Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5521

Datum uitspraak2007-05-22
Datum gepubliceerd2007-05-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/602211-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden wegens het plegen van verschillende (o.a.) ontuchtige handelingen met zes minderjarige meisjes. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar en tbs met dwangverpleging geëist. De rechtbank acht verdachte niet schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, omdat niet is gebleken dat de verdachte dwang heeft uitgeoefend in de richting van zijn slachtoffers. Hij is daarvan vrijgesproken. De slachtoffers hebben zich destijds – gezien hun jonge leeftijd - niet gerealiseerd dat de ontuchtige handelingen van de verdachte niet te tolereren waren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen grote psychische schade heeft veroorzaakt bij zijn slachtoffers. Hij heeft het vertrouwen dat ouders en kinderen in hem als buurman stelden ernstig geschaad Deskundigen achten de veroordeelde man volledig toerekeningsvatbaar. Tot het opleggen van tbs, zoals de officier gevorderd had, kan daarom niet worden overgegaan.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/602211-06 Datum uitspraak: 22 mei 2007 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [Verdachte] geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats] thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad, Lelystad Raadsman: mr. G.A. Speelman. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 2. primair en 13. ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 16 januari 2007 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2. primair, 4. primair, 5 primair, 7. primair, 9. primair en 11. primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit het dossier blijkt dat de slachtoffers gedurende de ten laste gelegde periode uit eigen beweging verdachte veelvuldig in zijn woning hebben opgezocht. Noch uit het proces-verbaal noch uit de getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris of ter terechtzitting is gebleken dat de slachtoffers enige dwang door verdachte uitgeoefend hebben ervaren als gevolg waarvan zij ontuchtige handelingen hebben geduld. Gedurende die periode hebben zij zich, mede ingegeven door hun jeugdige leeftijd, niet gerealiseerd dat de gedragingen van verdachte jegens hen niet te tolereren waren. De slachtoffers hebben dit inzicht pas op latere leeftijd gekregen. Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 3. in de tweede plaats is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer A] heeft verklaard dat verdachte met een vinger in haar vagina is binnengedrongen toen zij de leeftijd van 8 jaar had. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1., 2. subsidiair, 3., 4. subsidiair, 5. subsidiair, 6., 7. subsidiair, 8., 9. subsidiair, 10., 11. subsidiair en 13. ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. De rechtbank acht ten aanzien van het ten laste gelegde feit 10. bewezenverklaard het kennelijk in de eerste plaats “of” het kennelijk in de tweede plaats ten laste gelegde. De rechtbank merkt op dat het slachtoffer [slachtoffer B] bij gelegenheid van haar aangifte bij de politie op 1 december 2006 (pag. 74. van het proces-verbaal PL0981/06-011624B-verbaal) heeft verklaard dat verdachte éénmaal zijn penis in haar mond heeft gedaan. Nu het onduidelijk is of het bewuste feit heeft plaatsgevonden voor of na haar twaalfde verjaardag zal de rechtbank het ten laste gelegde feit op de hierna genoemde wijze kwalificeren; de rechtbank is daarbij van oordeel dat zulks niet strijdig is - mede gelet op de bewezenverklaring van de overige feiten- met het bepaalde in artikel 57 Wetboek van Strafrecht. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van de onder 1., 2. subsidiair, 3., 4. subsidiair, 5. subsidiair, 6., 7. subsidiair, 8., 9. subsidiair, 10., 11. subsidiair en 13. ten laste gelegde feiten op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting waarin verdachte bekent de slachtoffers te hebben betast aan de geslachtsdelen en de borsten of de borststreek. Voorts heeft de rechtbank de bewezenverklaring gegrond op de verklaringen van de aangevers, te weten [slachtoffer C] , [slachtoffer A], [slachtoffer D], [slachtoffer E], [slachtoffer F] en [slachtoffer B]. De inhoud van deze verklaringen hebben zij bij de rechter-commissaris op respectievelijk 8 januari 2007, (de zusjes [slachtoffers C en A]) en 15 februari 2007, (de zusjes [slachtoffers E en F] en [slachtoffer B]) bevestigd. Daarbij weegt de rechtbank tevens mee dat twee van de slachtoffers, namelijk [slachtoffer C] en [slachtoffer A] als getuigen op de terechtzitting hun verklaringen bij de politie afgelegd, hebben bevestigd. De rechtbank constateert dat de verklaringen van de slachtoffers met betrekking tot de modus operandi van verdachte in grote lijnen overeenstemmen, waarbij tevens opgemerkt dient te worden dat de rechtbank niet gebleken is van beïnvloeding van de getuigen onderling. Voor het ten laste gelegde feit 13 komt de rechtbank tot een bewezenverklaring op grond van de bekennende verklaring van verdachte. (pag 88 van het proces-verbaal PL0981/06-011624C-verbaal) Hetgeen onder 1., 2. subsidiair, 3., 4. subsidiair, 5. subsidiair, 6., 7. subsidiair, 8., 9. subsidiair, 10., 11. subsidiar , 13. ten laste gelegde feiten telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1. ten lastegelegde feit Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ten aanzien van de onder de 2. subsidiair, 4. subsidiair, 5. subsidiair, 7. subsidiair, 9. subsidiair en 11. subsidiair ten lastegelegde feiten Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van de onder 3., 6. en 8. tenlastegelegde feiten Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 10. tenlastegelegde feit Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam of met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ten aanzien van het 13. ten lastegelegde feit Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken in bezit hebben, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregelen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft enige jaren geleden gedurende een periode van zeven jaren seksueel misbruik gemaakt van jonge meisjes. Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze jonge slachtoffertjes, in de leeftijd van 5 tot 14 jaar, op ernstig wijze geschonden. Het vertrouwen dat de kinderen en hun ouders stelden in verdachte als vriend en buurman, heeft hij ernstig geschaad. Verdachte heeft aldus volledig miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele benaderingen door volwassenen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt welke grote psychische schade verdachte heeft veroorzaakt en het is zeer aannemelijk dat sommige van zijn slachtoffers nog langere tijd de nadelige gevolgen zullen ondervinden van zijn handelen. Dergelijke feiten leiden tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. Daarnaast heeft hij digitale fotobestanden bevattende kinderpornografische afbeeldingen van seksuele handelingen waarbij jonge kinderen zijn betrokken op zijn computer in bezit gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte indirect het vervaardigen van kinderporno, waarbij jonge kinderen door volwassenen aan verregaande seksuele handelingen worden onderworpen, bevorderd. Dergelijk seksueel misbruik kan -zoals algemeen bekend- leiden tot ernstige lichamelijke en psychische schade aan de slachtoffers. Mede om die reden dient het seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie daarvan te worden tegengegaan. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 september 1994, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 9 januari 2007, opgemaakt door M. Verwey, reclasseringswerker. Tevens heeft de rechtbank gelet op een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 15 maart 2007 van drs. H. Scharft, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. Eveneens heeft de rechtbank gelet op een psychiatrisch rapport d.d. 3 mei 2007 van drs. M.L.I.M. van Thiel, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. Tenslotte neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat de persoon van de verdachte op internet met naam en toenaam is genoemd waardoor ten gevolge van deze openbaarheid aan hem, verdachte gerichte bedreigingen zijn geuit. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de tenlastegelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat tot het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling als door de officier van justitie is gevorderd niet kan worden overgegaan reeds hierom nu uit de verklaringen van de getuige-deskundigen afgelegd ter zitting, is gebleken dat de aan verdachte verweten feiten hem volledig kunnen worden toegerekend. In beslag genomen voorwerpen Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen overweegt de rechtbank als volgt. Door de officier van justitie is overgelegd een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. (zie bijlage IV) Met de officier is de rechtbank van oordeel dat de op deze lijst vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de Wet en het algemeen belang. Daarnaast is een grote hoeveelheid goederen bij gelegenheid van een doorzoeking van verdachtes woning door de rechter commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, in beslag genomen. Hiervan is (nog) geen lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan het dossier toegevoegd. Gelet op artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering en jurisprudentie is de rechtbank gehouden ook met betrekking tot deze goederen een beslissing te nemen. Nu de officier van justitie en de raadsman van verdachte evenwel uitdrukkelijk hebben aangegeven dat zij in onderling overleg tot een juiste afhandeling van deze goederen zullen geraken en het een enorme hoeveelheid goederen betreft, waarvan een gedeelte wellicht vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, zal de rechtbank ten aanzien van deze goederen geen beslissing nemen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2.500,-- als voorschot wegens immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De immateriële schade wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op € 1.500,-- De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1.500,-- worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van onder 3. en 4. ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 35,80 inhoudende een nota van de huisarts als materiële schade en een bedrag van € 4.000,-- als voorschot wegens immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De immateriële schade wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op € 1.500,-- De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1.500,-- worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering, betreffende materiële en immateriële schade, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 450,-- betreffende kosten psychologische hulp als materiële schade en een bedrag van € 1500,-- als voorschot wegens immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.500,-- en de materiële schade wordt begroot op € 450,--, derhalve in totaal € 1950,--. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van onder 6. en 7. ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 77,70 als materiële schade en een bedrag van € 3.100,-als voorschot wegens immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De immateriële schade wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op € 1.500,-- De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1.500,-- worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering, betreffende materiële en immateriële schade, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer F] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van onder 8. en 9. ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2.800,-als voorschot wegens immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De immateriële schade wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op € 1.500,-- De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1.500,-- worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 240b, 244, 245 (oud) en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2. primair, 4. primair, 5 primair, 7. primair, 9. primair en 11. primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1., 2. subsidiair, 3., 4. subsidiair, 5. subsidiair, 6., 7. subsidiair, 8., 9. subsidiair, 10., 11. subsidiair en 13. ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 jaar en 6 maanden. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 1 tot en met 5 op de als bijlage IV aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 1.950,-- (zegge negen en tienhonderd en vijftig euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.950,-- (zegge negen en tien honderd en vijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 39 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer F], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door de veroordeelde ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, A.J.P. Schotman, R.J.M. Meertens-Zeeman bijgestaan door mr E.A.M. Boogers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2007. Mr R.J.M. Meertens-Zeeman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.