Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4593

Datum uitspraak2007-05-09
Datum gepubliceerd2007-05-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610134.04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Advocaat, werkzaam als curator in faillissementen, veroordeeld wegensverduistering en valsheid ingeschrift. Het vonnis bevat een gedetailleerde weerlegging van de gevoerde verweren. Ook de gekozen strafvormen en strafmaten worden nader toegelicht


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer: 04/610134-04 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen: [naam] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. H. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch. 2 De tenlastelegging. De verdachte staat terecht, terzake dat 1. hij op of omstreeks 16 juli 2001 en/of 02 oktober 2001 en/of 04 april 2002, in elk geval in of omstreeks de periode van 16 juli 2001 tot en met 04 april 2002, in de gemeente Venlo en/of elders in Nederland, een of meer brie(f)(ven) (elk) inhoudende een verzoek tot "tussentijdse vastsstelling van het salaris" en/of bijlage(n) inzake het faillissement Bloemenkwekerij [X], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of heeft vervalst of heeft doen vervalsen, immers heeft verdachte valselijk in die brie(f)(ven) en/of bijlage(n) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brie(f)(ven) en/of bijlage(n) genoemde periode(n), (respectievelijk) 140,12 uur en/of 244,2 uur ten bedrage van Fl. 127.765,44 en/of 35,8 uur ten bedrage van Euro 8.499,20 en 62,7 uur ten bedrage van Euro 14.885,48 in of aan genoemd faillissement besteed was, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; (blad 1040, 1069 en 1129) (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 16 november 2001, in elk geval in de periode van 16 juli 2001 tot en met 16 november 2001, in de gemeente Venlo opzettelijk een of meer bedrag(en) aan geld, (onder meer bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en/of aan een onjuiste factor gedeclareerde werkzaamheden) in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele toebehoorde aan (de boedel van het faillissement) Bloemenkwekerij [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (blad 1128) (artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 16 november 2001, in elk geval in de periode van 16 juli 2001 tot en met 16 november 2001, in de gemeente Venlo opzettelijk een of meer bedrag(en) aan geld, (onder meer bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en/of aan een onjuiste factor gedeclareerde werkzaamheden) in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan (de boedel van het faillissement) Bloemenkwekerij [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte als bestuurder of werknemer van Advocatenkantoor [A] ter afwikkeling of afdoening van voornoemd faillissement, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht) 3. hij op of omstreeks 24 juli 2001 en/of 27 november 2001 en/of 09 april 2002, in elk geval in of omstreeks de periode van 24 juli 2001 tot en met 09 april 2002, in de gemeente Venlo en/of elders in Nederland, een of meer brie(f)(ven) (elk) inhoudende een verzoek tot "tussentijdse vastsstelling van het salaris" en/of bijlage(n) inzake het faillissement [Y], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of heeft vervalst of heeft doen vervalsen, immers heeft verdachte valselijk op of in die brie(f)(ven) en/of bijlage(n) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven -dat door hem, verdachte, in de in die brie(f)(ven) en/of bijlage(n) genoemde periode(n), (respectievelijk) 55,5 uur ten bedrage van Fl. 29.836,80 (excl. btw) en/of 173,3 uur ten bedrage van Fl. 93.166,08 en/of 3,8 uur ten bedrage van Euro 756,25 en 151,5 uur ten bedrage van Euro 36.958,42 in of aan genoemd faillissement besteed was, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; (blad 1231, 1263 en 1289) (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 4. hij in of omstreeksde periode van 18 april 2000 tot en met 23 november 2001, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 2000 en/of 2001, in de gemeente Venlo opzettelijk een of meer bedrag(en) aan geld, (onder meer bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en/of aan een onjuiste factor gedeclareerde werkzaamheden en/of ontvangen teruggave BTW en/of ontvangen baten van (faillissements)debiteuren) in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele toebehoorde aan (de boedel van het faillissement) [Y], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (blad 1262, 2273 t/m 2299) (artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht) 5. hij op of omstreeks 16 september 1996 en/of 23 april 1997 en/of 24 maart 1998 en/of 02 december 1998 en/of 23 april 1999 en/of 14 oktober 1999 en/of 22 november 2000 en/of 25 juli 2001 en/of 03 december 2001, in elk geval in of omstreeks de periode van 16 september 1996 tot en met 03 december 2001, in de gemeente Venlo en/of elders in Nederland, een of meer brie(f)(ven) (elk) inhoudende een verzoek tot "tussentijdse vastsstelling van het salaris" met bijlage(n) inzake de/het faillissement(en) [Z] en/of [Z2] en/of [Z3] en/of [Z4] en/of [Z5], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of heeft vervalst of heeft doen vervalsen, immers heeft verdachte valselijk in die brie(f)(ven) en/of bijlage(n) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brie(f)(ven) en/of bijlage(n) genoemde periode, (respectievelijk) 569,66 uur ten bedrage van Fl. 264322,24 (excl. btw) en/of 454,42 uur ten bedrage van Fl. 210850,88 (excl. btw) en/of 122,33 uur ten bedrage van Fl. 57.348,30 (excl. btw) en/of 257,08 uur ten bedrage van Fl. 121.341,76 (excl. btw) en/of 31,83 uur ten bedrage van Fl. 15.227,47 (excl. btw) en 124 uur ten bedrage van Fl. 61.702,40 (excl. btw) en/of 164,36 uur (9862 minuten) ten bedrage van Fl. 81.785,54 (excl. btw) en/of 100,09 uur ten bedrage van Fl. 52.367,08 (excl. btw) en/of 85,9 uur ten bedrage van Fl.46.179,84 (excl. btw) en/of 148,2 uur ten bedrage van Fl. 79.672,32 (excl. btw) in of aan genoemd(e) faillissement(en) besteed was, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; (blad 1343, 1385, 1479, 1529, 1597, 1642/3, 1707, 1751 en 1773) (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 6. hij in of omstreeks de periode van 04 februari 1997 tot en met 28 november 2001 in de gemeente Venlo opzettelijk een of meer bedrag(en) aan geld, (onder meer bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en/of aan een onjuiste factor gedeclareerde werkzaamheden en/of ontvangen teruggave BTW en/of ontvangen geld van (faillissements)debiteuren) in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [de boedel(s) van de/het faillissement(en)] [Z] en/of [Z2] en/of [Z3] en/of [Z4] en/of [Z5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte (telkens) onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (blad 1383, 1445, 1507, 1596, 1639, 1681, 1742, 1772 en/of 2176 t/m 2272) (artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht) 7. hij op of omstreeks 05 januari 2000, in elk geval in of omstreeks de maand januari 2000, in de gemeente Venlo en/of elders in Nederland, een brief inhoudende een verzoek tot "vastsstelling van het salaris" met bijlage(n) inzake de/het faillissement(en) [Q] en/of [Q2], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken of heeft vervalst of heeft doen vervalsen, immers heeft verdachte valselijk in die brief en/of bijlage(n) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brief en/of bijlage(n) genoemde periode, 631 uur ten bedrage van Fl. 313.985,60 (excl. btw) in of aan genoemd(e) faillissement(en) besteed was, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; (blad 1918) (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht) 8. hij in of omstreeks de periode van 04 maart 1999 tot en met 28 november 2001 in de gemeente Venlo opzettelijk een of meer bedrag(en) aan geld, (onder meer bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en/of aan een onjuiste factor gedeclareerde werkzaamheden en/of ontvangen teruggave BTW en/of ontvangen geld van (faillissements)debiteuren) in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [de boedel(s) van de/het faillissement(en)] [Q] en/of [Q2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte (telkens) onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; (blad 1916, 2001 en 2300 t/m 2308) (artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht) 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging heeft met betrekking tot de onder 1 en onder 3 tenlaste gelegde feiten aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is, aldus de raadsman, in strijd met het gelijkheidsbeginsel om verdachte wel en zijn ex- kantoorgenoten [B] en [C] niet te vervolgen. Aan voormelde ex-kantoorgenoten kan immers hetzelfde verwijt worden gemaakt. De officier van justitie heeft aangegeven dat van gelijke gevallen geen sprake is en dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden is. Hij verwijst, ter onderbouwing, naar het feit dat verdachte degene was die in het merendeel van de hier in geding zijnde faillissementen de curator was terwijl hij in het andere faillissement, zijnde dat van Bloemenkwekerij [X] vele werkzaamheden verrichtte. Voorts verwijst de officier van justitie naar de verklaringen van [B], [C] en mevrouw [D], waaruit blijkt dat het verdachte is geweest die de gehele financiële gang van zaken in de faillissementen regelde. Verdachte had de feitelijke leiding, hetgeen, aldus de officier van justitie, ertoe leidt dat de positie van verdachte niet vergelijkbaar is met die waarin [B] en [C] zich bevinden. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van het in artikel 167 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel is de officier van justitie vrij om te beslissen of tot vervolging van een verdachte zal worden overgegaan. Slechts indien zou blijken dat hij bij zijn vervolgingsbeleid zou handelen in strijd met de wet, een verdrag of een beginsel van behoorlijke procesorde, zou dit zijn ontvankelijkheid kunnen raken. Hiervan is echter geen sprake. De positie van verdachte is een andere geweest dan die van [B] en [C], gelet op de door de officier van justitie hiervoor aangehaalde omstandigheden. Daar komt bij dat het verdachte was die reeds in 1996 als curator in het faillissement van de [Z] groep de hier verweten wijze van declareren van standaardcorrespondentie hanteerde. De beide ex-kantoorgenoten zijn eerst daarna met verdachte gaan samenwerken en zij hebben het systeem van declareren daarbij kennelijk overgenomen. Dit laatste maakt overigens, naar het oordeel van de rechtbank, nog niet dat zij in hun hoedanigheid van curator niet strafrechtelijk op hun gedrag hadden kunnen worden aangesproken doch dit leidt in deze zaak niet tot een niet ontvankelijkheid van de officier van justitie. Immers, niet kan worden gezegd dat er sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank concludeert dan ook dat de officier van justitie ontvankelijk is, nu ook overigens niets is gebleken dat daaraan in de weg staat. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De vrijspraak en de bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2., zowel primair als subsidiair, is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1. op 04 april 2002, in de gemeente Venlo, een brief inhoudende een verzoek tot "tussentijdse vastsstelling van het salaris" en bijlage inzake het faillissement Bloemenkwekerij [X] - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk in die brief en bijlage vermeld - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brief en/of bijlage genoemde periode, 35,8 uur ten bedrage van Euro 8.499,20 en 62,7 uur ten bedrage van Euro 14.885,48 in of aan genoemd faillissement besteed was, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 3. op 24 juli 2001 en 27 november 2001 en 09 april 2002, in de gemeente Venlo, brieven elk inhoudende een verzoek tot "tussentijdse vastsstelling van het salaris" en bijlagen inzake het faillissement [Y] - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers heeft verdachte valselijk in die brieven en/of bijlagen vermeld - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brieven en bijlagen genoemde perioden, respectievelijk 55,5 uur ten bedrage van Fl. 29.836,80 (excl. btw) en 173,3 uur ten bedrage van Fl. 93.166,08 en 3,8 uur ten bedrage van Euro 756,25 en 151,5 uur ten bedrage van Euro 36.958,42 in of aan genoemd faillissement besteed was, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken ; 4. in de periode van 18 april 2000 tot en met 23 november 2001, in de gemeente Venlo, opzettelijk bedragen aan geld, (bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en/of aan een onjuiste factor gedeclareerde werkzaamheden en ontvangen baten van faillissementsdebiteuren) dat toebehoorde aan de boedel van het faillissement [Y], en welk geld verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 5. op 16 september 1996 en 23 april 1997 en 24 maart 1998 en 02 december 1998 en 23 april 1999 en 14 oktober 1999 en 22 november 2000 en 25 juli 2001 en 03 december 2001, in de gemeente Venlo, brieven elk inhoudende een verzoek tot "tussentijdse vaststelling van het salaris" met bijlage inzake de faillissementen [Z] en/of [Z2] en/of [Z3] en/of [Z4] en/of [Z5], - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk in die brieven en bijlagen vermeld - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brieven en bijlagen genoemde periode, respectievelijk 569,66 uur ten bedrage van Fl. 264322,24 (excl. btw) en 454,42 uur ten bedrage van Fl. 210850,88 (excl. btw) en 122,33 uur ten bedrage van Fl. 57.348,30 (excl. btw) en 257,08 uur ten bedrage van Fl. 121.341,76 (excl. btw) en 31,83 uur ten bedrage van Fl. 15.227,47 (excl. btw) en 124 uur ten bedrage van Fl. 61.702,40 (excl. btw) en 164,36 uur (9862 minuten) ten bedrage van Fl. 81.785,54 (excl. btw) en 100,09 uur ten bedrage van Fl. 52.367,08 (excl. btw) en 85,9 uur ten bedrage van Fl.46.179,84 (excl. btw) en 148,2 uur ten bedrage van Fl. 79.672,32 (excl. btw) in of aan genoemde faillissementen besteed was, zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 6. in de periode van 04 februari 1997 tot en met 28 november 2001 in de gemeente Venlo, opzettelijk bedragen aan geld, (bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden en ontvangen geld van faillissementsdebiteuren), dat toebehoorde aan de boedels van de/het faillissement(en) [Z] en/of [Z2] en/of [Z3] en/of [Z4] en/of [Z5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte telkens onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 7. op 05 januari 2000, in de gemeente Venlo, een brief inhoudende een verzoek tot "vaststelling van het salaris" met bijlage inzake de faillissementen [Q] en/of [Q2], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers heeft verdachte valselijk in die brief en bijlage vermeld - zakelijk weergegeven - dat door hem, verdachte, in de in die brief en bijlage genoemde periode, 631 uur ten bedrage van Fl. 313.985,60 (excl. btw) in of aan genoemde faillissementen besteed was, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 8. in de periode van 04 maart 1999 tot en met 28 november 2001 in de gemeente Venlo opzettelijk bedragen aan geld, (bestaande uit ten onrechte gedeclareerde werkzaamheden enontvangen teruggave BTW) dat toebehoorde aan de boedels van de faillissementen [Q] en/of [Q2],en welk geld verdachte telkens onder zich had in zijn hoedanigheid van curator, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; Hetgeen onder 1., 3., 4., 5., 6., 7. en 8. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 7.3 De gronden voor de vrijspraak en/of de bewezenverklaring. De verweren van de verdediging Door de raadsman van verdachte is in het kader van de vraag of hetgeen ten laste is gelegd, bewezen kan worden verklaard, een aantal verweren naar voren gebracht, die een strekking hebben die in meer of mindere mate alle ten laste gelegde feiten betreffen. Alvorens op de bewezenverklaring van elk feit afzonderlijk in te gaan, zal de rechtbank eerst die verweren bespreken. Als eerste is in dat kader het verweer gevoerd dat de vraag kan worden gesteld of verdachte de tijd die hij heeft geschreven, niet mocht schrijven zoals hij heeft gedaan. Er zou, aldus de raadsman, destijds geen regelgeving zijn geweest omtrent tijdschrijven bij standaard-correspondentie en de wijze waarop verdachte tijd heeft geschreven, was niet in strijd met enige regelgeving of richtlijn. Als tweede is het verweer gevoerd dat, gelet op de uitgebreide urenspecificaties die bij de salarisvoorstellen waren gevoegd, waarin alle verrichtingen worden vermeld, verdachte niet de bedoeling kan hebben gehad om valsheid in geschrifte te plegen. Deze open wijze van communiceren met de rechter-commissaris, brengt, aldus de raadsman, met zich dat niet bewezen kan worden dat er opzet op misleiding en derhalve het opzet ex art. 225Sr heeft bestaan. Als derde is het verweer gevoerd dat, voor zover het de gedeclareerde uren betreft, aan de toe-eigening van de daaruit voortvloeiende geldbedragen een beslissing van de rechtbank ten grondslag ligt, waardoor de toe-eigening een rechtmatig karakter heeft gekregen en dus de wederrechtelijkheid daarbij ontbreekt. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verweren als volgt: De feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd, omvatten, met uitzondering van het salarisvoorstel gedaan op 16 september 1996, genoemd in feit 5, de periode 1997 tot en met 2002. Met ingang van 1 januari 1997 golden er vernieuwde richtlijnen in faillissementen en surséances, welke in de plaats traden van de richtlijnen van 1990. Deze richtlijnen en het daarbij behorende voorwoord, zijn te vinden op http://rechtspraak.ro.minjus/reglementen/faillricht/voorwoord.htm De rechtbank heeft deze richtlijnen tijdens de behandeling ter zitting ook aan verdachte voorgehouden. Deze richtlijnen vermelden onder de kop "salarisbepaling" bij het onderdeel "uitgangspunten": .... 2. Uitgangspunt voor de vaststelling van het salaris is de bestede tijd. Onder dezelfde kop, bij het onderdeel "het aantal bestede uren", wordt bepaald: 1 Het aantal bestede uren wordt door de curator en de bewindvoerder zo nauwkeurig mogelijk bijgehouden. 2 Bij een verzoek om salarisbepaling ...... dient een zo nauwkeurig mogelijke opgave gedaan te worden van: 1 de bestede uren; 2 de bestede uren van de advocaatmedewerker(s) en stagiaire(s); 3 ............ 3 De curator c.q. bewindvoerder geeft een aanduiding van de voornaamste verrichtingen, waaraan de opgegeven uren zijn besteed ...." Op basis van deze uitgangspunten kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de salarisvoorstellen, zo goed als mogelijk, een weergave dienen te zijn van de tijd die werkelijk aan een faillissement is besteed, al dan niet verhoogd met een factor inzake ervaring of actief, zoals op grond van andere uitgangspunten uit de richtlijn was toegestaan. Een dergelijk uitgangspunt geldt in zijn algemeenheid voor declaraties op basis van tijdsbesteding. Deze richtlijnen hoorde verdachte als curator te kennen en toe te passen. Dat heeft verdachte niet gedaan. De richtlijnen kennen verder op diverse plaatsen de bepaling dat afwijking van de uitgangspunten zoals in de richtlijnen neergelegd, in beginsel slechts mogelijk is na voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris. De rechtbank verwijst naar de regeling omtrent de factoren die gelden in geval van inschakeling van een "oudere" kantoorgenoot/advocaat en de inschakeling van niet-juridische medewerkers. Op grond daarvan moet verdachte duidelijk zijn geweest dat een andere wijze van declareren dan neergelegd in de richtlijnen alleen met voorafgaande toestemming kon. Een dergelijke toestemming ontbreekt. Dat verdachte, zoals hij stelde, de door hem gevolgde werkwijze had geleerd van het kantoor waar hij was opgeleid, vormt, gelet op de duidelijke bedoeling van de richtlijnen, geen rechtvaardiging van die werkwijze. Verdachte stelt verder een keuze te hebben gemaakt om op een andere wijze te declareren. Een keuze waardoor zijns inziens geen nadeel werd toegebracht. In zijn brief van 19 juni 2002 aan de rechter-commissaris legt hij deze wijze van werken uit. Door ook voor andere werkzaamheden, zoals lange uitgaande brieven, de minimumtijdseenheid te hanteren en als bulk ingekomen post niet te noteren, zou, zo begrijpt de rechtbank verdachte, hetgeen daar te weinig werd gedeclareerd, worden gecompenseerd met hetgeen elders teveel werd gedeclareerd. Als verdachte een dergelijke bewuste keuze al heeft gemaakt, hetgeen niet is komen vast te staan, dan geldt dat verdachte geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat de grote hoeveelheid gedeclareerde uren voor het verzenden van standaardcorrespondentie op voldoende substantiële wijze is gecompenseerd met het declareren van te weinig uren voor andere werkzaamheden. Voorts geldt dat die keuze is gemaakt zonder overleg met en zonder toestemming van de rechter-commissaris. Verdachte had moeten weten dat een dergelijke afwijkende wijze van declareren de toestemming van de rechter-commissaris behoefde. Bovendien had verdachte moeten beseffen dat waar de richtlijnen tot uitgangspunt hebben dat een zo nauwkeurig mogelijke opgave dient te worden gedaan, een dergelijke wijze van declareren niet verdedigbaar was binnen het door de richtlijnen gekozen systeem van declareren. Het feit dat verdachte aan zijn secretaresse de instructie heeft gegeven om mailing in faillissementen over vele dagen te verspreiden, toen een salarisvoorstel door de rechtbank op dat onderdeel werd gecorrigeerd, geeft naar het oordeel van de rechtbank aan dat verdachte zich het onjuiste van zijn handelen volledig bewust is geweest. Verdachte heeft bovendien ter zitting medegedeeld een wijze van declareren zoals hij die in diverse faillissementen heeft gehanteerd, niet te zullen hanteren bij een cliënt wanneer hij daarvoor werkzaamheden zou verrichten gelijk aan die in de faillissementen, hetgeen ook tot uitdrukking brengt dat verdachte zich de onjuistheid van zijn handelen bewust moet zijn geweest. Inzake het salarisvoorstel van 16 september 1996 geldt dat de richtlijnen die zijn gaan gelden met ingang van 1 januari 1997, blijkens het voorwoord bij die richtlijnen, slechts wijzigingen van ondergeschikte aard ten opzichte van de richtlijnen uit 1990 bevatten, zodat ook voor dit salarisvoorstel voornoemde uitgangspunten gelden. Aan de rechter-commissaris is het toezicht op het beheer en de vereffening van de failliete boedel opgedragen. Onderdeel daarvan zou naar het oordeel van de rechtbank moeten zijn een stelselmatige controle van de tijd die door de curator via zijn salarisvoorstel wordt verantwoord. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat die controle niet steeds heeft plaatsgevonden. Uit het niet controleren van een salarisvoorstel en het ongecorrigeerd overnemen van zo'n voorstel in een salarisbeschikking, kan verdachte echter niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zijn wijze van declareren was toegestaan. Immers, gelet op het beroep van advocaat dat verdachte uitoefent, mag de rechtbank in beginsel erop vertrouwen dat het beheer en de vereffening van de boedel door de curator plaats vindt met inachtneming van wet en richtlijnen. Voor verdachte zou dat wellicht anders zijn wanneer de door verdachte gekozen wijze van declareren binnen de richtlijnen verdedigbaar was of wanneer er een duidelijke controle had plaatsgevonden, maar van geen van beide situaties is in deze zaak gebleken. Aan verdachte kan worden toegegeven dat wanneer een controle door de rechtbank eerder zou zijn gedaan, de door hem gekozen wijze van declareren al in een eerder stadium zou zijn opgevallen en gecorrigeerd, maar dat feit doet aan de strafbaarheid van verdachte niet af. Op grond van vorenstaande worden de hiervoor genoemde verweren verworpen. Door de verdediging zijn ten aanzien van de afzonderlijke feiten nog de volgende verweren, kort en zakelijk weergegeven, gevoerd: Ten aanzien van feit 1: 1. Van feit 1 dient vrijspraak te volgen omdat de tussentijdse verzoeken om salarisbepaling door mr. [B] zijn gedaan en niet door verdachte. Het verzoek van 16 juli 2001 is ook door [B] ondertekend. De andere twee verzoeken (van 2 oktober 2001 en 4 april 2002) zijn weliswaar ondertekend door verdachte, maar dat was p/o, na controle ervan door [B]. Verdachte kan bovendien niet als alleen-pleger worden aangemerkt, aangezien hij niet de curator was en de verzoeken niet van hem afkomstig waren, maar van [B]. 2. Het urenoverzicht behorende bij het verzoek van 16 juli 2001 bevat slechts standaardcorrespondentie op naam van mr. [B] en niet op naam van verdachte. Ten aanzien van feit 2: 3. Voor wat betreft feit 2 primair geldt dat verdachte niet de curator in het faillissement [Bloemkwekerij Y] was. Hij had derhalve de bedragen niet in de hoedanigheid van curator onder zich. 4. Voor wat betreft feit 2 subsidiair kan vastgesteld worden dat het door de rechtbank vastgestelde salaris is overgeboekt naar de kantoorrekening. Pas vanaf dat moment kreeg de BV (en dus niet verdachte) het geld rechtmatig onder zich. Die handeling (het onder zich krijgen) is verricht door de BV. Indien de stelling van het OM is dat de rechtbank misleid zou zijn door een hogere salarisbepaling vast te stellen dan waarop men recht had, dan is sprake van oplichting en niet van verduistering. Ten aanzien van feit 3: 5. Verdachte dient vrijgesproken te worden ten aanzien van het eerste verzoek tot tussentijdse salarisvaststelling (d.d. 24 juli 2001) omdat niet blijkt dat verdachte met betrekking tot dit verzoek onjuist heeft gedeclareerd. Verdachte heeft verklaard dat er geen sprake is van standaardcorrespondentie bij dit verzoek, aangezien er variabelen in de bedoelde correspondentie is verwerkt. Ten aanzien van feit 4: 6. Voor wat betreft de tenlastegelegde verduistering van gelden van de debiteuren L+T GmbH f. 10.993,80 en [naam] GmbH DM 2.700,= wordt gesteld dat deze bedragen in een hectische periode abusievelijk tot omzet resp. tot honorarium zijn genomen en naar de kantoorrekening zijn geboekt in plaats van naar de faillissementsrekening. Toen verdachte er achter kwam dat dit was gebeurd, heeft hij dat aan de opvolgend curator meegedeeld en de bedragen weer terug overgemaakt. Er is derhalve geen sprake van opzet maar van een administratieve vergissing, zodat vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van feit 6: 7. Met betrekking tot de tenlaste gelegde verduistering van ontvangen BTW-teruggave wordt aangevoerd dat verdachte bij het ordenen van de faillissementsdossiers bemerkte dat de BTW-teruggave deels was geschied op de kantoorrekening. Toen hij dat zag heeft verdachte op 14 november 2002 aan mr. [naam] gemeld dat hij een bedrag aan BTW-teruggave dat aan kantoor was betaald zou overmaken ten gunste van de faillissementsrekening. Van verduistering kan geen sprake zijn zolang de terug ontvangen bedragen maar zodanig in de administratie worden verantwoord dat die bedragen ten allen tijde in het faillissement terecht kunnen komen. Bovendien zijn niet de 3 BTW-teruggaven in totaal maar het (veel lagere) saldobedrag van fl. 42.392,= tot omzet genomen. Op de kantoor- en derdengeldrekening vinden diverse andere betalingen plaats. Door vermenging kan niet worden volgehouden dat hier slechts sprake was van verduistering van de BTW-teruggaven zoals de dagvaarding stelt. Voorts blijkt niet uit het dossier dat verdachte opdracht heeft gegeven tot het tot de winst nemen van de BTW-bedragen. Verdachte kan het zich niet herinneren. Niet is uitgesloten dat de accountant eigenmachtig heeft gehandeld. Derhalve is niet gebleken dat door verdachte op enig moment de beslissing is genomen dat het saldo van de debiteurenkaart [Z-groep] tot de winst moet worden genomen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient vrijspraak te volgen. 8. Met betrekking tot de ontvangen gelden van faillissementsdebiteuren wordt aangevoerd dat het hier gaat om een bedrag van f. 3518,= van de curator van [Duits bedrijf] Uit de brief van die curator blijkt dat [Duits onderdeel Z-groep] te Nettetal recht heeft op dit bedrag. Verdachte was geen curator van [Duits onderdeel Z-groep]. Verdachte heeft hooguit door zich te presenteren als de curator van de GmbH zich een valse hoedanigheid laten aanleunen. Hij heeft het bedrag niet rechtmatig onder zich gekregen en dan kan van verduistering geen sprake zijn. Verdachte heeft derhalve het bedrag niet als curator onder zich gekregen en dat bedrag dus ook niet als curator toegeëigend. Hij had het als advocaat [naam] onder zich en het zich als zodanig toegeëigend. Ten aanzien van feit 8: 9. Voor wat betreft de ontvangen BTW-teruggave van fl. 15.188,= wordt geconstateerd dat de rechtbank het salarisbedrag van verdachte op 26 januari 2000 heeft vastgesteld op een bedrag van fl. 104.123,42 (het bedrag van het actief) exclusief BTW. Dat betekent dat verdachte recht had op voornoemd BTW-bedrag. Verdachte stuitte er kennelijk later op dat het terugontvangen BTW-bedrag nog niet door een factuur was gedekt. Die factuur werd toen op 28-1-2001 opgesteld. Er is derhalve ten aanzien van dit bedrag geen sprake van verduistering, zodat vrijspraak dient te volgen. 10. Indien de rechtbank mocht menen dat wel sprake is van verduistering merkt de verdediging op dat verdachte na de beschikking van de rechtbank van 26 januari 2000 geen curator meer was. Hij had de bedragen dan dus ook niet meer als curator onder zich. Voor niet gekwalificeerde verduistering is de verjaringstermijn 6 jaar, zodat dit feit is verjaard en het OM niet- ontvankelijk moet worden verklaard t.a.v. dit feit. De beslissing en motivering van de rechtbank met betrekking tot deze verweren. Ad 1 en 2 (m.b.t. feit 1): Uit het zich in het dossier bevindende verzoek tot tussentijdse salarisvaststelling d.d. 16 juli 2001 blijkt dat in de bijbehorende urenverantwoordingslijsten geen standaardcorrespondentie op naam van verdachte is opgenomen en mitsdien geen bewijsmiddel voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat het gedeclareerde aantal uren niet de tijd betreft die werkelijk aan de verrichte werkzaamheden is besteed, zodat reeds op deze grond vrijspraak dient te volgen van de in de tenlastelegging genoemde 140,12 uur aan door verdachte bestede tijd, die in het verzoek van 16 juli 2001 is vermeld. Daarnaast is het voor de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of in de in het verzoek van 2 oktober 2001 door verdachte opgegeven aantal uren (244,2 uur) als zijnde door hem bestede uren in het faillissement Bloemenkwekerij [X], standaardcorrespondentie van verdachte zelf is verwerkt en wel op zodanige wijze dat daaruit voortvloeit dat sprake is van het declareren van niet werkelijk bestede tijd. De rechtbank stelt aan de hand van de bijlagen behorende bij dit en het vorige salarisvoorstel vast dat de standaardcorrespondentie aanvankelijk door de curator [B] is gedeclareerd en dat, gaandeweg, verdachte steeds meer werkzaamheden in dit faillissement is gaan verrichten. Uiteindelijk is ook de standaardcorrespondentie door verdachte in het faillissement tegen de niet werkelijk daaraan bestede tijd gedeclareerd doch daarvan is gedurende de periode die betrekking had op het onderhavige salarisvoorstel nog onvoldoende gebleken om vast te stellen dat het aantal opgegeven uren door verdachte niet de werkelijk daaraan bestede tijd betreft. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen van de in de tenlastelegging genoemde 244,2 uur aan de door verdachte bestede tijd, die in het verzoek van 2 oktober 2001 is vermeld. Voor wat betreft het voorstel van 4 april 2002 geldt dat, zoals reeds hiervoor bij de ontvankelijkheid van de officier van justitie is overwogen, uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van [B], [C] en mevrouw [D] blijkt dat het verdachte is geweest die de gehele financiële gang van zaken in de faillissementen regelde en dat het verdachte was die reeds in 1996 als curator in het faillissement van de [Z] groep de hier verweten wijze van declareren van standaardcorrespondentie hanteerde. Dat mr. [B] als curator in het faillissement van Bloemenkwekerij [X] optrad, doet hier niet aan af. Daar komt nog bij dat verdachte het verzoek d.d. 4 april 2002 zelf heeft ondertekend. Gelet op het vorenstaande en op de verklaring van secretaresse [D] dat verdachte gedurende de behandeling van dit faillissement de werkzaamheden van [B] overnam, kan verdachte worden beschouwd als degene die het salarisvoorstel heeft opgemaakt en die mitsdien verantwoordelijk kan worden gesteld voor de daarin onder zijn naam teveel gedeclareerde uren betrekking hebbend op standaardcorrespondentie. Ad 3 en 4 (m.b.t. feit 2): Onder 2. primair is ten laste gelegd dat verdachte in zijn hoedanigheid van curator bedragen aan geld die hij onder zich had, heeft verduisterd. Nu verdachte, zoals reeds door de raadsman is opgemerkt, niet als curator in het faillissement van Bloemenkwekerij [X] kan worden aangemerkt, dient hij van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlaste gelegde, overweegt de rechtbank dat aldaar, kort weergegeven, als beschuldiging is vermeld dat verdachte geld dat toebehoorde aan de boedel van het faillissement [Bloemenkwekerij Y] en welk geld hij anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het geld van de boedel van voornoemd faillissement onder zich had. Hij was immers niet de curator van dit faillissement en niet staat vast dat hij het geld uit anderen hoofde onder zich had, bijvoorbeeld doordat hij bevoegd was over de faillissementsrekening van [Bloemkwekerij Y] te beschikken. Waar de toe-eigening pas plaats vindt door overboeking van het geld van de faillissementsrekening naar elders, kan verdachte ter zake geen verwijt worden gemaakt. Het feit dat verdachte daarna over het geld kon beschikken maakt nog niet dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlaste gelegde vrijgesproken te worden. Ad 5 (m.b.t. feit 3): Met betrekking tot dit verweer geldt, zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen omtrent de inhoud van de faillissementsrichtlijnen, dat het er niet om gaat of sprake is van standaardcorrespondentie, maar om de vraag of aan de correspondentie daadwerkelijk de tijd is besteed die volgens de urenverantwoording daaraan zou zijn besteed. Volgens de urenverantwoording, behorende bij het verzoek tot tussentijdse salarisvaststelling d.d. 24 juli 2001, zou aan 54 brieven aan crediteuren per brief 12 minuten tijd door verdachte zijn besteed. Deze brieven betreffen mededelingen aan crediteuren dat hun vordering wordt erkend. Het enige dat in deze brieven niet standaard is, is dat de bedragen die als vordering worden vermeld per brief verschillen. Een dergelijk verschil rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de door verdachte vermelde bestede tijd van 12 minuten per brief, zijnde een totaal van 10,8 uur. Het verweer wordt derhalve verworpen. Ad 6 (m.b.t. feit 4): Dit verweer dient eveneens te worden verworpen. Uit de bewijsmiddelen die in het dossier zijn opgenomen blijkt dat op het overzicht "debiteurentransacties betreffende [Y]" 5 ontvangen bedragen, tot een totaal bedrag van fl. 10.993,80, zijn verwerkt en dat op dit overzicht met pen de aantekening "s.v.p. als omzet nemen" is geschreven. Dit bedrag is op 16 augustus 2001 overgeboekt naar de grootboekrekening 8000, van welke rekening het saldo volgens de kolommenbalans over het jaar 2001 als bate van het kantoor [naam] is aangemerkt. Voorts blijkt duidelijk uit de bescheiden, zoals bankafschriften en bankcheques en de door de debiteuren gebruikte omschrijvingen bij de overgemaakte bedragen, dat deze 5 bedragen betrekking hebben op [Y] Gelet op deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een vergissing aan de kant van verdachte, zoals door de verdediging is gesteld, maar is sprake van een opzettelijke toe-eigening van het geld door verdachte. Het verweer dat geen sprake is van toe-eigening nu de bedragen op rekening van de B.V. die het advocatenkantoor exploiteerde, zijn overgeboekt, wordt verworpen. Het is immers verdachte geweest die als curator van [Y] de beschikkingsmacht had over de gelden die tot het faillissement behoorden en door deze gelden als omzet te nemen, beschikte hij als heer en meester over deze gelden, ongeacht naar welke rekening hij deze gelden/bedragen heeft overgemaakt. Ad 7 (m.b.t. feit 6): Met betrekking tot de tenlaste gelegde verduistering van ontvangen BTW-teruggave stelt de rechtbank vast dat [naam getuige], werkzaam bij Deloitte Accountants B.V., op 4 november 2005 met betrekking tot de ontvangen BTW in het kader van de faillissementen van [Z-groep ], het volgende heeft verklaard: "U vraagt mij of het juist is dat deze als omzet was gefactureerd, zoals geschreven. Het saldo van fl. 42.392,63 is tot de omzet genomen, zoals blijkt uit een dagboekmemo debiteur 137 en rekening 14102 en 82501, respectievelijk een BTW verschuldigd- en omzet rekening. [Verdachte]] heeft mij nadien niet aangesproken over het feit dat er foute boekingen zouden zijn gemaakt." De laatste zin uit dit citaat, namelijk dat er geen reactie van verdachte was gevolgd, lijkt in te houden dat [getuige] eigenmachtig het saldo van de debiteurenkaart [Z-groep] tot de omzet heeft genomen. Immers als er tevoren overleg was geweest, zou [getuige] niet op een reactie hebben hoeven wachten. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient derhalve vrijspraak te volgen. Ad 8 (m.b.t. feit 6): Met betrekking tot het ontvangen bedrag van fl. 3.518,= van de curator van [Duits bedrijf] GmbH wordt het volgende overwogen. In de brief van die curator d.d. 14 augustus 2000 wordt vermeld dat [Duits bedrijf] GmbH aan de firma [Z] DM 3.122,65 moet betalen. Uit deze mededeling blijkt niet dat het bedrag aan [Duits onderdeel Z-groep] toebehoorde. Door deze mededeling heeft bij verdachte de gedachte post kunnen vatten dat het bedrag aan de boedel van de faillissementen [Z] toebehoorde. In elk geval is niet gebleken dat verdachte zich opzettelijk heeft voorgedaan als de curator van [Duits onderdeel Z-groep]. Hij heeft het bedrag derhalve rechtmatig als curator onder zich gekregen en het zich daarna toegeëigend, zodat sprake is van gekwalificeerde verduistering. Het verweer op dit punt dient derhalve te worden verworpen. Ad 9 en 10 (m.b.t. feit 8): Voor wat betreft de ontvangen BTW-teruggave van fl. 15.508,= volgt de rechtbank de redenering van de verdediging dat verdachte recht had op voornoemd BTW-bedrag. Immers het gaat hier om de BTW over het salaris dat (ex BTW) aan de boedel in rekening was gebracht en ook betaald. Nu verdachte slechts het salaris ex BTW had ontvangen, kwam voornoemd bedrag aan BTW hem nog toe. Er is derhalve ten aanzien van dit bedrag geen sprake van verduistering, zodat ten aanzien van dit bedrag vrijspraak dient te volgen. Zulks geldt niet voor het ontvangen bedrag van fl. 9.396,=. Het betreft hier immers de BTW over salaris dat door verdachte reeds incl. BTW was voldaan. De omstandigheid dat dit bedrag pas na de datum van de opheffing van het faillissement, zijnde 26 januari 2000, door verdachte is verduisterd, doet aan de strafbaarheid niet af. Verdachte heeft immers dit bedrag op 10 december 1999, derhalve nog als curator, onder zich gekregen en het beheer over dat geld duurde voort na de opheffing van het faillissement. De tenlaste gelegde gekwalificeerde verduistering acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: Met betrekking tot de feiten 1en 7 telkens: Valsheid in geschrift; Met betrekking tot de feiten 3 en 5 telkens: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; Met betrekking tot de feiten 4, 6 en 8: Verduistering gepleegd door curators, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben, meermalen gepleegd. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor de onder 1, 2 subsidiair en 3 tot en met 8 tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op te leggen. Voorts heeft de officier van justitie als bijkomende straf gevorderd dat verdachte voor de duur van 5 jaar zal worden ontzet van zijn recht om het beroep van advocaat uit te oefenen. Verdachte heeft gedurende een groot aantal jaren in faillissementen salarisvoorstellen aan de rechtbank gedaan waarin alle door hem verstuurde uitgaande brieven steeds afzonderlijk waren genoteerd, ook in die gevallen waarin voor verdachte duidelijk was dat de tijd die op die wijze werd gedeclareerd niet en in diverse gevallen zelfs volstrekt niet in verhouding stonden tot de daadwerkelijk bestede tijd. Zo leidde deze wijze van declareren er in diverse gevallen toe dat op sommige dagen meer dan de 24 uur die een dag heeft als tijd werd gedeclareerd. Een dergelijke wijze van declareren was in strijd met de in de faillissementsrichtlijnen neergelegde regels omtrent de wijze van declareren. Verdachte is met deze handelwijze nog doorgegaan nadat hem uit een correctie op een salarisvoorstel duidelijk was geworden dat daarmee door de rechter-commissaris niet werd ingestemd. Hij heeft toen aan zijn secretaresse de opdracht gegeven om in het vervolg mailing in faillissementen over vele dagen te verspreiden. Een dergelijke handelwijze maakt niet alleen op grove wijze inbreuk op het vertrouwen dat de rechtbank in de door haar benoemde curatoren mag stellen, maar vormt ook een grove miskenning van de taak van een curator. Een taak die tot doel heeft de belangen van de crediteuren in een faillissement te behartigen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld ten nadele van het financiële belang van de crediteuren. Verdachte heeft deze handelwijze kunnen voortzetten doordat de salarisvoorstellen niet of slechts op onderdelen werden gecontroleerd. Daardoor is de handelwijze van verdachte lange tijd onopgemerkt gebleven. Op die wijze heeft verdachte in de loop der jaren enkele tonnen (in euro's) teveel ontvangen. Verder heeft verdachte zich diverse gelden toegeëigend die op zijn kantoorrekening waren binnengekomen maar die hadden moeten worden overgemaakt naar een van de faillissementsrekeningen, door deze te boeken als omzet van zijn kantoor. Het gaat daarbij om door verdachte terug ontvangen BTW die aan de boedel toebehoorde, maar die op de kantoorrekening was gestort, en om gelden van debiteuren die op de kantoorrekening waren binnengekomen. In totaal gaat het daarbij om ongeveer ƒ 27.000,--. Ten voordele van verdachte laat de rechtbank wegen dat verdachte inmiddels de door deze handelwijze geleden schade naar het zich laat aanzien volledig heeft vergoed. Weliswaar gebeurde dat, zo acht de rechtbank aannemelijk, in de hoop daarmee strafvervolging te voorkomen, maar daarmee heeft deze zaak wel een andere afloop dan menig andere vergelijkbare zaak. Verder laat de rechtbank meewegen dat verdachte als enige opdraait voor de malversaties waarvan op basis van het dossier tenminste de indruk kan postvatten dat ook anderen daarbij betrokken waren. Verder geldt dat verdachte ontegenzeggelijk in de diverse faillissementen goed werk heeft verricht en voor de crediteuren ook goede resultaten heeft bereikt. Het was verdachte niet alleen om zijn eigen gewin te doen. Daarnaast sluit de rechtbank de ogen niet voor de grote impact die de strafvervolging op het privéleven van verdachte heeft gehad. Tenslotte geldt dat verdachte een blanco strafblad heeft en sinds de aanvang van het onderzoek inmiddels geruime tijd is verstreken. Verdachte heeft derhalve een lange tijd in onzekerheid moeten verkeren over de afloop van deze zaak. Wanneer deze omstandigheden niet aanwezig waren, zou de rechtbank, gelet op de omvang van de malversaties, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben besloten. Thans ziet de rechtbank aanleiding om de ernst van het feit tot uitdrukking te laten komen in een combinatie van werkstraf, voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen zoals die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank ziet geen grond om daarnaast de maatregel van ontzetting uit het beroep van advocaat op te leggen. Verdachte heeft zich eind 2002 / begin 2003 eigener beweging uit zijn kantoor en de advocatuur teruggetrokken. Zou hij dat niet hebben gedaan, dan zou de rechtbank zeker voor een periode van langere duur tot ontzetting hebben besloten. Inmiddels is echter verdachte al voor een periode die de maximale duur van 5 jaar nadert, niet meer als advocaat werkzaam. Daarbij speelt een rol dat andere instanties, zoals de orde van advocaten een rol behouden bij de vraag of verdachte kan terugkeren, indien hij dat zou willen. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 225(oud), 321, 323(oud) van het wetboek van strafrecht. 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1., 3., 4., 5., 6., 7., en 8. meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN. Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende TWEEHONDERD EN VEERTIG UREN, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 (eenhonderd en twintig) dagen vervangende hechtenis. Zij veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete ten bedrage van EUR 30.000,= (zegge: dertig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 180 (eenhonderd en tachtig) dagen. Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Schoenmakers en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier De Roos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 mei 2007, zijnde mr. Peeters buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.