] wordt uitgeloot. Het is onbegrijpelijk waarom het in december 2006 gegeven HAVO advies na de hoge score van [betrokkene 1] bij de Eind Cito toets niet is gewijzigd in een HAVO-VWO advies. Daarbij komt nog dat een HAVO advies niet strookt met de brief van [gedaagde 2] van 16 maart 2007 waar zij de ouders adviseert te kiezen voor een school met zowel HAVO als VWO. Omdat de Eind Cito toets ronduit VWO waardig is en [gedaagde 2] niet bereid was haar HAVO advies daarop aan te passen hebben de ouders het IBOS ingeschakeld voor een onafhankelijk schoolkeuzeonderzoek. Ook uit dat onderzoek volgt dat [betrokkene 1] een evident VWO kind is. Daarnaast heeft [betrokkene 1] ook bij de Cito Entreetoets in groep 7 met een uitslag van 543 voldoende hoog gescoord voor een HAVO/VWO advies. De door [gedaagde 2] in haar brief van 16 maart 2007 opgevoerde argumenten voor het gegeven HAVO advies zijn in geen enkel schoolrapport van [betrokkene 1] terug te vinden. Evenmin komen deze punten naar voren in het door [gedaagde 2] opgestelde onderwijskundig rapport over [betrokkene 1]. Dat [betrokkene 1] een probleem met zijn werkhouding heeft is ook niet gesignaleerd door het IBOS, die juist tot de conclusie komt dat de werkhouding van [betrokkene 1] adequaat is en zijn werktempo hoog. [betrokkene 1] wordt door het gegeven schooladvies, dat niet strookt met de werkelijke objectief vastgestelde capaciteiten van [betrokkene 1], beperkt in zijn mogelijkheden. Aldus de ouders. De Stichting c.s. heeft het volgende verweer gevoerd. [gedaagde 2] heeft het door haar in december 2006 afgegeven HAVO advies voor [betrokkene 1] gebaseerd op informatie die zij heeft verkregen van het onderwijzend personeel, [betrokkene 3] en [betrokkene 2], en op leerlinggegevens van [betrokkene 1] uit tussentijdse toetsuitslagen, waaronder de Cito Entree toets, die bekend zijn geworden vanaf de datum dat hij als leerling bij ’t [naam basisschool] is ingeschreven, te weten maart 2005. Uit deze informatie is volgens de Stichting c.s. gebleken dat [betrokkene 1] niet als een VWO leerling kan worden bestempeld. In dit verband heeft de Stichting c.s. ter vergelijking de score van de Entree toets van een andere leerling, met een HAVO/VWO advies, naast die van [betrokkene 1] gelegd en gewezen op het verschil in score op het punt van studievaardigheden. Volgens de Stichting c.s. heeft [betrokkene 1] vanaf het begin veel begeleiding nodig gehad om op zijn huidige niveau te komen, de laatste maanden zelfs via een huiswerkinstituut, en moet hij steeds gestimuleerd worden om te gaan leren, terwijl van een VWO leerling zelfstandigheid verwacht wordt. Het is dan ook twijfelachtig of [betrokkene 1] het op een VWO zal kunnen redden. De hoge score bij de Eind Cito toets maakt dit naar de mening van de Stichting c.s. niet anders. De beoordeling Vooropgesteld wordt dat artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs bepaalt dat de directeur van de basisschool na overleg met het onderwijzend personeel ten behoeve van de ontvangende school voor voortgezet onderwijs een rapport opstelt over iedere leerling die de basisschool gaat verlaten, in de praktijk aangeduid als schooladvies. Het is aldus aan de directeur een oordeel te geven over de aard van het te volgen aansluitend voortgezet onderwijs. Dit advies is niet voor bezwaar of beroep vatbaar in de zin van de Algemene wet Bestuurswet. Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter als restrechter in zeer uitzonderlijke gevallen kan ingrijpen. In deze komt het erop neer dat de voorzieningenrechter zich zal moeten beperken tot de beantwoording van de vraag of het door [gedaagde 2], de directeur van ’t [naam basisschool], met betrekking tot [betrokkene 1] gegeven HAVO advies zo gebrekkig is dat geen weldenkende directeur met betrekking tot [betrokkene 1] tot dit advies had kunnen komen. Wat de inhoudelijke kant van het door [gedaagde 2] gegeven HAVO advies betreft is, gelet op de hoge score van [betrokkene 1] bij de Eind Cito toets, die evident VWO waardig is en wordt ondersteund door het rapport van het IBOS, discutabel te noemen waarom [gedaagde 2] haar advies niet heeft gewijzigd in een HAVO/VWO advies. Dit geldt te meer nu uit de Eind Cito toets blijkt dat [betrokkene 1] ten opzichte van de door hem in groep 7 gemaakte Cito Entree toets beter heeft gescoord voor studievaardigheden, het punt waarop [betrokkene 1] volgens de Stichting c.s. op een lager niveau zou functioneren dan een andere leerling die wel een HAVO/VWO advies heeft gekregen. Gelet op hetgeen [gedaagde 2] daar tegenover heeft gesteld kan echter voorshands niet worden gezegd dat geen weldenkende directeur tot dit advies had kunnen komen. [gedaagde 2] heeft ondanks de hoge Cito toets score van [betrokkene 1] geen aanleiding gezien om het door haar afgegeven HAVO advies op te waarderen tot een HAVO/VWO advies, omdat zij zich met name zorgen maakt over het feit dat [betrokkene 1] veel begeleiding nodig heeft en minder goed in staat is zelfstandig te leren. Bij [gedaagde 2] bestaat kort gezegd niet de overtuiging dat bij [betrokkene 1] voldoende basis aanwezig is voor het volgen van VWO onderwijs. Hoewel dit standpunt op grond van de voorhanden gegevens aanvechtbaar is, komt [gedaagde 2] als directeur een grote (beleids)vrijheid toe bij de beoordeling van de capaciteiten van [betrokkene 1], ook met betrekking tot de mate waarin zij de Eind Citotoets bij haar beoordeling (niet) laat meewegen en moet die beoordeling in de gegeven omstandigheden worden gerespecteerd. [gedaagde 2] is niet verplicht om het advies te volgen dat voortvloeit uit de Eind Cito toets maar mag op basis van andere informatie een ander brugklastype adviseren. Dit blijkt ook uit de in het leerlingrapport van [betrokkene 1] opgenomen toelichting, zoals weergegeven onder 2.4. Het standpunt dat [gedaagde 2] in redelijkheid niet tot haar advies had kunnen komen en op basis van de uitkomst van de Eind Cito toets gedwongen moet worden tot het geven van een ander advies kan dan ook voorshands niet worden aanvaard. De omstandigheid dat [betrokkene 1] met het door [gedaagde 2] gegeven HAVO advies niet rechtstreeks geplaatst kan worden op de school van zijn keuze, te weten het Fons Vitae te Amsterdam, maakt het voorgaande niet anders. Dat het Fons Vitae voor leerlingen met een HAVO advies geen automatische plaatsing kent in de HAVO/VWO brugklas maar een lotingsprocedure heeft ingevoerd is de keuze van die school en kan de Stichting c.s. niet worden aangerekend. Gelet op het voorgaande zal de gevraagde voorziening worden geweigerd en zullen de ouders als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de Stichting c.s. worden begroot op: - vast recht EUR 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.067,00 De beslissing De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorziening, veroordeelt de ouders in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting c.s. tot op heden begroot op EUR 1.067,00, verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. R. Orobio de Castro, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2007.?