Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4771

Datum uitspraak2007-05-07
Datum gepubliceerd2007-05-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200316205 W
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing wrakingsverzoek.


Uitspraak

Rolnummer: 22-003162-05 Parketnummer 09-755122-03 GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE wrakingskamer heeft de navolgende beschikking gegeven op het verzoek om wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] (India), adres: [adres]. 1. Procesgang en verzoek om wraking De dagvaarding van de verzoeker om in zijn strafzaak op 16 februari 2007 ter terechtzitting te verschijnen is op 7 december 2006 aan een huisgenoot van de verzoeker uitgereikt. Van deze dagvaarding is op 6 december 2006 tevens een afschrift verzonden aan de raadsman van de verzoeker, mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede. De raadsman heeft bij een op 5 februari 2007 ter griffie van dit hof ingekomen brief verzocht twee getuigen en één getuige-deskundige te horen in de strafzaak van de verzoeker. De advocaat-generaal mr. Plas heeft bij brief d.d. 5 februari 2007 laten weten geen van de door de raadsman verzochte getuigen op te roepen voor de zitting van 16 februari 2007. Vervolgens heeft de raadsman bij faxbericht d.d. 15 februari 2007 laten weten dat hij in verband met een longontsteking niet in staat is om ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2007 te 09.50 uur te verschijnen. Ter terechtzitting van dit hof van 16 februari 2007 heeft het hof, blijkens het proces-verbaal van die terecht-zitting, geconstateerd dat de verzoeker niet ter terechtzitting was verschenen en dat zijn raadsman mr. Boone, evenmin ter terechtzitting was verschenen. Het hof heeft daarbij melding gemaakt van voormeld faxbericht. De zaak van de verzoeker werd op die dag gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen drie medeverdachten. Het hof heeft vervolgens in de strafzaak van de verzoeker verstek verleend tegen de niet-verschenen verzoeker en heeft de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld de dagvaarding voor te dragen alsmede te requireren, waarna de behandeling van de strafzaak is onderbroken tot 16 maart 2007 voor de bespreking van eventuele verzoeken, het pleidooi en het laatste woord. Bovendien heeft de voorzitter bij die gelegenheid, blijkens eerdergenoemd proces-verbaal, medegedeeld dat het hof ervan uitgaat dat de raadsman mr. Boone een doktersverklaring aan het hof zal doen toekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van 16 februari 2007 gerequireerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verzoeker tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft hierna het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de terechtzitting van 16 maart 2007 te 15.30 uur. De raadsman mr. Boone heeft vervolgens bij schrijven, ingekomen ter griffie d.d. 5 maart 2007, namens de verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheren van de strafkamer die de bovengenoemde strafzaak tegen de verzoeker op 16 februari 2007 hebben behandeld - te weten mrs. Van Rijnberk, Koning en Welbedacht - gedaan omdat de verzoeker redenen heeft om te vermoeden dat die raads-heren niet onpartijdig zijn geweest bij het verlenen van verstek tegen de verzoeker. Blijkens die brief is het verzoek tot wraking gestoeld op de volgende gronden – zakelijk weergegeven - : - De raadsman van de verzoeker was op 16 februari 2007 in verband met een longontsteking niet in staat om ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen. De verzoeker is op die terechtzitting evenmin verschenen, nu immers zijn raadsman niet aanwezig kon zijn. Het verlenen van verstek tegen de verzoeker is in strijd met de beginselen van een goede procesorde en in ieder geval in strijd met het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, welk verdrag een volledige (naar het hof begrijpt: feitelijke) behandeling in twee instanties garandeert. - De raadsman van de verzoeker is door overmacht niet in staat geweest ter terechtzitting te verschijnen, zodat een verstekverlening niet aan de orde heeft kunnen zijn en de verzoeker derhalve opzettelijk in zijn rechten tekort werd gedaan. - De verzoeker heeft de indruk dat de eerdergenoemde raadsheren twijfelen aan de ernst van de ziekte van de raadsman en derhalve aan de integriteit van de raadsman door te beslissen dat de raadsman een doktersverklaring zal overleggen. Hieruit mag blijken hoe weinig belangstelling de raadsheren hebben gehad voor het belang van de verzoeker. De raadsman van de verzoeker heeft bij bovengenoemde brief d.d. 5 maart 2007 een kopie van een dokters-verklaring overgelegd. De gewraakte raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek medegedeeld – kort en zakelijk weergegeven - : - dat zij geen wrakingsgrond zien in de omstandigheid dat de verzoeker niet ter terechtzitting van 16 februari 2007 was verschenen nu zijn raadsman evenmin aanwezig kon zijn; - dat zij evenmin een wrakingsgrond zien in de omstan-digheid dat tegen de niet-verschenen verzoeker verstek was verleend. De verzoeker was niet verschenen en er was niet gebleken van een gebrek in de dagvaarding aan hem. Aan de leden van het hof is geen regel van behoorlijke procesorde dan wel in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bekend die aan een dergelijke verstekverlening in de weg staat. Indien een dergelijke regel wel zou bestaan, zou deze in cassatie toetsbaar zijn en niet in de onderhavige wrakingsprocedure. Aan de belangen van de verzoeker is niet tekort gedaan door het vragen van een doktersverklaring, nu het vragen naar een dergelijke doktersverklaring bij een in een laat stadium gedaan aanhoudingsverzoek gewoon is. De raadsheren delen in bovengenoemde reactie eveneens mede dat zij zich, gelet op het onvermijdelijke uitstel in de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker en van de nauw met die strafzaak samenhangende zaken tegen de medeverdachten, om praktische redenen zullen ont-trekken aan een verdere behandeling van de zaak. Deze schriftelijke reactie van de raadsheren is met begeleidend schrijven aan de raadsman van de verzoeker gestuurd. De raadsman van de verzoeker heeft bij brief d.d. 29 maart 2007, in antwoord daarop medegedeeld dat er van berusting geen sprake kan zijn nu de raadsheren alle door de raadsman aangedragen gronden hebben ontkend en verzocht om het wrakingsverzoek in behandeling te nemen. De gewraakte raadsheren hebben tot slot schriftelijk aan de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat zij zich van deze zaak verschonen om vrij te staan in de beoordeling van de zaken tegen de medeverdachten van de verzoeker. Op dit laatste schrijven dat de wrakingskamer opvat als een verzoek tot verschoning zal bij afzonder-lijke beschikking worden beslist. De wrakingskamer van het hof heeft het verzoek tot wraking op 23 april 2007 behandeld. De verzoeker en diens raadsman zijn, evenals de advocaat-generaal mr. Plugge, ter zitting verschenen. Mr. Boone heeft zijn gronden voor wraking mondeling toegelicht. Desgevraagd door de voorzitter heeft de raadsman voorts verklaard –kort en zakelijk omschreven-: de verzoeker is op mijn aanraden niet ter terechtzitting van 16 februari 2007 verschenen. In de praktijk blijkt namelijk steeds meer dat, indien een verdachte zonder zijn raadsman ter terechtzitting verschijnt, een rechter-lijk college de zaak, ondanks een verzoek tot aanhouding wegens verhindering van de raadsman, toch behandelt. Ik begrijp niet waarom het hof in de strafzaak tegen de verzoeker verstek heeft verleend. Ik heb bovendien een brief aan de advocaat-generaal gestuurd met het verzoek om twee getuigen en een getuige-deskundige op te roepen. De advocaat-generaal heeft dit verzoek afgewezen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2007 heeft het hof geen overweging gewijd aan mijn verzoek tot het horen van getuigen. De vraag van het hof om een doktersverklaring over te leggen en het gegeven dat het hof al doende kennelijk twijfelde aan mijn integriteit, ligt niet apart ten grondslag aan het namens de verzoeker ingediende wrakingsverzoek. De advocaat-generaal heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen omdat, indien en voor zover de belangen van de verdediging al geschaad zouden zijn, een dergelijk verzuim in cassatie kan worden getoetst en niet in een wrakingsprocedure. 2. Beoordeling van het verzoek Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdig-heid schade zou kunnen lijden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een rechter uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hoewel de strafkamer die de strafzaak tegen de verzoeker op 16 februari 2007 heeft behandeld kennelijk – zo leidt de wrakingskamer af uit het proces-verbaal van die zitting, in onderling verband en samenhang bezien met de eerste schriftelijke reactie van de raadsheren – heeft gehandeld uit praktische overwegingen, staat naar het oordeel van de wrakingskamer de hierboven onder punt 1 omschreven gang van zaken in de strafzaak tegen de verzoeker op gespannen voet met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Meer in het bijzonder acht de wrakingskamer het in dit opzicht opvallend dat de strafkamer in kwestie, niettegenstaande de omstandigheid dat de raadsman onder opgave van een op zichzelf alleszins valabele reden van zijn verhindering had doen blijken en er van diens kant nog een verzoek tot het horen van twee getuigen en een getuige-deskundige ter tafel lag, waarop niet was beslist, met de behandeling van de zaak is doorgegaan en de advocaat-generaal de gelegenheid heeft gegeven tot het houden van zijn requisitoir. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan echter uit die gang van zaken niet blijken van dergelijke, zwaarwegende aanwijzingen opleverende, uitzonderlijke omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de betreffende raadsheren tegenover de verdachte (thans verzoeker) een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de thans verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat het kennelijk om praktische redenen op 16 februari 2007 aangevangen onderzoek ter terechtzitting, gelijktijdig met de behandeling van de zaken tegen medeverdachten, op die dag niet is gesloten doch voor onbepaalde tijd is aangehouden in verband met eventuele verzoeken en pleidooi. Deze formulering liet aan de verdachte en de verdediging na het vervallen van het verstek ruimte om een reactie op de praktische gang van zaken te leveren en ter terechtzitting naar voren te brengen wat in het belang van de verdediging van de verdachte - thans verzoeker - geboden was. De advocaat-generaal had ter nadere terechtzitting zijn requisitoir kunnen aanpassen op grond van het verhandelde ter zitting. De wrakingskamer merkt hierbij nog op dat volgens het landelijk aanhoudingsprotocol van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) een verhindering van de raadsman om ter terechtzitting te verschijnen voldoende dringend en aannemelijk moet zijn. De aannemelijkheid wordt aangenomen op grond van mededeling van de verhindering; de dringendheid moet wel getoetst worden. Het door een raadsman laten overleggen van een dokters-verklaring ligt hier echter niet voor de hand en is ook niet gebruikelijk. De wrakingskamer vermag overigens niet in te zien dat - zoals door de raadsman van de verzoeker gesteld - de (enkele) verstekverlening tegen de verzoeker in strijd is met een goede procesorde en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het hof al doende de verzoeker opzettelijk in zijn rechten tekort heeft gedaan. Het verlenen van verstek tegen de verzoeker is naar ’s hofs oordeel overeenkomstig het bepaalde in artikel 280 van het Wetboek van Strafvordering geschied; de verzoeker was niet ter terechtzitting van 16 februari 2007 verschenen en het hof was van enig gebrek aan de dagvaarding niet gebleken. BESLISSING Het hof: Wijst het verzoek tot wraking van mrs. Koning, Welbedacht en Van Rijnberk af. Verstaat dat het onderbroken onderzoek ter terechtzitting van de hoofdzaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat. Deze beschikking is gegeven op 7 mei 2007 door mrs. Stoker-Klein, Tan-de Sonnaville en Heemskerk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Rutten.