Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5485

Datum uitspraak2007-05-23
Datum gepubliceerd2007-05-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605961/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 11 april 2006 heeft verweerder appellanten medegedeeld dat hij niet bereid is met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de woningen van appellanten maatregelen te treffen.


Uitspraak

200605961/1. Datum uitspraak: 23 mei 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], wonend te Medemblik, 2.    [appellant sub 2], wonend te Medemblik, en het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, verweerder. 1.    Procesverloop Bij brief van 11 april 2006 heeft verweerder appellanten medegedeeld dat hij niet bereid is met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de woningen van appellanten maatregelen te treffen. Bij besluit van 11 juli 2006, verzonden op 12 juli 2006, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 11 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2006, en appellant sub 2 bij brief van 23 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 30 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en appellant sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2007, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door M. Wagenaar, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.J. Boekel, advocaat te Medemblik, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wet en dit besluit doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing zijn op het geding. 2.2.    Appellanten hebben bij brief van 12 januari 2006 verweerder verzocht maatregelen te treffen om de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van hun woningen aan de Oostersingel te reduceren. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om geluidwerende maatregelen te treffen, zoals bedoeld in artikel 111 van de Wet geluidhinder, en in reactie daarop bij brief van 11 april 2006 meegedeeld dat hij daartoe niet bereid is. 2.3.    In beroep is uitsluitend de vraag aan de orde of verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 11 april 2006 geen besluit is, en dat het daartegen gemaakte bezwaar daarom niet-ontvankelijk is.    Appellanten sub 1 betwijfelen of dit standpunt steun vindt in de jurisprudentie van de Afdeling. Voorts betogen zij dat alhoewel de Oostersingel sinds enige jaren is aangewezen als een weg waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt, dit verweerder niet ontslaat van de verplichting geluidwerende maatregelen, zoals bedoeld in artikel 111, tweede en derde lid, van de Wet geluidhinder te treffen.        Appellant sub 2 betoogt dat niet is verzocht om het treffen van geluidwerende maatregelen maar om handhaving vanwege overtreding van de Wet geluidhinder. 2.4.     In de brief 12 januari 2006 kan geen verzoek worden gelezen om vanwege overtreding van de Wet geluidhinder bestuursdwang toe te passen, een last onder dwangsom op te leggen of om een vergunning of een ontheffing in te trekken. De reactie op deze brief van verweerder van 11 april 2006 kan dan ook niet, zoals appellant sub 2 betoogt, worden beschouwd als een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een handhavingbeschikking in de zin van artikel 18.14 van de Wet milieubeheer. 2.5.    Ingevolge artikel 111, tweede en derde lid, van de Wet geluidhinder (oud), kort weergegeven en voor zover hier van belang, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van gevels van aanwezige woningen ten aanzien waarvan een hogere geluidbelasting dan 50 dB(A), vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste de in deze artikelleden vermelde maximale binnengrenswaarde bevat. 2.6.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 maart 2002 in zaak no. 200005694/1, komt aan  een mededeling over de toepasselijkheid van artikel 111, tweede en derde lid, van de Wet geluidhinder geen zelfstandige betekenis toe en is een dergelijke mededeling om die reden geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1 van die wet kan tegen een dergelijke mededeling, zoals vervat in de brief van verweerder van 11 april  2006, geen bezwaar worden gemaakt. Daarom heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.7.    De beroepen zijn gelet op het voorgaande ongegrond. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Van der Zijpp Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007 262-468.