Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5876

Datum uitspraak2007-04-10
Datum gepubliceerd2007-06-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2005/1077
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mede gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen van [A.] en appellant moet aangenomen worden dat geïntimeerde voldoende in staat was de draagwijdte van zijn verklaringen te overzien. Het hof gaat er daarom vanuit dat het de werkelijke bedoeling van geïntimeerde was om, met het oog op zijn nieuwe dienstverband dat hij kort daarop zou aanvaarden, ontslag te nemen bij appellant. In het bijzonder behoefde appellant zich niet te vergewissen van de exacte voorwaarden waaronder geïntimeerde bij zijn nieuwe werkgever in dienst zou treden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat vast staat dat geïntimeerde met ingang van 19 juli 2004 een nieuwe werkgever had.


Uitspraak

10 april 2007 vijfde civiele kamer rolnummer 2005/1077 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellant], handelend onder de naam Profalco, wonende te [woonplaats], appellant, procureur: mr. L. Paulus, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, procureur: mr. R.J. Verweij. 1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep 1.1 Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 19 september 2006 verwijst het hof naar dat arrest. 1.2 Ingevolge genoemd tussenarrest heeft op 19 december 2006 een getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] plaatsgevonden. Het procesverbaal van dit getuigenverhoor maakt deel uit van de processtukken. 1.3 [geïntimeerde] heeft afgezien van het houden van een tegengetuigenverhoor. 1.4 Vervolgens hebben beide partijen wederom de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest. 2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep 2.1 Het hof volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 19 september 2006. 2.2 Ingevolge genoemd tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [geïntimeerde] op 14 juli 2004 ontslag heeft genomen. 2.3 In het getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] zijn als getuigen [appellant] en [A.] (hierna: [A.]), monteur in dienst van [appellant], gehoord. 2.4 Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een door een partij als getuige afgelegde verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. In verband met het door [appellant] te leveren bewijs dient [appellant] als partijgetuige te worden aangemerkt. 2.5 [A.] heeft als getuige -voor zover hier van belang- het volgende verklaard: “Ik ben ongeveer drie jaar in dienst van [appellant]. Ik ben na [geïntimeerde] bij [appellant] in dienst getreden. Op de bewuste dag, waarover ik een verklaring zal afleggen, waren [appellant], [geïntimeerde] en ik bezig om zonneschermen te monteren in Den Haag en Wassenaar. Op een bepaald moment ontstond er een discussie tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de plaats waar deze schermen moesten worden gemonteerd. [geïntimeerde] zei dat de schermen meer naar rechts of naar links moesten worden geplaatst en daar was [appellant] het niet mee eens. Dat vertelde [appellant] ook aan [geïntimeerde], waarop [geïntimeerde] tegen [appellant] zei: ‘ik ben geen hond, je hoeft mij niet zo af te snauwen’. [appellant] snauwde [geïntimeerde] echter helemaal niet af. Hij praatte op normale toon tegen [geïntimeerde] en bovendien had [appellant] gelijk voor zover het de plaats betrof waar de zonweringen moesten worden geplaatst. Op een bepaald moment werd [geïntimeerde] helemaal dol en zei: ‘ik stop ermee, ik neem ontslag’. Daarop heb ik tegen hem gezegd: ‘dat moet je niet doen, dat is niet zo slim, zeker niet in deze tijd’. [geïntimeerde] zei toen: ‘het interesseert me allemaal niet, ik zie het hier niet meer zitten en ik neem toch ontslag, want ik heb ander werk’. [geïntimeerde] zei dat hij snel bij zijn nieuwe werkgever kon beginnen, maar hij heeft geen datum genoemd. Voor zover ik mij herinner, heeft hij tegen mij verteld dat zijn nieuwe werkgever in dezelfde straat zat als [appellant], maar dan aan de overkant. Ik kan me niet herinneren of [geïntimeerde] een naam van zijn nieuwe werkgever heeft genoemd. Ik heb verschillende malen geprobeerd om [geïntimeerde] ervan te weerhouden dat hij ontslag zou nemen. [geïntimeerde] was echter vastbesloten. Ik vond het allemaal een vreemde zaak. Ik vond het jammer dat [geïntimeerde] weg wilde bij [appellant], want ik kon goed met hem samenwerken. Hiervoor heb ik verklaard dat [geïntimeerde] ‘dol werd’. Daarmee bedoel ik dat hij zich agressief opstelde. Na afloop van de werkzaamheden zijn wij met zijn drieën naar huis teruggereden. [appellant] heeft in de auto nog geprobeerd contact te zoeken met [geïntimeerde] om de kwestie aan de orde te stellen, maar [geïntimeerde] ging daar niet op in. Ook in de auto zei [geïntimeerde]: ‘voor mij is het gewoon voorbij’. [geïntimeerde] was heel duidelijk in zijn standpunt dat hij ontslag wilde nemen. Ik heb ook nog voorgesteld om met elkaar onder het eten verder te praten, maar [geïntimeerde] wilde niet verder praten en wilde ook niet met ons eten. Wij hebben [geïntimeerde] thuis afgezet. [geïntimeerde] zei bij het afscheid: ‘je hoeft mij niet meer te verwachten, want ik stop ermee’. De mededelingen, waarover ik hiervoor heb verklaard, heeft [geïntimeerde] in het bijzijn van mij en [appellant] gedaan. Na die dag heb ik [geïntimeerde] niet meer gezien of gesproken. Nadat wij [geïntimeerde] thuis hadden afgezet, ben ik thuis door [appellant] afgezet.” 2.6 [appellant] heeft als getuige -voor zover hier van belang- het volgende verklaard: “(…) [geïntimeerde] was bij mij in dienst als monteur. Op 14 juli 2004 zijn [A.] (monteur), [geïntimeerde] en ik samen op pad gegaan naar Den Haag, Wassenaar en Hoofddorp om daar drie zware zonneschermen te monteren. (…) Toen wij in Den Haag bij de klant aan het werk waren, ontstond er direct al een discussie over de plaatsing van de zonneschermen. [geïntimeerde] zei dat de zonneschermen meer naar rechts moesten worden geplaatst, terwijl ik zei dat deze in het midden moesten worden geplaatst. Op die manier hangen de schermen namelijk evenwijdig. [geïntimeerde] wilde niet naar mij luisteren en zei tegen mij: ‘ik ben niet jouw hond, die heb je thuis’. Met dat laatste bedoelde hij mijn vrouw. Ook zei hij: ‘ik stop ermee, ik neem ontslag, want ik heb ander werk en daar begin ik aanstaande maandag’. Dit heeft hij wel een paar keer gezegd tegen mij, (het hof leest) waarbij ook [A.] aanwezig was, zowel toen wij aan het werk waren als in de auto. [A.] heeft geprobeerd de zaak nog een beetje te sussen. [A.] heeft [geïntimeerde] apart genomen om met hem te praten. Ik heb niet gehoord wat zij toen hebben besproken. Als er een probleem is op het werk, dan moet je dat met elkaar bespreken. In dit geval lukte dat niet. [geïntimeerde] was zeker van zijn zaak dat hij wilde vertrekken. Van mij hoefde hij niet weg bij ons. Ook toen wij op weg gingen naar een volgende klant, herhaalde [geïntimeerde] dat hij ontslag nam en dat hij bij een andere baas ging werken. [geïntimeerde] heeft deze mededelingen die dag zeker wel vier á vijf keer gedaan. Ook toen wij na afloop van onze werkzaamheden bij de verschillende klanten met z’n drieën naar huis reden, zei [geïntimeerde] nogmaals dat hij ontslag nam en de daarop volgende maandag elders ging werken. Hij heeft toen ook gezegd dat hij de bedrijfskleding die week zou inleveren. Tot op de dag van vandaag heb ik deze bedrijfskleding niet teruggekregen. Wij hebben [geïntimeerde] thuis afgezet. Toen hij uit de auto stapte, heeft hij de deur dichtgedaan en niets meer tegen ons gezegd. Ik weet niet of ik expliciet aan [geïntimeerde] heb gevraagd of hij er zeker van was dat hij ontslag nam. [geïntimeerde] kwam echter heel overtuigend over. Met name ook gelet op zijn mededeling dat hij een andere baan had, heb ik er niet aan getwijfeld dat hij ontslag wilde nemen. De raadsheer-commissaris houdt mij de sms-berichten (…) voor die ik van [geïntimeerde] en zijn vrouw ([...]) heb ontvangen . Deze sms-berichten dateren van na 14 juli 2004. Tot deze sms-berichten heb ik niets van [geïntimeerde] gehoord. Uit deze sms-berichten blijkt ook dat [geïntimeerde] zijn bedrijfskleding bij ons zou inleveren. [geïntimeerde] heeft op 14 juli 2004 niet tegen mij gezegd bij wie hij die maandag ging werken. Hij heeft dat wel globaal aan [A.] verteld. Tot 14 juli 2004 waren er geen (samenwerkings) problemen tussen mij en/of [A.] en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] deed zijn werkzaamheden uitstekend. Er was niets aan de hand. Achteraf denk ik dat hij de discussie op die dag heeft aangezwengeld, omdat hij een andere baan had en bij ons weg wilde.” 2.7 Naar het oordeel van het hof zijn de belangrijkste elementen van de getuigenverklaring van [A.] de volgende: - [geïntimeerde] heeft, na een discussie tussen hem en [appellant] met betrekking tot de plaatsing van zonneschermen, in duidelijke bewoordingen gezegd: “ik stop ermee, ik neem ontslag”; - [A.] heeft verschillende pogingen gedaan [geïntimeerde] ervan te weerhouden ontslag te nemen. Concreet heeft hij tegen [geïntimeerde] gezegd dat een ontslagname in die tijd niet zo slim was. Hierop heeft [geïntimeerde] gezegd “dat het hem allemaal niet interesseerde, dat hij het niet meer zag zitten (bij [appellant]) en dat hij toch ontslag zou nemen omdat hij ander werk had”; - toen [appellant], [A.] en [geïntimeerde] na afloop van het werk in de auto naar huis reden heeft [geïntimeerde], nadat ook [appellant] nog een poging had gedaan [geïntimeerde] van zijn ontslagname te weerhouden, bevestigd “dat het voor hem gewoon voorbij was”; - bij aankomst thuis bij [geïntimeerde] zei [geïntimeerde] bij wijze van afscheid dat [appellant] hem niet meer behoefde te verwachten “omdat hij er mee stopte”; - [geïntimeerde] heeft tegen [A.] gezegd dat hij snel bij zijn nieuwe werkgever kon beginnen, maar hij heeft geen datum genoemd; - [geïntimeerde] heeft aan [A.] verteld dat zijn nieuwe werkgever in dezelfde straat was gevestigd als [appellant], maar dan aan de overkant; - [A.] kan zich niet herinneren dat [geïntimeerde] een naam van zijn nieuwe werkgever heeft genoemd - [geïntimeerde] was vastbesloten en was heel duidelijk in zijn standpunt dat hij ontslag wilde nemen. 2.8 Naar het oordeel van het hof zijn de belangrijkste elementen van de getuigenverklaring van [appellant] de volgende: - [geïntimeerde] heeft, na een discussie tussen hem en [appellant] met betrekking tot de plaatsing van zonneschermen, in duidelijke bewoordingen gezegd: “ik stop ermee, ik neem ontslag want ik heb ander werk en daar begin ik aanstaande maandag”; - [geïntimeerde] heeft die dag, in het bijzijn van [A.], de hiervoor vermelde mededelingen verschillende keren herhaald, zowel tijdens de werkzaamheden als tijdens de rit in de auto naar huis terug; - [A.] heeft een poging gedaan de zaak te sussen door apart met [geïntimeerde] te spreken, zonder succes; -[geïntimeerde] heeft op 14 juli 2004 niet tegen [appellant] gezegd bij wie hij die maandag daarop ging werken. Hij heeft dat wel globaal aan [A.] verteld; - [appellant] weet niet of hij expliciet aan [geïntimeerde] heeft gevraagd of hij er zeker van was dat hij ontslag nam. [geïntimeerde] kwam echter heel overtuigend over. Volgens [appellant] was [geïntimeerde] zeker van zijn zaak dat hij bij [appellant] weg wilde; - met name gelet op de mededeling van [geïntimeerde] dat hij een andere baan had, heeft [appellant] er niet aan getwijfeld dat [geïntimeerde] ontslag wilde nemen; - voor [appellant] gold dat [geïntimeerde] niet behoefde te vertrekken. Tot 14 juli 2004 waren er geen (samenwerkings)problemen tussen [appellant]/en of [A.] en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] deed zijn werkzaamheden uitstekend. 2.9 De hiervoor vermelde getuigenverklaring van [A.] bevestigt op essentiële punten de inhoud van de hiervoor vermelde partijverklaring van [appellant] en maakt deze voldoende geloofwaardig. [geïntimeerde] heeft geen tegenbewijs door middel van het horen van getuigen, geleverd. 2.10 Het hof acht niet van belang dat, zoals [A.] als getuige heeft verklaard, [geïntimeerde] zich agressief opstelde toen hij de eerste keer die dag zei dat hij ermee stopte en dat hij ontslag nam. Voorafgaande aan deze uitlating had immers een discussie tussen [geïntimeerde] en [appellant] plaatsgevonden met betrekking tot de plaatsing van de zonneschermen, waarbij [geïntimeerde] niet naar de aanwijzingen van [appellant] wilde luisteren. Bovendien heeft [geïntimeerde] zijn mededeling dat hij ontslag nam, op verschillende andere tijdstippen die dag en in verschillende bewoordingen, herhaald. 2.11 Het hof acht evenmin van belang dat [A.] tijdens zijn verhoor als getuige heeft verklaard dat [geïntimeerde] tegen hem niet de exacte datum heeft genoemd, waarop hij in dienst zou treden bij zijn nieuwe werkgever, noch de naam van deze nieuwe werkgever. Voldoende is dat [geïntimeerde] tegen [A.] heeft medegedeeld dat hij snel bij een nieuwe werkgever kon beginnen. 2.12 Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, met name de (herhaalde) stellige, duidelijke en ondubbelzinnige uitlatingen van [geïntimeerde] op 14 juli 2004, ook met betrekking tot een nieuw dienstverband, was [appellant] in redelijkheid niet gehouden op 14 juli 2004 nader te onderzoeken of [geïntimeerde] daadwerkelijk beëindiging van het dienstverband beoogde. Mede gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen van [A.] en [appellant] moet aangenomen worden dat [geïntimeerde] voldoende in staat was de draagwijdte van zijn verklaringen te overzien. Het hof gaat er daarom vanuit dat het de werkelijke bedoeling van [geïntimeerde] was om, met het oog op zijn nieuwe dienstverband dat hij kort daarop zou aanvaarden, ontslag te nemen bij [appellant]. In het bijzonder behoefde [appellant] zich niet te vergewissen van de exacte voorwaarden waaronder [geïntimeerde] bij zijn nieuwe werkgever in dienst zou treden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat vast staat dat [geïntimeerde] met ingang van 19 juli 2004 een nieuwe werkgever had. 2.13 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft [appellant] het aan hem opgedragen bewijs geleverd. De grief van [appellant] slaagt. 2.14 Het bestreden vonnis van de kantonrechter dient te worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in beide instanties worden veroordeeld. Aangezien [appellant] in zijn hoger beroep dagvaarding heeft gevorderd dat het hof het in deze zaak te wijzen arrest uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zal het hof de hierna te vermelden proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. 3 De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) van 15 juli 2005 en opnieuw recht doende; wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af; veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 270,- voor salaris van de gemachtigde en op nihil voor verschotten en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 1.264,- voor salaris van de procureur en op € 318,43 voor verschotten; verklaart de hiervoor vermelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Knottnerus en Groefsema en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2007.