Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5706

Datum uitspraak2007-05-22
Datum gepubliceerd2007-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830323-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wat het onder 1 primair ten laste gelegde feit betreft is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek op de terechtzitting niet duidelijk is geworden op welk deel van het gezicht/hoofd van het slachtoffer de trap, die verdachte haar gaf, is terechtgekomen. De medische verklaring spreekt over letsel doch niet is komen vast te staan waardoor dat letsel is ontstaan. Het slachtoffer is immers voordat verdachte trapte, tussen het terrasmeubilair gevallen. Er is dan ook geen wettig bewijs dat de trap die verdachte het slachtoffer heeft gegeven de mogelijkheid in zich heeft gehad dat het slachtoffer het leven zou kunnen laten.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1986, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 08 mei 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Volmbroek, advocaat te Emmen. De officier van justitie mr. M.A.A. van Capelle acht hetgeen onder 1 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * vrijspraak feit 2 primair; * 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren met reclasseringstoezicht; * beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 29 oktober 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] (meermalen) - tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of - (terwijl zij op de grond lag) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij op of omstreeks 29 oktober 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] (meermalen) - tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of - (terwijl zij op de grond lag) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 10 december 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) (met) een fles, althans een dergelijk hard en/of scherp voorwerp, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij op of omstreeks 10 december 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (met kracht) (met) een fles, althans een dergelijk hard en/of scherp voorwerp, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien ook ter zake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij op of omstreeks 10 december 2006 in de gemeente Emmen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), (met kracht) (met) een fles, althans een dergelijk hard en/of scherp voorwerp, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gedrukt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Wat het onder 1 primair ten laste gelegde feit betreft is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek op de terechtzitting niet duidelijk is geworden op welk deel van het gezicht/hoofd van het slachtoffer de trap, die verdachte haar gaf, is terechtgekomen. De medische verklaring spreekt over letsel doch niet is komen vast te staan waardoor dat letsel is ontstaan. Het slachtoffer is immers voordat verdachte trapte, tussen het terrasmeubilair gevallen. Er is dan ook geen wettig bewijs dat de trap die verdachte het slachtoffer heeft gegeven de mogelijkheid in zich heeft gehad dat het slachtoffer het leven zou kunnen laten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. Ook acht de rechtbank niet bewezen het onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft het slachtoffer [naam slachtoffer] geslagen met zijn hand waarin hij een flesje vasthield. Dat flesje is op enig moment stukgegaan. Het dossier geeft echter geen uitsluitsel over op welk moment dat is gebeurd. Daar komt bij dat uit de medische verklaring blijkt dat bij het slachtoffer een barstwond is geconstateerd en geen snijwond. Dit zou er op kunnen duiden dat het flesje niet als gevolg van de klap kapot is gegaan. En daarmee is niet komen vast te staan dat verdachte met kracht heeft geslagen. Op grond hiervan acht de rechtbank een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel niet bewezen. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 29 oktober 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] - in het gezicht heeft gestompt/geslagen en - terwijl zij op de grond lag tegen het hoofd of het gezicht heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 10 december 2006 in de gemeente Emmen opzettelijk mishandelend een persoon te weten [naam slachtoffer], met een fles in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1: poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht; onder 2: mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. VERWEREN MET BETREKKING TOT STRAFUITSLUITINGSGRONDEN De raadsvrouw heeft wat het onder 2 ten laste gelegde feit betreft aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] greep verdachte bij de keel en verdachte heeft uit een reflex [naam slachtoffer] geslagen. Verdachte stond daarbij tegen de muur met ander publiek om hem heen zodat hij niet anders kon handelen dan hij gehandeld heeft. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. De rechtbank verwerpt dat standpunt omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [naam slachtoffer] verdachte dusdanig heeft bejegend dat verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Uit de verklaringen van aangeefster, getuige [naam getuige] en ook verdachte zelf komt naar voren dat [naam slachtoffer] verdachte weg heeft geduwd en dat zij daarbij ook de keel van verdachte heeft geraakt. [naam slachtoffer] heeft verdachte maar een kort moment vastgehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in die situatie geen beroep noodweer toekomt en dat verdachte eerder gehandeld heeft uit boosheid waarbij zijn alcoholconsumptie een grote rol heeft gespeeld. De rechtbank acht de verdachte strafbaar omdat verder geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 27 december 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld; De rechtbank heeft twee geweldsmisdrijven bewezen verklaard. Die feiten zijn in een korte periode gepleegd en beide onder invloed van alcohol. Verdachte had na het feit van 29 oktober 2006 zich moeten realiseren dat alcohol een slechte invloed op hem heeft. Dat verdachte zijn alcoholconsumptie na het feit van 29 oktober 2006 niet heeft aangepast rekent de rechtbank hem aan. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een werkstraf van na te melden aantal uren op zijn plaats is. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats met daaraan gekoppeld toezicht van de Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering. VERZOEK HOREN GETUIGEN INZAKE FEIT 2 De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaard dat verdachte [naam slachtoffer] heeft mishandeld. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de door de verdediging opgegeven getuigen alsnog te horen. De rechtbank acht de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BENADEELDE PARTIJEN 1. [naam benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank acht de onderbouwing van de immateriële schade onvoldoende om het gevorderde bedrag in zijn geheel toe te kunnen wijzen. De rechtbank acht het redelijk en billijk dat bedrag vast te stellen op 100 euro. 2. [naam benadeelde partij]. De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij als onweersproken, voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht tot na te noemen bedragen aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht. Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd die bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot: * gevangenisstraf voor de duur van TWEE MAANDEN geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering, zolang deze instelling onder goedkeuring van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. * een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast; De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen. De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van € 120,08 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van € 400,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van € 120,08 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, en ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van € 400,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichtingen niet opheft, en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. A. Rombouts-Nieuwstraten en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 mei 2007, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.