Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5387

Datum uitspraak2007-05-15
Datum gepubliceerd2007-05-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830295-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het ongeval waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen, heeft grote gevolgen gehad voor alle betrokkenen, gevolgen die zich nog lange tijd zullen laten voelen. Zoals reeds overwogen, is dit ongeval te wijten aan de verdachte, hetgeen betekent dat ook de verdachte zal moeten leven met zijn aandeel in het ongeval.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1985, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 01 mei 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.W. Knottenbelt, advocaat te Assen. De officier van justitie mr. A.M. de Vries acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * een taakstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis; * 18 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 23 augustus 2005 te of nabij Klazienaveen, gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, van Echtenskanaal NZ, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilomter per uur, een op diezelfde weg en in dezelfde richting als verdachte voortbewegende personenauto in te halen, op een moment dat een over die weg naderende bromfiets, hem, verdachte, dicht was genaderd, waardoor een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan tussen die bromfiets en het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, waardoor de bestuurder van die bromfiets (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 23 augustus 2005 te of nabij Klazienaveen, gemeente Emmen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), heeft gereden op de weg, van Echtenskanaal NZ, met een hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, en/of (met die snelheid) een op diezelfde weg en in dezelfde richting als verdachte voortbewegende personenauto heeft ingehaald, op een moment dat een over die weg naderende bromfiets, hem, verdachte, dicht was genaderd, waardoor een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan tussen die bromfiets en het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, waardoor de bestuurder van die bromfiets (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 23 augustus 2005 te Klazienaveen, gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg van Echtenskanaal NZ zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onoplettend met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur een op diezelfde weg en in dezelfde richting als verdachte voortbewegende personenauto in te halen op een moment dat een over die weg naderende bromfiets hem, verdachte, dicht was genaderd, waardoor een botsing is ontstaan tussen die bromfiets en het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, waardoor de bestuurder van die bromfiets genaamd [naam slachtoffer] werd gedood. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte slechts één verkeersovertreding begaan heeft: de overschrijding van de maximumsnelheid was beperkt en noodzakelijk voor de inhaalmanoeuvre zodat de enige overtreding het inhalen betreft terwijl de linkerrijbaan niet vrij was. Het gevaarzettend gedrag van de bromfietser - hij mocht niet op de weg rijden - brengt dan volgens de raadsman mee dat niet voldaan is aan de eisen die artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 aan het schuldbegrip stelt, zodat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen stand kan houden. Het weggedrag van de verdachte is gezien de aard en de ernst ervan en de overige omstandigheden van het geval, voldoende om schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 aan te nemen. De verdachte heeft op een deels verlichte, rechte weg, zonder dat er sprake was van bijzondere weersomstandigheden of andere factoren die het zicht belemmerden, met overtreding van de ter plekke geldende maximum snelheid, een inhaalmanoeuvre uitgevoerd. Uit deze manoeuvre is een frontale botsing gevolgd met een bromfietser, die, zo dient te worden aangenomen op grond van de getuigenverklaringen, verlichting voerde. De verdachte is bij deze inhaalmanoeuvre onvoldoende oplettend geweest: hij had de bromfietser moeten zien en de inhaalmanoeuvre achterwege moeten laten. Daargelaten of de bromfiets inderdaad, zoals de raadsman heeft betoogd, een relatief kleine koplamp had, brengt de mate van de door de verdachte in acht te nemen oplettendheid mee dat ook in dat geval hij de bromfietser had moeten zien. Dat de bromfietser in strijd met de verkeersvoorschriften op de weg en niet op het fietspad reed, maakt geen verschil voor de door de verdachte in acht te nemen oplettendheid en kan derhalve niet afdoen aan het verwijt dat de verdachte treft. KWALIFICATIE Het primair bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 29 september 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; Bijzondere overwegingen Het ongeval waarbij [naam slachtoffer] om het leven is gekomen, heeft grote gevolgen gehad voor alle betrokkenen, gevolgen die zich nog lange tijd zullen laten voelen. Zoals reeds overwogen, is dit ongeval te wijten aan de verdachte, hetgeen betekent dat ook de verdachte zal moeten leven met zijn aandeel in het ongeval. Ter terechtzitting en uit het reclasseringsrapport is gebleken dat de verdachte zich hiervan terdege bewust is: hij is bijzonder onder de indruk van het ongeval en hij is er dagelijks mee bezig. De verdachte heeft tevens zijn rijstijl aangepast: hij rijdt voorzichtiger. Daarnaast gebruikt hij zijn auto slechts wanneer het noodzakelijk is; in plaats van zijn auto gebruikt hij het openbaar vervoer. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke taakstraf geboden is, zoals door de officier van justitie is gevorderd. MOTIVERING ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte daarnaast de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten (zeer) ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte heeft, nadat zijn rijbewijs was ingevorderd, dit teruggekregen na een periode van 6 maanden. Gelet op het feit dat de verdachte inzicht heeft getoond door zijn rijstijl aan te passen en het feit dat het ongeval zich ruim anderhalf jaar geleden heeft afgespeeld, zal de rechtbank het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging beperken tot 6 maanden. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen art. 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikel 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 200 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast. De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van TWAALF maanden waarvan een deel groot ZES maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van deze bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van mr. S. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 mei 2007, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.