Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5050

Datum uitspraak2007-05-07
Datum gepubliceerd2007-05-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummerswrakingsnr. 2007/6 - rekestnr. HA RK 07-368 - zaaknummer 285074
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verzoeker niet-ontvankelijk. Wrakingsverzoek niet tijdig gedaan, te weten zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingsnr. 2007/6 rekestnummmer: HA RK 07-368 zaaknummer: 285074 datum beschikking: 7 mei 2007 BESCHIKKING op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tegen mr. [ A ], kantonrechter te Leiden. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Verzoeker is bij exploot van 19 september 2006 op verzoek van de maatschap [accountantskantoor], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: [het accountantskantoor]) gedagvaard om op 4 oktober 2006 te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter te Leiden. 1.2 Na uitstel van deze zitting heeft verzoeker bij brief van 29 november 2006 een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie bij de kantonrechter ingediend. 1.3 Op 8 januari 2007 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden voor mr. [ A ], waarbij verzoeker is verschenen. Namens [het accountantskantoor] is niemand verschenen. Het verhandelde tijdens deze comparitie is neergelegd in een proces-verbaal, dat naar verzoeker is verzonden op 12 januari 2007. Uiterlijk 7 februari 2007 diende [het accountantskantoor] een akte na comparitie te nemen. 1.4 Bij brief van 6 februari 2007 is door verzoeker bij de kantonrechter een verzoek ingediend [het accountantskantoor] te horen als getuige en indien dit niet mogelijk is hem - verzoeker - in de gelegenheid te stellen binnen een maand zijn betoog te completeren. Voorts stelt verzoeker dat hij zich niet geheel kan verenigen met hetgeen is gesteld in de aantekeningen van het verhandelde tijdens de comparitie van partijen. 1.5 Bij brief van 7 februari 2007 is namens [het accountantskantoor] een akte ingediend. 1.6 Bij brief van 7 februari 2007 is door de griffier van de kantonrechter aan verzoeker bericht dat hij uiterlijk ter rolzitting van 7 maart 2007 in de gelegenheid is te reageren op voormelde akte. 1.7 Bij brief van 6 maart 2007 heeft verzoeker bij de president van deze rechtbank een klacht ingediend tegen de rechtbank. 1.8 Bij brief van 7 maart 2007 heeft verzoeker de kantonrechter bericht over voormelde klacht en verzocht de procedure aan te houden totdat de klacht is afgehandeld. Voorts heeft verzoeker verzocht om een nadere reactiemogelijkheid na afhandeling van de klacht. 1.9 Bij brief van 8 maart 2007 heeft de kantonrechter aan partijen bericht dat de uitspraak is bepaald op 4 april 2007 en dat geen conclusies of stukken meer dienen te worden ingestuurd. 1.10 Op 20 maart 2007 heeft de president van de rechtbank verzoeker schriftelijk bericht dat hij niet kan worden ontvangen in zijn klacht. 1.11 Op 3 april 2007 heeft verzoeker een schriftelijk verzoek tot wraking van mr. [ A ] ingediend. 1.12 Op 4 april 2007 heeft mr. [ A ] een vonnis gewezen in de procedure van [het accountantskantoor] tegen verzoeker. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek 2.1 Op 23 april 2007 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en hij heeft zijn wrakingsverzoek mondeling toegelicht, zoals hierna onder 3. - zakelijk weergegeven - vermeld. Namens [het accountantskantoor] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand ter zitting verschenen. Ook mr. [ A ] is niet ter zitting verschenen, doch zij heeft bij brief van 12 april 2007 haar standpunt omtrent het wrakingsverzoek uiteengezet, zoals hierna onder 4. - zakelijk weergegeven - vermeld. 3. Het standpunt van verzoeker 3.1 Verzoeker stelt dat aan mr. [ A ] onrechtmatig handelen ten nadele van hem te verwijten is. Hij voert daartoe aan dat de aantekening van het verhandelde tijdens de comparitie onware uitspraken bevat, dat deze op essentiƫle punten afwijkt van hetgeen hij ter zitting heeft verklaard en dat deze uitspraken pleiten voor het standpunt van de wederpartij. Deze uitspraken zijn door de rechter, ondanks de door hem kenbaar gemaakte bezwaren, niet hersteld. Voorts stelt verzoeker op zijn brief van 6 februari 2007 geen reactie te hebben ontvangen, behoudens de ontvangstbevestiging en voormelde brief van het kantongerecht van 8 maart 2007. Voorts heeft mr. [ A ] tijdens de comparitie volgens verzoeker beweringen gedaan met betrekking tot aan facturen te stellen eisen die niet overeenkomen met hetgeen wettelijk is bepaald. Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de beslissing op zijn klacht bij de president, beschouwt verzoeker het proces van rechtspreken tot dusver als onbehoorlijk. 4. Het standpunt van mr. [ A ] 4.1 Mr. [ A ] heeft de wrakingskamer medegedeeld dat zij niet in de wraking berust. Zij betoogt primair dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek nu hij het verzoek tot wraking niet heeft gedaan - gelet op het bepaalde in artikel 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - zodra hem de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, hetgeen kort na 12 januari 2007 het geval was. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verzoeker wel kan worden ontvangen in zijn verzoek stelt mr. [ A ] dat de aantekeningen van het verhandelde tijdens de comparitie volgens haar wel een juiste - zakelijke - weergave inhouden van het ter comparitie verhandelde. Voorts is [het accountantskantoor] in de gelegenheid gesteld te reageren op de eis in reconventie van verzoeker en is verzoeker in de gelegenheid gesteld op deze reactie te reageren. Naar de mening van mr. [ A ] is er op geen enkele wijze sprake van feiten of omstandigheden waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 5. Beoordeling 5.1 Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, te weten zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. 5.2 De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zij neemt daartoe het volgende in aanmerking. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de uitlatingen van mr. [ A ] tijdens de comparitie van partijen op 8 januari 2007, had het op de weg van verzoeker gelegen het wrakingsverzoek mondeling tijdens de comparitie te doen. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op een onjuiste weergave van zijn stellingen in het proces-verbaal van de comparitie van 8 januari 2007, aan verzoeker toegezonden op 12 januari 2007, had het op de weg van verzoeker gelegen zijn verzoek kort na ontvangst van het proces-verbaal in te dienen. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op het niet reageren van de kantonrechter op de bezwaren van verzoeker ten aanzien van het proces-verbaal overweegt de rechtbank als volgt. Verzoeker heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat hij begreep dat het proces-verbaal niet zou worden verbeterd toen hij hoorde dat er een vonnis zou worden gewezen, hetgeen aan verzoeker is medegedeeld bij brief van 8 maart 2007. Het had derhalve op de weg van verzoeker gelegen kort na deze datum zijn wrakingsverzoek in te dienen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Ook indien verzoeker de reactie op zijn klaagschrift bij de president van deze rechtbank heeft willen afwachten, heeft hij zijn verzoek naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig ingediend, nu deze reactie bij brief van 20 maart 2007 aan verzoeker is medegedeeld en hij zijn wrakingsverzoek eerst op 3 april 2007, te weten een dag voordat het vonnis was bepaald, heeft ingediend. 5.3 Verzoeker kan derhalve niet in zijn verzoek worden ontvangen. 6. Beslissing De rechtbank: verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: * verzoeker * [het accountantskantoor], gevestigd te [vestigingsplaats]; * mr. [ A ]. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2007 door mrs. N.B. Verkleij, I.D. Bellaart en J.G.J. Brink, in tegenwoordigheid van mr. T.A.E. Scheers als griffier.