Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5360

Datum uitspraak2006-10-12
Datum gepubliceerd2007-06-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-005271-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan moord op H., die de leverancier was van cocaïne die verdachte en zijn mededaders uitvoerden naar het Verenigd Koninkrijk.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-005271-05 datum uitspraak: 12 oktober 2006 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 20 september 2005 in de strafzaak onder parketnummer 14-010627-04 van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2006 en 29 september 2006. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 september 2005 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging, voorzover in hoger beroep nog aan de orde, wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Niet iedere groep personen die tezamen misdrijven pleegt kan worden aangemerkt als een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Naar vaste rechtspraak is hiervan onder meer sprake indien die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan die organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en die organisatie zich kenmerkt door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Aangenomen moet worden dat daarvan sprake is indien binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waaraan de in die organisatie participerende personen gebonden zijn, zodanig dat op hen een zekere druk kan worden uitgeoefend zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling te committeren. De organisatie moet een afzonderlijke eenheid vormen waarin de deelnemers in een zekere onderlinge samenwerking participeren. Het samenwerkingsverband moet een zekere bestendigheid en duurzaamheid bezitten en zodoende de gelegenheid krijgen een eigen dynamiek te ontplooien. De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir geoordeeld dat meerdere verdachten tezamen een criminele organisatie vormen als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Zij heeft uiteengezet dat sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met onderlinge afspraken over eenieders rol, waarbij de organisatie gericht was op het gedurende een lange periode plegen van soortgelijke feiten als tenlastegelegd. De advocaat-generaal memoreert in dat verband hoe deze intensieve samenwerking uitmondt in de moord op [slachtoffer]. Daartegenover heeft de verdediging gesteld dat het samenwerkingsverband tussen de verdachten als uiterst gebrekkig moet worden gekwalificeerd, waarmee het duurzame en gestructureerde verband aan de samenwerking is komen te ontvallen. In weerwil van de verdediging stelt het hof voorop dat ook een gebrekkige samenwerking of gebrekkige uitvoering niet per definitie op gespannen voet hoeft te staan met het structurele of duurzame samenwerkingsverband van een criminele organisatie. Waar naar zeggen van [medeverdachte] ter zitting in hoger beroep sprake was van prutsers, wil daarmee naar het oordeel van het hof nog niet gezegd zijn dat er geen duurzaam samenwerkingsverband zou zijn. Betekenisvoller is de gerichtheid van het samenwerkingsverband waarbinnen de verdachten hebben gefunctioneerd. Voorts stelt het hof ten overvloede vast dat het medeplegen van strafbare feiten veelvuldig een min of meer intensieve samenwerking kent, hetgeen bij uitstek zichtbaar wordt bij de misdrijven zoals bedoeld in het kader van de Opiumwet. Deze samenwerkingsverbanden dienen niet te eenvoudig gelijkgesteld worden aan de criminele organisatie waarop artikel 140 Wetboek van Strafrecht betrekking heeft. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er in casu wel sprake is geweest van een zekere samenwerking tussen meerdere verdachten, uitmondend in verschillende handelingen. Waar de ene verdachte een reis heeft geboekt, hebben twee andere verdachten één, respectievelijk tweemaal gechauffeerd bij het vervoer van cocaïne. Niettemin is het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet van oordeel dat in deze strafzaak sprake is van een doelgerichte organisatie, waarbij de verdachten in wisselende rollen en verhoudingen, met gelijkgestemde intenties bezig waren. Niet gezegd kan worden dat alle verdachten dezelfde inzet hadden om de beweerde organisatie vorm en inhoud te geven. Naar het oordeel van het hof hadden de gewraakte handelingen van de verdachten [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] blijkens de stukken en het verhandelde op de terechtzitting niet alleen een onsamenhangend uitvoeringskarakter maar – en dat is wezenlijker voor de voorliggende rechtsvraag – voor meerdere verdachten eveneens een te geringe gemeenschappelijke doelstelling en gemeenschappelijke regels. Waar [verdachte] en [medeverdachte] nog wel de benodigde gemeenschappelijkheid in doel en afspraken zouden kunnen worden toegedicht, geldt dit niet voor de overige verdachten. Daarmee is niet voldaan aan de kenmerken van een criminele organisatie. Mitsdien dienen de verdachten, en daarmee ook verdachte, van dit tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1: hij op 16 september 2004 te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], zich noemende [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes en een puntig voorwerp in diens lichaam gestoken en met een schep op diens hoofd en elders tegen het lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; ten aanzien van feit 2: hij op verschillende tijdstippen in de periode van 20 april 2004 tot en met 1 september 2004, te weten op: A: 20 april 2004 B: 4 juni 2004 C: 12 juli 2004 D: 24 juli 2004 E: 27 augustus 2004, te IJmuiden, gemeente Velsen en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, te weten A: ongeveer 200 gram cocaïne B: een hoeveelheid cocaïne C: ongeveer 2000 gram cocaïne D: een hoeveelheid cocaïne E: ongeveer 1600 gram cocaïne immers zijn verdachte en/of een of meer van zijn mededaders telkens opzettelijk, in het bezit van die cocaïne, met een ferryboot vanaf IJmuiden naar het Verenigd Koninkrijk, Newcastle, gereisd en hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders die cocaïne buiten Nederland gebracht; ten aanzien van feit 3: hij op 15 december 2004 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, merk Walther, type cp-88, kaliber 4.5 mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad; ten aanzien van feit 4: hij op tijdstippen in de periode van 20 april 2004 tot en met 1 september 2004 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig gehad een hoeveelheid van ongeveer 200 gram cocaïne en een hoeveelheid cocaïne en ongeveer 2000 gram cocaïne en een hoeveelheid cocaïne en ongeveer 1600 gram cocaïne. Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte medeplegen van moord. ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Onder 2 en 4 is bewezen verklaard het medeplegen van het uitvoeren van cocaïne, het vervoeren van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De uitvoer van cocaïne is de logische specialiteit van het vervoer van cocaïne; uitvoeren heeft alle kenmerken van vervoeren met een extra kenmerk, namelijk het vervoeren van Nederland naar het buitenland. De verhouding tussen uitvoer en vervoer enerzijds en het aanwezig hebben van cocaïne anderzijds is die van de eendaadse samenloop bedoeld in artikel 55 lid 1 Wetboek van Strafrecht, aangezien verdachte en zijn mededaders de cocaïne tijdens het vervoeren/uitvoeren noodzakelijkerwijs ook aanwezig hadden. Gelet op een en ander zal de rechtbank beide leden van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht toepassen. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte onder meer zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer], die de leverancier was van cocaïne die verdachte en zijn mededaders uitvoerden naar het Verenigd Koninkrijk. Op enig moment is door verdachte en zijn mededaders besloten om [slachtoffer] van het leven te beroven. De moord is dagen van tevoren beraamd. Eerst in het Verenigd Koninkrijk en later in Nederland is er over de moord gesproken. Op de dag voor de moord is de plaats van het delict door verdachte en een van zijn mededaders bekeken en op de dag van de moord zelf is er nog een derde moordwapen (een mes) aangeschaft, alsmede andere hulpmiddelen die men verwachtte nodig te hebben. In de namiddag van de bewuste dag is [slachtoffer] onder valse voorwendselen meegelokt naar Amsterdam, waarna hij, na een “gezellig” avondje uit te zijn geweest met verdachte en zijn mededaders, op gruwelijke wijze om het leven is gebracht in het Robbenoordbos. [slachtoffer] is in het bewuste bos uit de auto getrokken waarna verdachte en zijn mededaders hem door middel van het steken met een vork en een mes en het slaan met een schep of schop hebben gedood. Het betreft een zorgvuldig voorbereide moord waarvan de daders reeds op voorhand hadden kunnen voorzien, door de keuze van de moordwapens, dat een en ander zou uitlopen op een gruwelijke slachtpartij. Uit de stukken is niet gebleken dat het slachtoffer de daders onrecht heeft aangedaan, noch dat er een concrete dreiging van hem uitging. Het hof acht de moord op [slachtoffer] een buitengewoon ernstig delict. Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een onherstelbare inbreuk gemaakt op het recht van leven. Dit misdrijf heeft de rechtsorde in ernstige mate geschokt. Naast dit misdrijf heeft verdachte samen met anderen meerdere keren cocaïne van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk getransporteerd. De zucht naar geldelijk gewin was daarbij zijn enige drijfveer en hij heeft daarbij geen acht geslagen op de onaanvaardbare risico’s die dergelijke delicten opleveren voor de volksgezondheid en de openbare orde. Bovendien wordt door dergelijke feiten de negatieve reputatie van Nederland als drugsuitvoerend land bevestigd. Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Het voorhanden hebben van een verboden wapen kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen meebrengen. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 07 augustus 2006 is verdachte niet eerder tot een straf of maatregel veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het onder 2 en 4 bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid. De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het onder 3 bewezengeachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 55, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: a. een alarmpistool, Walther CP 88 Gas, b. een kist om een wapen in op te bergen. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: a. een telefoontoestel, Panasonic, b. een telefoontoestel, kleur blauw, Nokia, c. een stuk papier met SIM en nummer [nummer], d. een telefoontoestel, Nokia, NHL 18, e. een telefoonkaart, prepaidkaart en nummer [nummer], f. een handleiding Nokia 3650, g. een computer. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: a. een broek, b. een papier met telefoonnummers over vluchtnummers, c. een stuk papier met een schuldbekentenis X. Noordermeer, d. een handleiding gsm NEC imeinr. [nummer], e. handleiding Nokia 3650 met nr. [nummer], f. een telefoontoestel Sony CMD J5, g. een bankafschrift, afschriften ABN-AMRO bank, h. een stuk papier, money transfer, i. een agenda, j. een mapje met foto’s, k. een foudraal met mes, l. een cassetteband MAXWELL. Dit arrest is gewezen door de 5e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Otte, mr. N. van Wijnen-Vergeer en mr. H.P. Wooldrik, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Apotheker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2006. Mr. N. van Wijnen-Vergeer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.