Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5557

Datum uitspraak2007-05-15
Datum gepubliceerd2007-05-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers134363
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek. De rechter heeft geen bemoeienis gehad met de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaken, maar alleen algemene instructies gegeven aan de griffie van de sector bestuursrecht, afdeling belastingzaken. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk. Artikel 8:15 Awb en HR 18 december 1998 (NJ 1999, 271).


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Wrakingskamer Zaaknummer: 134363 / HA RK 07-34 datum beslissing: 15 mei 2007 Op verzoek van: [ naam verzoeker], wonende te Heemstede, verzoeker. 1. Procesverloop 1.1. Bij brief van 5 april 2007 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [naam] hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, afdeling belastingzaken, aanhangige zaken met procedurenummers 06/7153, 06/11925 (voorlopige aanslag IB/PVV 2004) en 06/7152 (aanslag IB/PVV 2003), hierna verder: de hoofdzaken. 1.2. De rechter heeft op 18 april 2007 schriftelijk op het verzoek gereageerd en meegedeeld dat hij niet in het verzoek berust. 1.3. De wederpartij in de hoofdzaken, de inspecteur (belastingdienst Holland-Midden, kantoor Haarlem), heeft schriftelijk gereageerd. 1.4. Bij brief van 19 april 2007 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader onderbouwd. 1.5. Verzoeker, de wederpartij en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 26 april 2007. Verzoeker is verschenen. De rechter en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt. 2. Feiten De wrakingskamer betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. a. Bij brief van 22 november 2006 heeft de griffier verzoeker in hoofdzaak 06/7153 in de gelegenheid gesteld aan te geven waarom hij te laat was met het indienen van zijn bezwaarschrift. b. Bij brief van 6 december 2006 heeft de griffier aan verzoeker in hoofdzaak 06/7153 in reactie op een brief van verzoeker van 23 november 2006 meegedeeld dat verzoeker in de brief van 22 november 2006 ten onrechte is verzocht aan te geven waarom hij te laat was met zijn bezwaarschrift. Bij diezelfde brief van 6 december 2006 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om in repliek te reageren op het primaire standpunt van de wederpartij in de hoofdzaak dat het beroep niet-ontvankelijk is. c. In hoofdzaak 06/7152 heeft verzoeker op 10 juli 2006 beroep ingesteld tegen het (gesteld) niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift van verzoeker van 25 april 2006. d. Met dagtekening 28 november 2006 heeft de wederpartij in de hoofdzaak uitspraak gedaan op dat bezwaar. e. Op 29 november 2006 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend gericht tegen die uitspraak op bezwaar. f. In een brief van 30 november 2006 heeft de griffier in hoofdzaak 06/7152 opgemerkt dat de wederpartij in de hoofdzaak alsnog een besluit heeft genomen. De griffier deelt verzoeker in diezelfde brief mee dat het beroep in hoofdzaak 06/7152 ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geacht wordt mede te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit. 3. Het standpunt van verzoeker Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek – samengevat weergegeven – op de volgende gronden. Verzoeker voert aan dat de president van deze rechtbank heeft meegedeeld dat de rolbeslissingen (procedurele rechterlijke beslissingen) in de hoofdzaken zijn/worden genomen door de rechter. Op 21 juni 2006 heeft de rechter uitspraak gedaan in een voorlopige-voorzieningenprocedure (zaaknummer 06/4260, LJN: AZ0191). Het geschil betrof het uitblijven van de definitieve aanslag IB/PVV 2004. De rechter heeft in die zaak, aldus verzoeker, het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor geschonden en zich onttrokken aan zijn plicht rechtsbescherming te verlenen. De rechter heeft zich dusdoende op ernstige wijze partijdig getoond ten faveure van de wederpartij in de hoofdzaken. De hiervoor onder 2.a weergegeven brief is onder verantwoordelijkheid van de rechter als rolrechter aan verzoeker toegezonden. Deze brief gaf opnieuw blijk van vooringenomenheid. Aan verzoekers hiervoor onder 2.e bedoelde beroepschrift is door een rolbeslissing van de rechter niet de wettelijk voorgeschreven behandeling gegeven. Dat beroepschrift is door de rolbeslissing gedegradeerd tot een ingekomen stuk in de hoofdzaak 06/7152. De rechter heeft verzoeker daarmee een door de wet toegekend rechtsmiddel ontzegd en daarmee blijk gegeven van partijdigheid. De beroepen van 10 juli 2006 en van 29 november 2006 moeten omgezet worden naar zelfstandige procedures die resulteren in afzonderlijke, separaat appellabele uitspraken, aldus verzoeker. 4. Beoordeling 4.1. De wrakingskamer dient eerst de vraag te beantwoorden of verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. 4.2. Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In zijn arrest van 18 december 1998 (NJ 1999, 271) heeft de Hoge Raad ten aanzien van het toen geldende en voor zover hier van belang gelijkluidende artikel 29 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering overwogen dat de wet niet voorziet in een door een partij gedaan verzoek om wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak. De wrakingskamer ziet geen grond bij de uitleg van artikel 8:15 Awb anders te oordelen. 4.3. In een brief van 3 april 2007 heeft de president van deze rechtbank aan verzoeker meegedeeld, dat in de belastingafdeling de procedurele beslissingen genomen worden door of op instructie van de rechter. 4.4. De rechter heeft er in zijn reactie op gewezen dat de griffie de mededelingen heeft gedaan waarop het verzoek om wraking is gebaseerd en dat hij als voorzitter van de belastingafdeling ten aanzien van het versturen van de brieven genoemd onder 2.a en 2.f wel eindverantwoordelijk is, maar geen beslissingen in individuele zaken heeft genomen. De wrakingskamer heeft geen aanwijzing gevonden dat deze stelling van de rechter niet juist is. De gewraakte brieven zijn ondertekend door de griffier. In de praktijk wordt in belastingzaken eerst een rechter als behandelend rechter bij een beroepszaak aangewezen als de zaak zonder het houden van een zitting (kennelijk) niet-ontvankelijk of (on)gegrond kan worden verklaard, dan wel als het dossier compleet is om ter zitting te worden behandeld. Uit de brief van de president kan niet worden afgeleid, dat de rechter in de hoofdzaken in dit geval in afwijking van die algemene gang van zaken de individuele instructie tot het doen uitgaan van de gewraakte brieven heeft gegeven. De algemene verantwoordelijkheid van de rechter als afdelingsvoorzitter is niet voldoende voor de conclusie dat hij de beslissing tot het verzenden van die concrete gewraakte mededelingen zou hebben gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter daarom tot heden geen bemoeienis gehad met de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaken en is hij dus niet een rechter die de hoofdzaken behandelt. De rechter heeft alleen algemene instructies gegeven aan de griffie van de sector bestuursrecht/belastingafdeling en heeft hiermee geen beslissingen genomen in de individuele hoofdzaken. 4.5. Gezien het voorgaande kan verzoeker niet in zijn verzoek om wraking worden ontvangen. Aan de beoordeling van de aan het verzoek ten grondslag liggende gronden komt de rechtbank daarom niet toe, nog daargelaten dat die gronden, voor zover zij gebaseerd zijn op de stelling dat de procedureregels in de hoofdzaken niet juist zouden zijn toegepast, niet op die (enkele) grond tot wraking zouden kunnen leiden. 4.6. De wrakingskamer zal verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het verzoek niet-ontvankelijk; - beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de wederpartij en de rechter een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden. Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. A.C. Monster en A.A.F. Donders, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2007 in tegenwoordigheid van mr. J. de Roo als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.