Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5006

Datum uitspraak2007-04-18
Datum gepubliceerd2007-05-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers361314
Statusgepubliceerd


Indicatie

Incident (zekerheidstelling) proceskosten tegen zeventien verweerders. Afwijzing jegens twaalf van hen in verband met woonplaats in Nederland, EEX-verordening of verdragsrechtelijke uitzonderingen. Proportionele toewijzing jegens vijf van hen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 361314 / HA ZA 07-226 Vonnis in incident van 18 april 2007 in de zaak van 1. A, wonende te Utrecht, verweerster in het incident, 2. B, wonende te Utrecht, 3. C, wonende te New York, Verenigde Staten van Amerika, verweerster in het incident, 4. D, wonende te Bogotá, Colombia, verweerster in het incident, 5. E, wonende te New York, Verenigde Staten van Amerika, verweerster in het incident, 6. F, wonende te Amsterdam, 7. G, wonende te Nijmegen, 8. H, wonende te Amsterdam, verweerster in het incident, 9. I, wonende te Bolzano, Italië, verweerster in het incident, 10. J, wonende te Amsterdam, verweerster in het incident, 11. K, wonende te Genève, Zwitserland, verweerster in het incident, 12. L, wonende te New York, Verenigde Staten van Amerika, verweerster in het incident, 13. M, wonende te Reading, Engeland, verweerster in het incident, 14. N, wonende te Amsterdam, 15. O, wonende te Amsterdam, 16. P, wonende te Chiang Mai, Thailand, verweerster in het incident, 17. Q, wonende te Amsterdam, 18. R, wonende te Delft, 19. S, wonende te Amsterdam, 20. T, wonende te Amsterdam, verweerster in het incident, 21. U, wonende te Bangkok, Thailand, verweerster in het incident, 22. V, wonende te Amsterdam, verweerster in het incident, 23. W, wonende te Wageningen, verweerder in het incident, 24. X, wonende te Amsterdam, 25. Y, wonende te Taipei City, Taiwan, verweerster in het incident, 26. Z, wonende te Nieuwegein, verweerster in het incident, eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak, procureur mr. F.J.H.M. Tesink, tegen de stichting STICHTING AMSTERDAMSE HOGESCHOOL VOOR DE KUNSTEN, gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak, eiseres in het incident, procureur mr. J.A.J. Heikens. Eisers (verweerders in het incident) worden A c.s. (enkelvoud) genoemd. Gedaagde (eiseres in het incident) zal AHK genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot stellen van zekerheid - de beslissing van de rolrechter dat het recht van A c.s. om te antwoorden in het incident is vervallen. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. Het geschil in de hoofdzaak 2.1. A c.s. vordert ten principale, kort gezegd, dat voor recht verklaard zal worden dat AHK onrechtmatig gehandeld heeft jegens A c.s. en veroordeeld zal worden tot de daaruit voortvloeiende schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De vorderingen worden gebaseerd op de gestelde omstandigheid dat AHK ten onrechte aan A c.s. heeft voorgespiegeld dat de studie Museologie, gevolgd aan het opleidingsinstituut van AHK, zou leiden tot de internationaal erkende titel Master of Arts. AHK voert gemotiveerd verweer. 3. De incidentele eis 3.1. Vóór alle weren vordert AHK in haar conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, dat eisers sub 1, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16, 20, 21, 22, 23, 25 en 26 op de voet van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ieder voor zich veroordeeld zullen worden tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. AHK grondt haar incidentele vordering op de omstandigheid dat bedoelde eisers niet de Nederlandse nationaliteit hebben, en op de aanname dat bedoelde eisers geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Bovendien bestaat, aldus AHK, het risico dat bedoelde eisers Nederland zullen verlaten of reeds hebben verlaten, en daardoor geen verhaal zullen bieden bij een eventuele veroordeling in de proceskosten. AHK concludeert tot een veroordeling van bedoelde eisers tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten ten bedrage van € 1.500,00 elk. 3.2. Nu A c.s. geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden gelegenheid in het incident verweer te voeren, is de incidentele vordering onweersproken gebleven. 4. De beoordeling in het incident 4.1. Artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opent voor zover hier relevant de mogelijkheid zekerheid voor de proceskosten te vorderen van allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen. Eisers sub 1, 8, 10, 20, 22, 23 en 26 (hierna: H c.s.) hebben volgens de dagvaarding hun woonplaats in Nederland. AHK heeft haar stelling, naar eigen zeggen een aanname, dat dit niet (meer) het geval is onvoldoende met feiten of omstandigheden onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De enkele omstandigheid dat H c.s. wellicht zullen afreizen naar hun respectieve moederlanden maakt nog niet dat zij thans moeten worden geacht geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland (meer) te hebben. Ten aanzien van H c.s. moet de incidentele vordering dus worden afgewezen. 4.2. Artikel 224 lid 2, aanhef en onder b. Rv bepaalt dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat indien een veroordeling tot betaling van proceskosten op grond van een EG-verordening ten uitvoer gelegd zal kunnen worden ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt zijn woonplaats heeft. Eiseressen sub 9 en 13 (hierna: I en M) hebben blijkens de dagvaarding hun woonplaats of gewone verblijfplaats in lidstaten van de Europese Unie (respectievelijk Italië en het Verenigd Koninkrijk). In Verordening (EG) Nr. 44/2001 (EEX-verordening) is onder meer bepaald dat rechterlijke beslissingen, gegeven in een lidstaat van de Europese Unie, direct ten uitvoer gelegd kunnen worden in andere lidstaten. Om deze reden zal de incidentele vordering ook ten aanzien van I en M worden afgewezen. 4.3. Artikel 224 lid 2, aanhef en onder a. Rv bepaalt dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat indien dit voortvloeit uit een verdrag. Eisers sub 3 en 5 (hierna: C en E) hebben blijkens de op hen betrekking hebbende door AHK overgelegde producties de Amerikaanse nationaliteit. Nederland en de Verenigde Staten hebben het Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart van 27 maart 1956 (Trb 1956/40) gesloten. Uit artikel V lid 1 van dit verdrag in verbinding met artikel 5 van het bij het verdrag behorend protocol vloeit voort dat onderdanen en vennootschappen van de Verenigde Staten in Nederland vrijgesteld zullen zijn van het storten van een waarborgsom voor proceskosten. Hierop stuit de incidentele vordering ten aanzien van C en E af. 4.4. Eiseres sub 11 (hierna: K) heeft blijkens de dagvaarding haar woonplaats of gewone verblijfplaats in Zwitserland en heeft blijkens de op haar betrekking hebbende door AHK overgelegde producties de Zwitserse nationaliteit. Artikel 17 lid 1 van het Verdrag betreffende de Burgerlijke Rechtsvordering van 1 maart 1954 (Trb 1954/40), waarbij Nederland en Zwitserland partij zijn, bepaalt als volgt: Geen zekerheidstelling of dépôt, onder welke benaming ook, kan op grond hetzij van hun hoedanigheid van vreemdelingen, hetzij van gemis van domicilie of verblijfplaats in het land, worden opgelegd aan de onderdanen van een der verdragsluitende Staten, die in een dier Staten hun domicilie hebben, wanneer zij als eisers of tussenkomende partijen voor de rechtbanken van een andere dier Staten optreden. Op grond hiervan is de incidentele vordering evenmin jegens K toewijsbaar. 4.5. Ten aanzien van eiseressen sub 4, 12, 16, 21 en 25 (hierna respectievelijk: D, L, P, U en Y) zal de incidentele vordering worden toegewezen als na te volgen, nu zij geen gewone woon- of verblijfplaats in Nederland hebben en deze vordering ten aanzien van hen niet afstuit op de in artikel 224 Rv genoemde uitzonderingen. AHK heeft de door haar in deze procedure te maken proceskosten onweersproken op € 1.500,= geschat. Nu AHK geen hoofdelijke veroordeling in de proceskosten heeft gevorderd, zullen D, L, P, U en Y ieder voor hun aandeel van één zesentwintigste daarvan zekerheid moeten stellen, dus ieder tot een bedrag van € 57,69. 4.6. Gelet op de hoogte van dit bedrag zullen zij ieder deze zekerheid moeten stellen door middel van storting van dit bedrag op de derdengeldenrekening van de procureur van AHK. 4.7. Als in dit incident overwegend in het ongelijk te stellen partij zal AHK in de kosten daarvan worden veroordeeld, tot op heden te begroten op nihil. 5. In de hoofdzaak 5.1. Nu AHK heeft geantwoord zal de zaak naar de rol worden verwezen ten behoeve van beraad door de rolrechter omtrent een comparitie na antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 6. De beslissing De rechtbank in het incident 6.1. beveelt D binnen veertien dagen na heden, op de wijze als hiervoor in 4.6. weergegeven, zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden, en bepaalt het bedrag van die zekerheid op € 57,69 (zevenenvijftig euro negenenzestig eurocent), 6.2. beveelt L binnen veertien dagen na heden, op de wijze als hiervoor in 4.6. weergegeven, zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden, en bepaalt het bedrag van die zekerheid op € 57,69 (zevenenvijftig euro negenenzestig eurocent), 6.3. beveelt P binnen veertien dagen na heden, op de wijze als hiervoor in 4.6. weergegeven, zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden, en bepaalt het bedrag van die zekerheid op € 57,69 (zevenenvijftig euro negenenzestig eurocent), 6.4. beveelt U binnen veertien dagen na heden, op de wijze als hiervoor in 4.6. weergegeven, zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden, en bepaalt het bedrag van die zekerheid op € 57,69 (zevenenvijftig euro negenenzestig eurocent), 6.5. beveelt Y binnen veertien dagen na heden, op de wijze als hiervoor in 4.6. weergegeven, zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden, en bepaalt het bedrag van die zekerheid op € 57,69 (zevenenvijftig euro negenenzestig eurocent), 6.6. wijst af het meer of anders of jegens anderen gevorderde, 6.7. veroordeelt AHK in de op dit incident gevallen kosten, tot op heden aan de zijde van A c.s. begroot op nihil, in de hoofdzaak 6.8. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 mei 2007 voor beraad rolrechter omtrent comparitie na antwoord, 6.9. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. A.V.T. de Bie en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.?