Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5843

Datum uitspraak2007-05-29
Datum gepubliceerd2007-05-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers114954 / HA RK 06-92
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hells Angels in Limburg niet verboden.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 29 mei 2007 Zaaknummer : 114954 / HA RK 06-92 De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft op vordering van de officier van justitie bij het landelijk parket, tevens (plaatsvervangend) officier van justitie in het arrondissement Maastricht, de navolgende beschikking gegeven inzake HET OPENBAAR MINISTERIE (LANDELIJK PARKET), gevestigd te Rotterdam, locatie Schiphol, verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G. Oldekamp, officier van justitie, tegen de stichting STICHTING HELLS ANGELS NOMADS statutair gevestigd te Heerlen, verweerster, procureur: mr. J.M.J.H. Coumans Verzoeker zal hierna “het openbaar ministerie” worden genoemd en verweerster zal hierna (ook) “de stichting” worden genoemd. 1. Het verloop van de procedure Het openbaar ministerie heeft bij de griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, waarbij de rechtbank wordt verzocht om bij beschikking – uitvoerbaar bij voorraad - de stichting verboden te verklaren en te ontbinden met benoeming van een vereffenaar, niet zijnde één van de bestuursleden van de stichting, met bepaling dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat. Daarop heeft de rechtbank een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald en bepaald dat de het openbaar ministerie de stichting tegen die dag en dat tijdstip dient op te roepen bij exploot, dan wel aangetekend schrijven. Vervolgens heeft op 17 april 2007 de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Ter zitting is de officier van justitie verschenen en namens de stichting is haar procureur verschenen. Aldaar heeft de procureur van verweerster een verweerschrift ingediend en heeft de officier van justitie pleitaantekeningen overgelegd. Verder hebben partijen ter zitting - verweerster bij monde van haar procureur - hun standpunt nader toegelicht aan de hand van voormelde geschriften. Na afloop van de behandeling heeft de rechtbank de datum van de uitspraak bepaald op heden. 2. De feiten 2.1 De rechtbank gaat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken uit van de volgende vaststaande feiten. 2.1.1 Onder de naam Hells Angels bestaat een wereldwijd verband van motorclubs (hierna: de Hells Angels), door hun leden aangeduid als “chapters”. Jaarlijks vinden bijeenkomsten van de diverse chapters plaats op World of Europe “runs”, waarbij afspraken worden gemaakt omtrent diverse regels, waaronder ook de zogeheten “world rules”. In Nederland bestaan zeven van dergelijke chapters, te weten in Amsterdam, IJmuiden, Haarlem, Harlingen, Kampen, Rotterdam en Oirsbeek. Wie zich bij de Hells Angels wil aansluiten dient een drietal stadia van acceptatie te doorlopen. Indien dat met succes geschiedt, leidt dit tot acceptatie als “full color member”, een clublid dat bevoegd is om de “colors”, het clubembleem van de Hells Angels, te dragen. De chapter te Oirsbeek heeft op dit moment zeventien “full color members” (hierna: de members). Al deze members hebben een strafblad. Het bestuur van de chapter te Oirsbeek wordt gevormd door een aantal van haar members in de functies van “president”, “vice-president”, “secretary”, “treasurer”, “sergeant at arms 1” en “sergeant at arms 2”. Het betreft [president], president, [vice-president], vice-president, [secretaris], secretary, [penningmeester], treasurer, [sergeant at arms 1], sergeant at arms 1, [sergeant at arms 2], sergeant at arms 2. 2.1.2 In Nederland bestaan negen met de Hells Angels verbonden rechtspersonen, zeven stichtingen en twee verenigingen. Het betreft de overkoepelende Stichting Hells Angels Holland en verder de Stichting Hells Angels Amsterdam, de Stichting Hells Angels MC (te Rotterdam), de Stichting Hells Angels Haarlem, de Stichting Hells Angels North Coast Harlingen, de Vereniging Rockers North Coast MC, de Stichting Hells Angels Zwolle, de Vereniging Westport Motorcycleclub (te IJmuiden), en de Stichting Hells Angels Nomads te Oirsbeek. 2.1.3 De stichting is opgericht op 21 november 1994 en gevestigd aan de Provincialeweg Noord 31A te Oirsbeek. Op dit adres is het bij de chapter Oirsbeek in gebruik zijnde clubhuis gevestigd. Het bestuur van de stichting bestaat, of bestond laatstelijk, blijkens een door het openbaar ministerie overgelegd uittreksel uit het Stichtingsregister uit de members [voorzitter], voorzitter, [secretaris], secretaris, en [penningmeester], penningmeester. 2.1.4 De artikelen 2, 3, 11 en 12 van de statuten van de stichting (bijlage B2 bij het verzoekschrift) luiden, voor zover van belang, als volgt: Doel Artikel 2 1. De stichting heeft ten doel: het bundelen en organiseren van aktiviteiten van en voor jongeren/ motorliefhebbers en het werkzaam zijn in hun belang, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords. 2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door: a. het in stand houden van motorwerkplaatsen, motorgarages en motorstallingen; b. het bekend maken van en propaganda maken voor het doel van de stichting, waaronder begrepen het streven van verbetering van het imago van degenen in wier belang de stichting werkzaam is; c. het in stand houden van een klubhuis en het uitgeven van een klubblad; d. het bestuderen, voorbereiden, bewerken en voltooien van projecten, welke met het doel van de stichting verband houden of het bereiken daarvan kunnen bevorderen. Vermogen Artikel 3 1. Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door: - bijdragen van donateurs; - subsidies; schenkingen, erfstellingen en legaten; - alle andere verkrijgingen en baten. 2. (…) Statutenwijziging Artikel 11 1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen. Het besluit daartoe moet worden genomen met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat. 2. (…) Ontbinding en vereffening Artikel 12 1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. Op het daartoe te nemen besluit is het bepaalde in artikel 11 lid 1 van toepassing 2. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is. In stukken en aankondigingen die van haar uitgaan, wordt aan haar naam toegevoegd: “in liquidatie”. 3. De vereffening geschiedt door het bestuur. 4. (…) 2.1.5 Op 13 februari 2004 zijn in de Geleenbeek te Echt de stoffelijke overschotten gevonden van P.P. de Vries, C.L.P. Pijnenburg en S.A.H. Wagener. Bij leven waren deze personen members en de eerstgenoemde tevens president van de chapter te Oirsbeek. Allen bleken door vuurwapengeweld om het leven te zijn gekomen. Zij zijn voor het laatst levend gezien op de clubavond van de chapter te Oirsbeek op 11 februari 2004. Door het kernteam Zuid-Nederland van de nationale recherche is vervolgens, onder leiding van het landelijk parket, onder de projectnaam Cobalt een strafrechtelijk onderzoek naar het overlijden van deze personen gestart. Naar aanleiding hiervan zijn vijftien members van de chapter te Oirsbeek aangehouden en vervolgd. 2.1.6 De rechtbank Amsterdam heeft op 17 maart 2005 dertien van die vijftien members veroordeeld tot gevangenisstraffen van zes jaren en eenmaal vijf jaren en tien maanden. De rechtbank Amsterdam heeft daarbij de volgende feiten bewezen verklaard: - bezit van twee boksbeugels en een busje pepperspray; - bezit van een traangasbusje, een ploertendoder en een katapult; - bezit van vier kilogram amfetamine, 250 gram XTC en 300 gram hasjiesj; - het uitoefenen van dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr); - bezit van een pistool, munitie en een patroonhouder; - poging tot doodslag; - bezit van drie vuurwapens, vier namaakwapens en een busje CS-gas; - bezit van 117 hennepplanten. Daarnaast zijn twaalf van die dertien members schuldig bevonden aan het medeplegen van doodslag op P.P. de Vries. Tegen de vonnissen is door de verdachten en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het gerechtshof heeft nog geen arrest gewezen. 3. De grondslagen van het verzoek en het verweer 3.1 Het openbaar ministerie legt aan zijn verzoek ten grondslag dat 1) als rekening wordt gehouden met het strafblad dat alle members van de chapter te Oirsbeek gedurende hun membership hebben opgebouwd, als 2) acht wordt geslagen op de (nog niet onherroepelijke) veroordelingen van twaalf members van de chapter te Oirsbeek door de rechtbank Amsterdam bij vonnissen van 17 maart 2005 en de overige gedocumenteerde verdenkingen, en als 3) acht wordt geslagen op het gegeven dat de (leiding) van de stichting van de verboden gedragingen geen afstand heeft genomen, integendeel daar volop aan heeft deelgenomen en voor het overige 4) een hardnekkig stilzwijgen bewaart, de conclusie geen andere kan zijn dan dat de verboden gedragingen zijn geworden tot een schakel in de werkwijze van de stichting en bovendien zo ernstig, dat die werkzaamheid in strijd is met de openbare orde en aldus binnen de termen van artikel 20, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt. 3.2 Voorts heeft het openbaar ministerie aangevoerd dat de Hells Angels verdacht worden van verscheidene strafbare feiten en dat criminele activiteiten deel uitmaken van de cultuur van de Hells Angels. Het merendeel van de members heeft een (soms aanzienlijk) strafblad. Hierbij gaat het met name om geweldadige delicten zoals bedreiging, mishandeling, diefstal met geweld en afpersing. Crimineel gedrag is onontbeerlijk om de aan toetreding tot een van de chapters van de Hells Angels verbonden kosten te kunnen betalen en wordt bovendien binnen de organisatie beloond en normaal bevonden. Meer in het bijzonder wordt verder de stichting verdacht van het medeplegen van doodslag op P.P. de Vries, C.P.L. Pijnenburg en S.A.H. Wagener, overtreding van de Opiumwet en discriminatie (artikel 137d tot en met g Sr). 3.3 De stichting heeft tegen het verzoek van het openbaar ministerie gemotiveerd verweer gevoerd. Op wat zij heeft aangevoerd zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1 Het toetsingskader 4.1.1 De uitgangspunten zijn de volgende. Er bestaat een grondrecht op vrijheid van vereniging en vergadering, neergelegd en beschermd in de artikelen 8 en 9 van de Grondwet, artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 21 en 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Dit grondrecht is niet absoluut: het kan bij wet worden beperkt, indien dit noodzakelijk is om in een democratische samenleving onder meer de openbare orde te beschermen. De bevoegdheid het grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering te beperken ligt daardoor bij de wetgever. Deze kan bepalen of en in welke gevallen en omstandigheden dit grondrecht wordt begrensd. Een uitwerking van het vorenstaande is artikel 2:20 BW. De rechter mag de wet krachtens artikel 120 van de Grondwet niet aan de Grondwet toetsen. De rechter kan de wet wel aan verdragen toetsen. Niet gesteld of gebleken is dat artikel 2:20 BW een beperking vormt die in de Nederlandse samenleving niet noodzakelijk is of die verder gaat dan noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde en daardoor in strijd is met artikel 11 EVRM en de artikelen 21 en 22 IVBPR. De rechtbank komt tot de slotsom dat het toetsingskader alleen door artikel 2:20 BW wordt bepaald. Slechts in het geval dat de wet onduidelijk is en/of interpretatie behoeft, is er aanleiding om het grondrecht nader te bezien en de wetsbepalingen in dat “grondrechtelijk” kader, (beperkt) uit te leggen. 4.1.2 Artikel 2:20, eerste lid, BW luidt als volgt: “Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.” De huidige tekst van artikel 20 is in Boek 2 BW opgenomen bij Wet van 17 maart 1988 tot wijziging van enige bepalingen over verboden rechtspersonen (Stb. 1988, 104), destijds als artikel 15. 4.1.3 Van belang voor de toepassing van de bepaling is de vraag wat de begrippen “werkzaamheid” en “strijd met de openbare orde” inhouden. De memorie van antwoord respectievelijk de nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetsontwerp houden ten aanzien van het begrip “werkzaamheid” onder meer het volgende in: Het woord werkzaamheid is in zijn gewone betekenis gebruikt en omvat dus de daden die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid. Daartoe behoren de middelen waarmee hij zijn doel nastreeft, maar ook bijvoorbeeld het stelselmatig niet afdragen van premies. De enkele overtreding van een of meer verboden stempelt een rechtspersoon nog niet tot ongeoorloofd. Dergelijke overtredingen moeten zijn geworden tot een schakel in de werkwijze om als werkzaamheid te worden aangemerkt en bovendien zo ernstig zijn, dat die werkzaamheid binnen de termen van artikel 15 valt. (Tweede Kamer vergaderjaar 1984/1985 17 476 nrs. 5-7, p 9-10) Respectievelijk: Met deze leden meen ik dat een losse, niet symptomatische handeling te weinig is om als werkzaamheid te gelden. Ik reken tot de werkzaamheid niet alleen handelingen die een rechtspersoon op grond van de eigen doelstelling verricht, maar ook het verdere optreden met uitzondering van misstappen die buiten het patroon van het gehele optreden vallen. Een onderscheid tussen hoofd- en nevenwerkzaamheden zou ik in dit verband niet willen maken en lijkt hier zelfs zonder belang. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 17 476, nr. 12, p. 4) En voorts: Bij het spreken en schrijven van de rechtspersoon, genoemd als onderdelen van de werkzaamheid, is gedacht aan optreden naar buiten, jegens anderen dan de besloten kring van de leden. Overigens betekent dit wel dat de wetsbepalingen hun betekenis ontlenen aan de gelding voor werkzaamheden. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 17 476, nr. 12, p. 10) De memorie van antwoord houdt ten aanzien van het begrip “strijd met de openbare orde” het volgende in: Slechts handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel, kunnen het verbod van een vereniging of andere rechtspersoon rechtvaardigen: ongerechtvaardigde aantasting van de vrijheid van anderen of van de menselijke waardigheid. Gebruik van geweld of bedreiging daarmee tegen het openbare gezag of tegen degenen met wier opvattingen men het, al dan niet op goede gronden, oneens is, valt eronder, evenals rassendiscriminatie en andere verboden discriminatie. Evenzo het heulen met een mogendheid waarvan te verwachten valt dat zij een geboden kans om ons volk te onderdrukken zou grijpen, het weerstreven van onherroepelijke rechterlijke uitspraken of onrechtmatige benadeling van anderen als middel om het bestaan van de rechtspersoon te rekken. Het stelselmatig niet afdragen van premies en frauderen valt daaronder. Ten slotte behoren als strijdig met de openbare orde en goede zeden te worden aangemerkt uitlatingen zoals het aanzetten tot haat en uitingen die verboden discriminatie inhouden of een mensonterend streven zoals het in de literatuur gegeven voorbeeld van een pleidooi om het doden van bepaalde bevolkingsgroepen straffeloos te maken. Al deze voorbeelden hebben gemeen dat zij een aantasting inhouden van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtstelsel die, indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou blijken voor de samenleving. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1984/1985, 17 476 nrs. 5-7, p. 3) Kort samengevat gaat het om structureel patroon van handelingen en gedragingen, waaronder optreden naar buiten, dat een aantasting vormt van de wezenlijke beginselen van ons rechtstelsel en dat, indien op grotere schaal toegepast, de samenleving zou kunnen ontwrichten. 4.1.4 Verder is van belang wat de formulering “wordt een rechtspersoon (…) verboden verklaard en ontbonden” betekent met het oog op de vraag of, en zo ja welke, vrijheid de rechtbank toekomt om al dan niet tot verbodenverklaring over te gaan. De memorie van toelichting op de genoemde wet houdt te dien aanzien het volgende in: De verbodenverklaring wordt beperkt tot het geval van werkzaamheid in strijd met de openbare orde (…). Wanneer slechts de doelomschrijving van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde (…), maar de werkzaamheid van de rechtpersoon daarmee niet in strijd is, zal de rechter de rechtspersoon wel kunnen ontbinden, maar niet verboden kunnen verklaren. Wanneer de rechter evenwel vaststelt, dat de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde (…), mag hij de verbodenverklaring en ontbinding niet achterwege laten. Op deze wijze wordt ook het tweede bezwaar ondervangen dat aan de bestaande wet blijkt te kleven. (Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 476, nrs. 1-3) Hieruit volgt dat indien de rechtbank eenmaal heeft geoordeeld dat er van werkzaamheid in strijd met de openbare orde sprake is, de verbodenverklaring en ontbinding uitgesproken moet worden. Zij komt dan niet meer toe aan de vraag of ter voorkoming van die gedragingen andere, minder verstrekkende middelen ten dienste staan. 4.2.1 De rechtbank zal eerst de ontvankelijkheid van het verzoek beoordelen, en indien het verzoek ontvankelijk is, de feiten vaststellen en vervolgens beoordelen of die aan de stichting toegerekend kunnen worden. Tot slot zal de rechtbank beoordelen of de aan de stichting toe te rekenen handelingen en gedragingen aan het voormelde toetsingskader voldoen. Bij de beoordeling of de feiten aan de stichting kunnen worden toegerekend zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat een stichting geen leden heeft en er geen samenval bestaat tussen het bestuur van de stichting en het bestuur van de chapter te Oirsbeek. Geen van de bestuurders van de chapter vervult een bestuursfunctie bij de stichting en geen van de bestuurders van de stichting vervult een bestuursfunctie bij de chapter. De enige persoonlijke connectie die er bestaat is dat de bestuurders van de stichting alle drie member van de chapter zijn. Mede met het oog op deze omstandigheid zal, om handelingen en gedragingen toe te rekenen aan de stichting, tenminste moeten blijken dat de stichting of haar bestuur daaraan leiding heeft gegeven, daartoe gelegenheid heeft gegeven of daarover zeggenschap heeft gehad en dat zij ondanks dat zij daartoe de mogelijkheid had, de gedragingen niet heeft voorkomen en daarvan geen afstand heeft genomen. 4.2.2 De stichting heeft als eerste verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat de zij reeds door het bestuur is ontbonden. De reden voor ontbinding was dat de stichting niet meer in staat bleek haar doel te realiseren. De ontbinding is formeel weliswaar niet overeenkomstig het bepaalde in de statuten geschied, zijnde in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd waren. Dit was vanwege de detentie van de bestuursleden niet mogelijk. De bestuursleden menen doordat zij allen te kennen gegeven hebben aldus te willen besluiten, de ontbinding op de juiste wijze te hebben laten plaatsvinden. Vervolgens is de stichting op 11 januari 2007 uitgeschreven uit het register bij de kamer van koophandel Zuid-Limburg. Het openbaar ministerie stelt in essentie hiertegenover dat er geen rechtsgeldig ontbindingsbesluit is genomen, dat de vermeende ontbinding slechts pour le besoin de la cause wordt aangevoerd en dat de stichting als rechtspersoon nog steeds bestaat. 4.2.3 Vast staat dat er geen vergadering heeft plaatsgevonden waarin alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd waren en waarin het bestuursbesluit tot ontbinding is genomen. Dit betekent dat er geen rechtsgeldig, overeenkomstig artikel 12, eerste lid, in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de statuten (zoals hiervoor onder 2.1.4 weergegeven), genomen bestuursbesluit tot ontbinding bestaat. Anders dan de stichting stelt, staat de detentie van de bestuursleden er niet aan in de weg dat een dergelijke vergadering wordt uitgeschreven en gehouden. De voormelde bepalingen van de statuten openen de mogelijkheid van vertegenwoordiging door niet-gedetineerde personen. De bestuursleden konden een of meer derden volmacht geven om ter vergadering hun bevoegdheden uit te oefenen. Elk van de gedetineerde bestuursleden had zich ter vergadering kunnen laten vertegenwoordigen en aldus een rechtsgeldig ontbindingsbesluit kunnen doen nemen. Naast het vorenstaande constateert de rechtbank met het oog op artikel 12, tweede lid, van de statuten (zoals hiervoor onder 2.1.4 weergegeven) dat de stichting niet kan aangegeven hoe haar vereffening verloopt of is verlopen, en wie vereffent. De raadsman kon evenmin op vragen van de rechtbank aangeven of er een administratie is aangetroffen en wat de activa van de stichting waren, zoals het clubhuis en inventaris, en of dan wel hoe die activa te gelde gemaakt zijn. Uit dit samenstel van feiten concludeert de rechtbank dat de stichting op de datum van indiening van het verzoek niet rechtsgeldig was ontbonden noch opgehouden te bestaan, waardoor het verzoek ontvankelijk is. 4.2.4 Het openbaar ministerie heeft aan haar verzoek meer in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de stichting wordt verdacht van strafbare feiten en daartoe het volgende aangevoerd. In de eerste plaats wordt de stichting verdacht van deelneming aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft (artikel 140, eerste lid, juncto 51, eerste lid, Sr). Voorts wordt de stichting ervan verdacht zich (mede) te hebben schuldig gemaakt aan de doodslag op P.P. de Vries, C.L.P. Pijnenburg en S.A.H. Wagener. De stichting heeft namelijk bewust geen maatregelen ter voorkoming daarvan genomen. Daarentegen heeft de doodslag plaatsgevonden in het clubhuis, waarna de ruimten van het clubhuis zijn gestript en schoongemaakt. De stichting heeft niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd ter voorkoming van de doodslag. Ook wordt de stichting verdacht van overtreding van artikel 2 juncto artikel 10 juncto artikel 10a van de Opiumwet. In het kader van het Cobalt-onderzoek heeft de nationale recherche informatie ontvangen van het Bundeskriminal Amt te Wiesbaden over een door hen uitgevoerd onderzoek van de invoer in Duitsland van een partij cocaïne van ongeveer 300 kg uit Colombia. In dat onderzoek zijn door de verdachte Krnjak verklaringen afgelegd dat de partij cocaïne is gekocht in het clubhuis van de Nomads. Tot slot wordt de stichting ervan verdacht zich schuldig gemaakt te hebben aan discriminatie (artikel 137d tot en met g Sr). Hells Angels dienen zich namelijk wereldwijd aan de world rules te houden. Deze bevatten de regel “No niggers in the club”. Het bestuur van de chapter dient toe te zien op de naleving hiervan. Dat deze regel daadwerkelijk wordt nageleefd, blijkt uit het geval van G. Antonia, member van de chapter Curaçao, die in januari 2004 op uitdrukkelijk verzoek van de Hells Angels Holland uit de club is gezet omdat hij een neger is. 4.2.5 De stichting heeft naar aanleiding hiervan het verweer gevoerd dat zij voor die feiten niet als verdachte is aangemerkt en niet wordt vervolgd. Voorts is aangevoerd dat de individuele leden van de Nomads niet worden vervolgd voor deelneming aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr). Als een dergelijke vervolging ontbreekt kan de stichting geen criminele organisatie zijn. Verder zou G. Antonia in een nadere verklaring alle suggesties omtrent discriminatie hebben tegengesproken, aldus de stichting. Naar aanleiding van het verweer heeft het openbaar ministerie aangevoerd dat het feit dat de stichting niet is gedagvaard heeft te maken met opportuniteitsoverwegingen en capaciteitsproblemen. De rechtbank Amsterdam kan maximaal 22 verdachten per zitting behandelen, dit is op de regiezitting naar voren gekomen. Daarom is de stichting vooralsnog niet gedagvaard. Verder zullen de leden van de Nomads naar aanleiding van de uitkomst van het zogenaamde Acroniemonderzoek – in juni 2003 opgestart en gericht op met name de vermoedelijke criminele activiteiten van de diverse chapters van de Hells Angels in Nederland - wellicht alsnog voor deelneming aan een criminele organisatie worden gedagvaard. De stichting weerspreekt dit. De maximumcapaciteit van 22 verdachten is haar onbekend. De stichting noch haar raadsman zijn uitgenodigd voor de regiezitting en voorts heeft de stichting van het Acroniemonderzoek nooit iets vernomen. 4.2.6 Tussen partijen staat dus vast dat de stichting thans niet vervolgd wordt en dat members van de chapter te Oirsbeek thans niet vervolgd worden voor deelneming aan een criminele organisatie. Verder acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk, wat er ook zij van de redenen hiervoor, dat zulke vervolgingen in de nabije toekomst zullen worden aangevangen. Deze feiten acht de rechtbank echter niet van doorslaggevend belang, nu de keuze of verbodenverklaring dan wel strafrechtelijke vervolging als ultimum remedium wordt aangewend, aan het openbaar ministerie is. Anderzijds is niet weersproken en daardoor wel voldoende aannemelijk dat de doodslag op P.P. de Vries, C.L.P. Pijnenburg en S.A.H. Wagener heeft plaatsgevonden in het clubhuis van de stichting. Uit de niet onherroepelijke strafvonnissen van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2005 blijkt verder in voldoende mate dat dit in aanwezigheid van de bestuursleden van de stichting is geschied. De betreffende ruimte van het clubhuis is vervolgens gestript en schoongemaakt. Hiertoe heeft de stichting in ieder geval gelegenheid gegeven. Daarom vallen deze feiten de stichting toe te rekenen. Eveneens is niet weersproken en dus voldoende aannemelijk dat de cocaïnedeal waarover Krnjak heeft verklaard in het clubhuis van de stichting is afgewikkeld. Het openbaar ministerie heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de stichting daaraan leiding heeft gegeven, daartoe gelegenheid heeft gegeven of daarover zeggenschap heeft gehad. Dit feit valt daarom de stichting niet toe te rekenen. Het verweer dat G. Antonia de gestelde discriminatie in een verklaring heeft tegengesproken is niet onderbouwd met het overleggen van een schriftelijke weerslag daarvan, om welke reden de rechtbank aan dat verweer zal voorbijgaan. Dat Antonia uit de chapter te Curaçao is gezet vanwege zijn huidskleur is daarmee voldoende aannemelijk. Dit feit is de stichting echter niet toe te rekenen. De rechtbank heeft bij dit oordeel allereerst rekening gehouden met het ontbreken van bestuursvereenzelviging tussen de chapter te Oirsbeek en de stichting, zoals beschreven onder 4.2.1. Ook voor het overige is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om de discriminatie van G. Antonia aan de stichting toe te rekenen. 4.2.7 Dat alle members van de chapter te Oirsbeek een strafblad hebben, zoals door het openbaar ministerie mede ten grondslag gelegd aan het verzoek, is alleen van belang indien de daarop vermelde feiten gerelateerd kunnen worden aan de werkzaamheid van de stichting. Het openbaar ministerie heeft dit niet gesteld. Evenmin blijkt uit de door het openbaar ministerie gestelde feiten en omstandigheden dat de stichting aan het plegen van de op die strafbladen vermelde feiten leiding heeft gegeven, daartoe gelegenheid heeft gegeven of daarover zeggenschap heeft gehad. Ook het feit dat members strafbladen hebben kan niet aan de stichting worden toegerekend. Hierbij houdt de rechtbank mede rekening met de onder 4.2.1 overwogen afwezigheid van bestuursvereenzelviging tussen de chapter te Oirsbeek en de stichting. Dat het bestuur van de stichting wordt gevormd door drie members van de chapter te Oirsbeek doet hieraan evenmin af. Dit oordeel geldt eveneens het feit dat dertien van de vijftien vervolgde members van de chapter te Oirsbeek zijn veroordeeld voor de feiten zoals opgesomd onder 2.1.6. Hierbij wordt aangetekend dat de – kort gezegd - (vuur)wapens, munitie en drugs, waarvan het bezit bij het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2005 is bewezenverklaard, zoals aangevoerd door de stichting en niet weersproken door het openbaar ministerie, zijn aangetroffen buiten het clubhuis, wat steun vindt in de overgelegde processen-verbaal van de politie. 4.2.8 De rechtbank gaat ervan uit dat het openbaar ministerie met de stelling dat de stichting een hardnekkig stilzwijgen bewaart, doelt op het tussen partijen vaststaande feit dat alle vervolgde members van de chapter te Oirsbeek tijdens het strafrechtelijk onderzoek en de behandeling terechtzitting een beroep op hun zwijgrecht hebben gedaan. De vraag is of dit aan de stichting kan worden toegerekend. Mede door het ontbreken van bestuursoverlap, zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de stichting hieraan leiding heeft gegeven, hiertoe gelegenheid heeft gegeven of hierover zeggenschap heeft gehad. Het feit dat onder degenen die hebben gezwegen, alle bestuurleden van de stichting waren, maakt dit niet anders: zij hebben in kader van de verdenking tegen hen persoonlijk wettelijk zwijgrecht. 4.2.9 Dat er binnen de Hells Angels kort gezegd een “criminele cultuur” heerst, zoals gesteld door het openbaar ministerie en weergegeven onder 3.2, eerste alinea, is door de stichting niet weersproken en staat daarmee vast. Mede omdat de chapter te Oirsbeek en de stichting niet te vereenzelvigen zijn, is dit feit de stichting niet toe te rekenen. 4.2.10 Het zelfde geldt voor de binnen de Hells Angels geldende world rule ”No niggers in the club”. Hier komt bij dat het enige door het openbaar ministerie aangevoerde voorbeeld van toepassing van die regel, niet aan de stichting toerekenbaar is, zoals reeds onder 4.2.6 is overwogen. 4.3 Uit het voorgaande volgt dat de enige aan de stichting toerekenbare feiten zijn dat zij gelegenheid heeft gegeven voor het in het clubhuis van de stichting om het leven brengen van P.P. de Vries, C.L.P. Pijnenburg en S.A.H. Wagener en gelegenheid heeft gegeven daarna de betreffende ruimte te strippen en schoon te maken. Met name het eerste van deze feiten is een extreem ernstig feit. Vereist is echter een structureel patroon van werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Het betreft hier twee eenmalig voorgekomen losstaande feiten. De slotsom luidt dat deze twee eenmalig voorgekomen feiten geen structureel patroon vormen dat werkzaamheid in strijd met de openbare orde oplevert. Het openbaar ministerie heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de werkzaamheid van de Stichting Hells Angels Nomads te Oirsbeek in strijd met de openbare orde is of was. Het verzoek wordt als ongegrond afgewezen. 4.4 Het openbaar ministerie wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de stichting. 4.5 Al wat partijen meer of anders hebben gesteld, leidt niet tot een andere beslissing. 5. De beslissing De rechtbank: 5.1 wijst het verzoek af; 5.2 veroordeelt het openbaar ministerie in de kosten van deze procedure aan de zijde van de stichting, begroot op € 452,- aan salaris procureur. Deze beschikking is gegeven door mrs. Bergmans, Groen en Van der Bunt, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.