Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4550

Datum uitspraak2007-05-03
Datum gepubliceerd2007-05-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/090515-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geldboetes en celstraffen voor valsheid in geschrift, corruptie en heling De rechtbank Arnhem heeft op 3 mei een ambtenaar van de Rijksgebouwendienst, een ingehuurde directievoerder, een aannemingsbedrijf en haar directeur veroordeeld tot gevangenisstraffen en geldboetes. De ambtenaar van de Rijksgebouwendienst is veroordeeld voor jarenlange ambtelijke corruptie (o.a. door het zich laten fêteren door een aannemer), heling van een rijkseigendom en valsheid in geschrift tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan vijf voorwaardelijk. De rechtbank heeft de door de Rijksgebouwendienst ingehuurde directievoerder veroordeeld wegens corruptie (o.a. door het zich laten fêteren door een aannemer), valsheid in geschrift en diefstal van rijkseigendommen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan drie voorwaardelijk. Het aannemingsbedrijf en de directeur zijn veroordeeld tot geldboetes van respectievelijk € 10.000,=, waarvan € 5.000,= voorwaardelijk en € 2.500,= wegens valsheid in geschrift (valse factuur voor niet-uitgevoerde werkzaamheden). De achtergrond van deze valsheid hield verband met het omkopen van de ambtenaar van de Rijksgebouwendienst en de door deze dienst ingehuurde directievoerder.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer : 05/090515-04 Datum zitting : 19 april 2007 Datum uitspraak : 3 mei 2007 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], Raadsman : mr. W.H. Jonkers, advocaat te Utrecht. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 1995 tot en met 30 december 1996 te Barneveld en/of Haarlem en/of Leusden en/of Amersfoort en/of elders in Nederland, (telkens) een geschrift, te weten: - een declaratie/factuur van 11 oktober 1996, genummerd 96/04.06 bgldng -35 (project/object Florijnburg, ii5BLF046055) (dossierpagina 111892); en/of - een declaratie/factuur van 3 december 1995, genummerd 95/09.02-36 (project/object CBG Hilversum, ii5BBC045005) (dossierpagina 112923); en/of - een declaratie/factuur van 2 juli 1996, genummerd 96/10.02/03/05/06 -14 (project/object Douane Westpoint, ii6DOB026003) (dossierpagina 112953); en/of - een declaratie/factuur van 29 november 1996, genummerd 96/50-46 (project belastingdienst Hoorn en/of Amersfoort,ii5BLF046063) (dossierpagina 112414) zijnde (telkens) een geschrift bestemd om tot bewijs te dienen van het feit dat opgedragen werk en/of begeleiding van werk (aan een in een opdracht genoemd gebouw/bouwproject van de Rijksgebouwendienst (RGD) en/of de Staat der Nederlanden) volledig en correct is verricht, althans om tot bewijs te dienen van enig feit, valselijk heeft opgemaakt, bestaande de valsheid hierin dat verdachte (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid op de factu(u)r(en) schriftelijk heeft vermeld/verklaard -zakelijk weergegeven- - dat de in de factuur genoemde opdracht volledig en correct was verricht en/of - dat de gedeclareerde goederen en/of diensten werden geleverd ten behoeve van het in de opdracht genoemde project en/of object van de RGD en/of de Staat der Nederlanden en/of - (telkens) het betreffende geschrift heeft ondertekend als ware het overeenkomstig de waarheid ingevuld, een en ander (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. 2. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1996 tot en met 31 december 1996 te Nieuwegein en/of Barneveld en/of Leusden en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk drie, althans een airconditioningappara(a)t(en) (van het merk Mizushi), geheel of ten dele toebehorende aan de Rijksgebouwendienst en/of de Staat der Nederlanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, en welk(e) goed(eren) - verdachte uit hoofde van een persoonlijke dienstbetrekking als directievoerder (in dienst van de RGD) en/of - zijn, verdachtes, mededader uit hoofde van een persoonlijke dienstbetrekking als projectmanager en/of bouwkundig ambtenaar bij de RGD, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt: hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1996 tot en met 31 december 1996 te Nieuwegein en/of Barneveld en/of Leusden en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben weggenomen drie, althans een airconditioningappara(a)t(en) (van het merk Mizushi), geheel of ten dele toebehorende aan de Rijksgebouwendienst en/of de Staat der Nederlanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; 3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 te Barneveld en/of te Huizen en/of te Laren en/of te Haarlem en/of elders in Nederland, als ambtenaar, te weten als directievoerder (onder toezicht en/of verantwoordelijkheid van de RGD en/of de Staat der Nederlanden), tezamen en in vereniging met een ambtenaar ([medeverdachte]), werkzaam bij de RGD als bouwkundig ambtenaar en/of projectmanager, middellijk of onmiddellijk, (telkens) een gift en/of een belofte, te weten: - (een) betaling(en) van bordeelbezoek(en) en/of - (een) betaling(en) van bezoek(en) aan (een) horecagelegenhe(i)d(en) en/of - een (kosteloze) verbouwing en/of aanbouw in/aan het gebouw van de Schietvereniging De Eendracht te Barneveld, terwijl zijn, verdachtes, mededader ten tijde van die verbouwing (bestuurs-) lid en/of bouwcoördinator was van die vereniging en/of - (een) (kosteloze) verbouwing(en) aan zijn, verdachtes, woning(en) te Leusden en/of - de (kosteloze) levering en/of plaatsing van (een) vensterbank(en) in zijn, verdachtes, mededader's woning te Barneveld, althans enige gift en/of belofte heeft/hebben aangenomen van [medeverdachte 2] & Zonen BV en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], wetende dat deze gift(en) hem en/of zijn, verdachtes, mededader (telkens) gedaan werd(en) teneinde hem/hen te bewegen om, in strijd met zijn, verdachtes, plicht en/of zijn, verdachtes, mededader's plicht, in zijn/hun bediening iets te doen of na te laten, bestaande het doen of nalaten in strijd met zijn, verdachtes, plicht en/of zijn, verdachtes, mededader's plicht (telkens) hierin dat hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader - [medeverdachte 2] & Zonen BV op andere dan zakelijke gronden een bevoorrechte positie zou(den) gunnen bij het beoordelen van offertes en/of - op andere dan zakelijke gronden opdrachten (van of namens de RGD en/of de Staat der Nederlanden) aan [medeverdachte 2] & Zonen BV en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] zou(den) gunnen en/of - geen, althans onvoldoende, controle zou(den) uitoefenen op de door of namens [medeverdachte 2] & Zonen BV (in opdracht van de RGD) verrichte en in rekening gebrachte werkzaamheden en/of arbeid; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 11 mei 2006, 7 december 2006 en 19 april 2007 ter terechtzitting onderzocht. Met uitzondering van de zitting op 11 mei 2006 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr W.H. Jonkers, advocaat te Utrecht. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 2a De geldigheid van de tenlastelegging Ter zitting heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Artikel 261 lid 1 Sv behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet men voortdurend in het oog houden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn. In de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk. Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig als daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar bestaanbaar zijn. Een dagvaarding behoeft zich niet uit te laten over de voor de strafbaarheid irrelevant zijnde aard en omvang van nadere bijzonderheden waarvan de vermelding niet op straffe van nietigheid wordt verlangd. Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overlegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen , net als de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. De rechtbank verstaat het verweer van de raadsman over de gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 3 aldus dat de betwiste gedeelten van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk, onvoldoende specifiek en onduidelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachte in staat moeten worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn verhoren en tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijk gegeven van zijn begrip van de tenlastelegging. De raadsman heeft door de vragen die hij aan de getuigen bij de rechter-commissaris heeft gesteld en door zijn pleitnota ook blijk gegeven van begrip van de tenlastelegging. De tenlastelegging behelst daarom naar het oordeel van de rechtbank een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de raadsman. 3. De beslissing inzake het bewijs Aan de beoordeling van de verweren voorafgaande beschouwingen betreffende het tenlastegelegde strafbare feit van art. 363 Sr (oud en nieuw) Alvorens concreet in te gaan op de door de raadsman gevoerde verweren ter zake de aan verdachte verweten ambtelijke corruptie van art. 363 Sr (oud en nieuw), althans het medeplegen daaraan, zal de rechtbank eerst de vereisten bespreken die de strafbaarheid bepalen en oordelen hoe de betreffende wettelijke vereisten naar het oordeel van de rechtbank dienen te worden geïnterpreteerd in het licht van de tenlastelegging. Vervolgens zal de rechtbank met in achtneming van de door haar gegeven uitleg aan de wettelijke vereisten per feit de verweren bespreken. Het begrip ambtenaar In het ambtenarenrecht wordt iemand als ambtenaar aangemerkt, als hij is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. De strafrechtelijke jurisprudentie hanteert een autonoom ambtenarenbegrip, waarbij het ambtenarenrecht niet doorslaggevend is. De Hoge Raad merkt als ambtenaar aan degene die onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid is aangesteld in een openbare functie om een deel van een overheidstaak te verrichten. De wijze waarop iemand is ‘aangesteld’ doet niet ter zake: ook arbeidscontractanten kunnen als ambtenaar worden beschouwd. Het gaat evenmin om de aard van de overheidstaak: er wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigenlijke overheidstaken en ondernemingsactiviteiten. Ook werknemers van private rechtspersonen kunnen op grond hiervan onder omstandigheden als ambtenaar worden aangemerkt. Hier is sprake van een ‘functioneel’ ambtenarenbegrip, nu de feitelijke taakuitoefening centraal staat en niet de formeel juridische constructie. Uiteindelijk is slechts beslissend of de betreffende taak onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid wordt uitgeoefend. De opzet (‘weten dat’) Voor wetenschap in de zin van art. 363 Sr (oud en nieuw) is vereist dat het doel van de gift of belofte de ambtenaar duidelijk was en daarbij is naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het op grond van de omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de ambtenaar heeft begrepen wat de achtergrond was van de giften. Het causale verband tussen de gift en de tegenprestatie Volgens art. 363 Sr (oud en nieuw) is de ambtenaar slechts strafbaar als hij wist (of redelijkerwijs moest vermoeden) dat de gift hem werd gedaan ‘ten einde hem te bewegen’ om iets te doen of na te laten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vereist dat de ambtenaar daadwerkelijk door de gunst is bewogen tot het verrichten van de tegenprestatie. Dat wil zeggen dat niet pas sprake is van strafbaarheid, als na het aannemen van giften door de ambtenaar het met die giften beoogde handelen of nalaten ook daadwerkelijk is gevolgd. Voldoende is dat de ambtenaar weet dat de gift hem is gedaan om hem te bewegen in de toekomst iets te doen of na te laten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat van een concrete tegenprestatie geen sprake hoeft te zijn. Art. 363 Sr (oud en nieuw) ziet ook op het doen van giften aan een ambtenaar die ten doel hebben een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te verkrijgen. De afzonderlijk tenlastegelegde strafbare feiten Feit 2 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken. Verdachte werkte immers als zelfstandige voor de Rijksgebouwendienst en vervulde geen persoonlijke dienstbetrekking voor die dienst. Voorts blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat een mededader van verdachte verantwoordelijk is voor verduistering in dienstbetrekking. De in het dossier bedoelde medeverdachte [medeverdachte] verkreeg de airco die bij hem werd aangetroffen immers op een later tijdstip van verdachte. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] opzet tot verduistering had op het moment dat verdachte de drie ‘overtollige’ airco’s voor zichzelf ging houden. De rechtbank merkt hierbij op dat de ‘gewone’ verduistering, bedoeld in artikel 321 Sr., waar men op uit zou komen indien de bijzondere bestanddelen van verduistering in functie gepleegd, bedoeld in artikel 322 Sr, zouden worden weggestreept, uit hoofde van artikel 70, eerste lid, onderdeel 2, Sr, is verjaard. De onder 2 subsidiair ten laste gelegde diefstal acht de rechtbank wel bewezen. Verdachtes verweer dat hij de airco’s over had en beschikbaar hield voor andere overheidsprojecten, is niet geloofwaardig. Door één airco aan medeverdachte [medeverdachte] te geven, onttrok hij dat apparaat aan directe inzetbaarheid voor projecten. Uit deze onttrekking, gecombineerd met het gegeven dat verdachte de beide andere airco’s zelf ging gebruiken , leidt de rechtbank het bestaan van opzet bij verdachte af om zich de airco’s zonder geldige juridische titel, dus wederrechtelijk, toe te eigenen. Feit 3 Gelet op de voorafgaande beschouwingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank de werkzaamheden van verdachte worden aangemerkt als werkzaamheden die onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid worden uitgeoefend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het beheer van gebouwen welke eigendom zijn van de Rijksoverheid binnen de regio Noord-West is opgedragen aan de Afdeling Vastgoedbeheer van de Rijksgebouwendienst (hierna: RGD) van de Directie Noord-West te Haarlem. Binnen de voormalige afdeling Projectmanagement van de voormalige Directie Noord-West werkten aan aantal projectmanagers onder leiding van een afdelingshoofd. De projectmanager was verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van projecten met betrekking tot het geschikt maken van bestaande gebouwen die bij de RGD in beheer zijn dan wel het oprichten van nieuwe overheidsgebouwen voor toekomstige gebruikers (overheidsdiensten). Uit de verhoren van medewerkers van de RGD volgt dat sprake is van het inschakelen van externe adviseurs door projectmanagers. In dat geval traden deze externe adviseurs op als ‘directievoerder’ die namens de RGD toezicht uit uitoefenden op de realisatie van de door de RGD geïnitieerde projecten. Verdachte heeft gedurende een aantal jaren als directievoerder gefungeerd. Als directievoerder werkte verdachte onder verantwoordelijkheid en toezicht van de RGD. Het toezicht bestond hierin dat verdachte verantwoording diende af te leggen voor de hem toegewezen budgetten door middel van een ‘budgetbewakingssysteem’ en door overlegging van facturen, afkomstig van hemzelf en van de door hem en/of de projectmanager ingeschakelde (onder)aannemers. De ontvangst, registratie en controle daarvan werd gedaan door de afdeling Verificatie van de RGD. De projectmanager/-verantwoordelijke tekende de prestatieverklaring, waarmee hij aangaf dat de prestatie daadwerkelijk was geleverd. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte voor de toepassing van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht functioneel gezien als ambtenaar zijn werkzaamheden heeft uitgeoefend en daarom als ambtenaar kan worden aangemerkt. Wat betreft het bestanddeel “in strijd met de ambtsplicht’ overweegt de rechtbank dat verdachte weliswaar niet onder het Rijks Ambtenarenreglement valt maar dat ook van hem verwacht kon worden dat hij zijn werkzaamheden die hij onder toezicht en verantwoordelijkheid van de RGD verrichtte op zuiver zakelijke basis zou uitvoeren. Reeds gelet op de door hem gepleegde valsheid in geschrift blijkt reeds dat verdachte deze plicht met de voeten heeft getreden. Deze valsheid in geschrift is immers een exponent van de ongeoorloofde verhouding tot [medeverdachte 2] & Zn. BV. De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Ook al zou verdachte niet als ambtenaar kunnen worden aangemerkt, dan kan verdachte in ieder geval het ambtsdelict medeplegen, als de pleger ambtenaar is en het opzet van verdachte als niet-ambtenaar mede op de ambtelijke hoedanigheid van de ander is gericht. Het normadressaat ziet immers in dit geval slechts op de plegers en niet op de deelnemers. Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank verder het volgende. Verdachte heeft, daartoe in staat gesteld door medeverdachte [medeverdachte], blijkens het proces-verbaal via zijn eenmanszaak een groot aantal opdrachten aan het bedrijf [medeverdachte 2] & Zn BV. verschaft. Medeverdachte [medeverdachte] was, mede door het paraferen van facturen, op de hoogte dat de betreffende werkzaamheden door dit bedrijf werden verricht. Voorts blijkt uit de getuigenverklaringen dat zowel verdachte als zijn medeverdachte samen werden gefêteerd op bordeel- en horecabezoeken en hebben beiden werkzaamheden laten verrichten aan de schietbaanvereniging in Barneveld waarbij door [medeverdachte 2] & Zn. BV. geen kosten in rekening werden gebracht. Zo is gelet op diverse getuigenverklaringen komen vast te staan dat door en via [medeverdachte 2] & Zn. BV. in dezelfde periode (1996-1998) werkzaamheden aan de schietbaan in Barneveld zijn verricht. Dit betreft de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Laatstgenoemde heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] daarvoor de opdracht zou hebben verstrekt. Verdachte is bij dit project als directievoerder opgetreden. Volgens oud-penningmeester [getuige 6] was verdachte door de schietvereniging belast met het opvragen van offertes en werden facturen nadien via verdachte in de bouwcommissie beoordeeld. Onder meer medeverdachte [medeverdachte] zou als lid van deze bouwcommissie facturen hebben geparafeerd. Diverse personen hebben verklaard dat zij verdachte en de medeverdachten [medeverdachte] en verdachte [medeverdachte 3] tijdens de werkzaamheden ter plaatse hebben gezien . Mede gezien deze verklaringen acht de rechtbank de stelling van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] dat zij niet op de hoogte waren van de werkzaamheden van [medeverdachte 2] en Zonen BV voor de schietvereniging niet geloofwaardig. Omtrent het bezoeken door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van horecagelegenheden en bordelen op kosten van [medeverdachte 2] en Zonen BV is verklaard door de getuigen [getuige 7] en medeverdachte [medeverdachte] . Uit boekhoudkundig onderzoek aan de hand van gebruikte projectnummers is verder gebleken dat de kosten die het bedrijf [medeverdachte 2] & Zn BV. heeft gemaakt zijn doorbelast bij een groot aantal projecten waarbij de RGD opdrachtgever was. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige 8] op essentiële details worden bevestigd door schriftelijke stukken afkomstig uit de administratie van verdachte, het RGD-archief, de administratie van [medeverdachte 2] & Zn en door getuigenverklaringen. De rechtbank is daarom van oordeel dat van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van [getuige 8] niet is gebleken. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij op tijdstippen in de periode van 1 november 1995 tot en met 30 december 1996 in Nederland, telkens een geschrift, te weten: - een declaratie/factuur van 3 december 1995, genummerd 95/09.02-36 (project/object CBG Hilversum, ii5BBC045005) (dossierpagina 112923); en/of - een declaratie/factuur van 2 juli 1996, genummerd 96/10.02/03/05/06 -14 (project/object Douane Westpoint, ii6DOB026003) (dossierpagina 112953); en/of - een declaratie/factuur van 29 november 1996, genummerd 96/50-46 (project belastingdienst Hoorn en/of Amersfoort,ii5BLF046063) (dossierpagina 112414) zijnde telkens een geschrift bestemd om tot bewijs te dienen van het feit dat opgedragen werk en/of begeleiding van werk aan een in een opdracht genoemd gebouw/bouwproject van de Rijksgebouwendienst (RGD) en/of de Staat der Nederlanden volledig en correct is verricht, valselijk heeft opgemaakt, bestaande de valsheid hierin dat verdachte telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op de factuur schriftelijk heeft vermeld/verklaard -zakelijk weergegeven- - dat de in de factuur genoemde opdracht volledig en correct was verricht en - dat de gedeclareerde goederen en/of diensten werden geleverd ten behoeve van het in de opdracht genoemde project en/of object van de RGD en/of de Staat der Nederlanden en - telkens het betreffende geschrift heeft ondertekend als ware het overeenkomstig de waarheid ingevuld, een en ander telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. 2. hij in de periode van 1 juni 1996 tot en met 31 december 1996 in Nederland, opzettelijk heeft weggenomen drie airconditioningapparaten toebehorende aan de Rijksgebouwendienst of de Staat der Nederlanden, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen; 3. hij op tijdstippen in de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 in Nederland, als ambtenaar, te weten als directievoerder onder toezicht en/of verantwoordelijkheid van de RGD en/of de Staat der Nederlanden, tezamen en in vereniging met een ambtenaar ([medeverdachte]), werkzaam bij de RGD als bouwkundig ambtenaar en/of projectmanager, middellijk of onmiddellijk, telkens een gift te weten: - betalingen van bordeelbezoeken en/of - betalingen van bezoeken aan horecagelegenheden en/of - een kosteloze verbouwing en/of aanbouw in/aan het gebouw van de Schietvereniging De Eendracht te Barneveld, terwijl zijn, verdachtes, mededader ten tijde van die verbouwing (bestuurs-) lid en/of bouwcoördinator was van die vereniging en/of - (een) (kosteloze) verbouwing(en) aan zijn, verdachtes, woning(en) te Leusden en/of - de (kosteloze) levering en/of plaatsing van (een) vensterbank(en) in zijn, verdachtes, mededader's woning te Barneveld, heeft aangenomen van [medeverdachte 2] & Zonen BV en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], wetende dat deze giften hem en zijn, verdachtes, mededader telkens gedaan werden teneinde hen te bewegen om, in strijd met zijn, verdachtes, plicht en/of zijn, verdachtes, mededader's plicht, in hun bediening iets te doen of na te laten; Wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 2 subsidiair: Diefstal. Ten aanzien van feit 3: Het medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd. 4b. De strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 29 maart 2007. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft door zijn handelen de integriteit van de Staat der Nederlanden geschaad door uit persoonlijk winstbejag te handelen bij projecten die onder toezicht en verantwoordelijkheid van de RGD zijn uitgevoerd. Hij heeft zichzelf daarbij verrijkt door op kosten van de gemeenschap zich te laten fêteren in horecagelegenheden en bordelen. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank enerzijds rekening gehouden met de ouderdom van de feiten, en anderzijds met de lange duur die verstreken is alvorens vonnis kon worden gewezen. Op 5 april 2005 is verdachte in verzekering gesteld en de rechtbank doet op 3 mei 2007 uitspraak. Dit is een periode van 2 jaar en 1 maand. De rechtbank is echter van mening dat, gelet op de omvang van het onderzoek, de complexiteit daarvan alsmede de diverse door de verdediging gedane verzoeken voldoende redenen zijn om deze lange duur te rechtvaardigen. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 225 en 363 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 (drie) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 Sr dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door: Mr. M. Jurgens, als voorzitter, Mr. P.A.H. Lemaire, rechter, Mr. E.M. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2007.