Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5905

Datum uitspraak2007-05-29
Datum gepubliceerd2007-05-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/402148-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorwaardelijke geldboete van tweemaal € 50,00 met een proeftijd van 2 jaar voor overtreding van artikel 2 eerste lid van de Leerplichtwet 1969, twee keer gepleegd. De vraag, die in dit geding centraal staat is de vraag of De Ruimte voldoet aan de eisen, die aan scholen worden gesteld in de zin van de Leerplichtwet 1969. Naast de traditionele bekostigde scholen zijn er ook particuliere niet-bekostigde scholen. Een aantal van deze particuliere scholen biedt min of meer radicaal vernieuwend onderwijs. Ouders richten deze scholen op uit onvrede met het huidige schoolsysteem, dat naar hun mening te veel de nadruk legt op toetsen en de cognitieve ontwikkeling van het kind. Dit (radicaal) vernieuwend onderwijs nu staat ter discussie omdat de manier van leren sterk afwijkt van het traditionele onderwijs. De toetsing van dit particuliere onderwijs aan de wettelijke kwaliteitseisen (minimale eisen, anders dan voor bekostigde scholen) zoals onder meer het inzichtelijk maken van de vorderingen en het niveau van de leerlingen geeft problemen. Het al dan niet kunnen toetsen van de kwaliteit van het onderwijs is de kern van het probleem. Omdat de scholen particulier worden gefinancierd kan de Staat geen maatregelen nemen via de bekostiging. De overheid kan deze scholen alleen bereiken via de Leerplichtwet. Ouders moeten er voor zorgen dat hun leerplichtige kinderen ingeschreven zijn en onderwijs volgen aan een school die voldoet aan de in de Leerplichtwet gestelde eisen.Wanneer hun kinderen onderwijs volgen aan een school die niet aan genoemde eisen voldoet en daardoor geen school is zoals omschreven in de wet, plegen de ouders een strafbaar feit. Om die reden staan er thans twee ouders terecht. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn [zoon] en zijn [dochter] van 10 januari 2006 tot en met 30 oktober 2006 op De Ruimte waren ingeschreven en dat zij De Ruimte regelmatig bezochten. Tevens heeft de verdachte ten overstaan van de politie op 24 september 2006 verklaard: "Ik begrijp van u dat deze school, naar het oordeel van de Onderwijsinspectie, niet voldoet aan de in de Leerplichtwet gestelde normen of voorschriften en dat er derhalve sprake zou zijn van absoluut schoolverzuim van onze kinderen." Voorts hebben de deskundigen van de Inspectie ter terechtzitting verklaard dat De Ruimte niet voldoet aan de eisen die volgens de Leerplichtwet gesteld worden. Op grond van al het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat De Ruimte niet voldoet aan de eisen die volgens de Leerplichtwet gesteld worden.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/402148-06 Datum uitspraak: 29 mei 2006 Verkort vonnis van de kantonrechter in bovengenoemde rechtbank op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats], wonende te [woonadres]. Raadsvrouw: mr. P. Lesquillier, advocaat te Utrecht. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De feiten Op 6 december 2002 is in de gemeente Soest de Stichting Iederwijs Soest opgericht . In januari 2003 is de Stichting Iederwijs Soest gestart als tweede Iederwijs school (De Ruimte) in Nederland. De Ruimte heeft zich later afgesplitst van de Iederwijs scholen; deze losmaking uit het Iederwijs netwerk vond plaats op 31 mei 2005. Sinds augustus 2003 biedt Iederwijs school De Ruimte ook voortgezet onderwijs aan. Vanaf september 2003 zijn er leerlingen ingeschreven bij deze school. Op 16 oktober 2003 heeft de gemeente Soest aan de Inspectie van het Onderwijs gevraagd een onderzoek in te stellen en advies te geven of Iederwijs School Soest een school is, zoals omschreven in artikel 1 van de Leerplichtwet 1969 . Op 17 maart 2004 brengt de Inspectie over het voortgezet onderwijs van Iederwijs De Ruimte een negatief advies uit aan de gemeente . (Er lag toen een advies van de Inspectie over het primair onderwijs van de Iederwijs scholen over de vestiging Iederwijs Schoonhoven, dat wel positief was en de Inspectie volgde dat advies toen voor de school in Soest.) Met betrekking tot het voortgezet onderwijs heeft de Inspectie geconstateerd dat de school niet beschikte over bevoegde docenten voor alle verplichte vakken en dat de inrichting van het onderwijs niet voldoende overeenstemde met de inrichting van bekostigde scholen. De school stelde geen leertraject of leerdoelen vast voor de leerlingen en zag bewust af van een leerlingvolgsysteem of een andere vorm van bewaking van het leerproces. De school deed geen leerstofaanbod aan de leerling; het uitgangspunt was leerlinggestuurd leren. De gemeente heeft op 7 juli 2004 besloten om inschrijving als leerling op Iederwijs De Ruimte (nog) niet aan te merken als "absoluut verzuim" maar wel om ouders, die hun kinderen inschrijven, er schriftelijk op te wijzen dat de school nog niet officieel was aangemerkt als school volgens de Leerplichtwet . De gemeente wilde hiermee de school de tijd en de kans geven om de maatregelen te nemen, die nodig zijn om aangemerkt te worden als school volgens de Leerplichtwet. Een jaar later, op 10 maart 2005, heeft de gemeente Soest de Inspectie opnieuw gevraagd een onderzoek in te stellen en een advies te geven of inmiddels Iederwijs "De Ruimte" een school is, zoals omschreven in artikel 1 Leerplichtwet . Op 6 oktober 2005 heeft de Inspectie een tweede advies uitgebracht . Voor het basisonderwijs op particuliere scholen heeft de Inspectie drie onderzoeksvragen gesteld, die luiden: 1. Legt het onderwijsaanbod op de school in voldoende mate de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs? - Kunnen de leerlingen aan het eind van het basisonderwijs lezen, schrijven en rekenen op een niveau waarmee zij op het voortgezet onderwijs uit de voeten kunnen? - Besteedt de school aantoonbare aandacht aan alle in de Wet op het primair onderwijs genoemde leer- en vormingsgebieden? 2. Zijn de uitgangspunten van het onderwijs op de school in overeenstemming met de algemene uitgangspunten van de Wet op het primair onderwijs: ononderbroken ontwikkeling, brede vorming en voorbereiding op de multiculturele samenleving? 3. Houdt de school rekening met leerlingen die extra zorg behoeven? Vraag twee werd positief beantwoord en de andere twee vragen negatief. Voor het voortgezet onderwijs op particuliere scholen - vallend onder de Wet op het voortgezet onderwijs - heeft de Inspectie vijf onderzoeksvragen vastgesteld, waarvan er twee positief zijn beantwoord. De drie, door de Inspectie negatief beantwoorde onderzoeksvragen zijn de volgende: 1. Krijgt elke leerling onderwijs aangeboden, gericht op algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming vergelijkbaar met de basisvorming en met de bovenbouw/tweede fase van het voortgezet onderwijs? 2. Wordt voor elke leerling vastgesteld welk diploma of welke kwalificatie voor die leerling bereikbaar is? 3. Wordt het onderwijs afgestemd op het niveau dat voor die leerling bereikbaar is en krijgt bijgevolg elke leerling onderwijs geboden in de vakken, die voor het behalen van dat diploma of die kwalificatie noodzakelijk zijn? Na dit tweede negatieve advies, voor zowel het basisonderwijs als voor het voortgezet onderwijs heeft het College van B & W op 14 december 2005 ingevolge artikel 22 Leerplichtwet tegen ouders van leerlingen, die staan ingeschreven bij De Ruimte proces-verbaal op laten maken wegens absoluut schoolverzuim -een overtreding van de Leerplichtwet , omdat de school niet aangemerkt kan worden als een school als in artikel 1 Leerplichtwet . Van deze beslissing heeft de gemeente de ouders op de hoogte gesteld met een brief van 10 januari 2006 . In deze brief werd de ouders de tijd gegund tot uiterlijk 1 juli 2006 om een andere school voor hun kinderen te zoeken. Het Openbaar Ministerie heeft in maart 2006 het voornemen bekend gemaakt om een proefproces te starten over de vraag of er in het geval van De Ruimte sprake is van een school in de zin van artikel 1 van de Leerplichtwet . Op 3 mei 2006 is er een gesprek geweest op het parket tussen het OM, te weten een officier van justitie en een parketsecretaris -beiden met de portefeuille jeugd- en een ouderdelegatie van De Ruimte en hun advocaat . In dit gesprek heeft het OM aangegeven dat er gedacht wordt aan een proefproces om duidelijkheid te verkrijgen over de status van de school. Van hun kant hebben de ouders aangegeven dat zij wilden bijdragen aan een oplossing van de patstelling en toe wilden werken naar een situatie waarin de leerplichtambtenaar dan wel de Inspectie hun school wel als conform de normen van de Leerplichtwet zou kunnen beschouwen. Afgesproken is toen dat uiterlijk 1 augustus 2006 deze overbruggingsperiode moest zijn afgerond. Vervolgens is er vanuit De Ruimte een brief d.d. 19 juni 2006 verstuurd aan de Gemeente met kopieën aan de Inspectie, de minister en het OM met de mededeling dat er een drieman-vrouwschap was ingesteld met de opdracht om betrokkenen bij De Ruimte te begeleiden en te coachen en de weg te effenen naar onder andere de Inspectie en om externe contacten te coördineren . Het ministerie heeft op de brieven van De Ruimte schriftelijk gereageerd . Op 25 juli 2006 heeft het OM de Gemeente per brief laten weten van de ouders van De Ruimte geen bericht ontvangen te hebben dat de situatie inmiddels veranderd is en dat ook de Inspectie niets gezien heeft waaruit blijkt dat dit het geval is . Het OM stelde zich op het standpunt dat er per 1 augustus proces-verbaal diende te worden opgemaakt tegen tenminste twee ouders van leerlingen van De Ruimte, die woonachtig zijn in de Gemeente Soest. De getuigen-deskundigen Ter terechtzitting zijn vier getuigen-deskundigen gehoord. De verklaring van de op verzoek van de verdediging opgeroepen getuige-deskundige professor R.L. Martens, verbonden aan de Universiteit Leiden, Faculteit der Sociale Wetenschappen, houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in: Ik vind het goed dat de Inspectie er is. De Inspectie houdt onder meer de kwaliteit van het onderwijs in de gaten. Zeker als het gaat om zogenaamde radicale scholen. De criteria, die worden gehanteerd lijken niet altijd te passen op sommige scholen en de radicale scholen hebben het daar niet makkelijk mee. Desondanks vind ik het wel redelijk dat er criteria bestaan en voorwaarden worden gesteld. De boodschap van (radicaal) vernieuwend onderwijs komt er -kort gezegd- op neer dat kinderen makkelijker leren uit interesse dan uit angst voor een onvoldoende. Kinderen leren in dat geval uit eigen nieuwsgierigheid. Deze zogeheten intrinsieke motivatie is niet nieuw, bovendien is het niet heel radicaal. Op De Ruimte wordt van het principe uitgegaan dat de leerlingen zelf bepalen wanneer zij iets willen leren. Een dergelijk leersysteem is moeilijk te volgen en te toetsen. Er zijn echter verschillende manieren om te toetsen, ook zonder dat de leerlingen enige druk ervaren. Of een school goed onderwijs levert is eigenlijk pas na vele jaren te zeggen, wanneer na te gaan is of de oud-leerlingen goed terecht zijn gekomen. Wat betreft de school De Ruimte is het nu de vraag in hoeverre ze willen voldoen aan toetsing van de leerlingen en het opstellen van een volgsysteem. Andere scholen hebben daarin ook een manier gevonden. Het zou dus makkelijker zijn als De Ruimte meebuigt. Het is echter een fundamentele keuze van De Ruimte. Ze zijn bang dat hun ideeën verloren gaan door toetsing en een volgsysteem. Het gevaar bestaat dat een volgsysteem te sturend gaat worden en stress meebrengt voor de leerlingen. De Ruimte is bang dat een volgsysteem de boodschap zal uitdragen dat scoren belangrijk is en niet de interesse van een kind. Ik denk niet dat gezegd kan worden dat toetsing afgeschaft dient te worden om de intrinsieke motivatie van de leerlingen te bevorderen. De verklaring van de getuige-deskundige A. Lassing, coördinerend inspecteur bij de Inspectie van het Onderwijs, houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in: Ik ben op een aantal momenten betrokken geweest bij de gesprekken tussen de Inspectie en De Ruimte. Op 16 november 2005 heb ik naar aanleiding van het rapport samen met twee collega's een eindgesprek gehad met het interimbestuur van De Ruimte. Naar aanleiding van het conceptadvies, dat was het tweede negatieve advies, wilde de leiding van De Ruimte een gesprek met ons. Aan het begin van het gesprek hebben wij direct het kader waarbinnen het gesprek plaats kon vinden medegedeeld. Het interimbestuur kwam, ik geloof in augustus of september, met een nieuw plan, het koersactiedocument. Dat was opgesteld op basis van het advies. Ze wilden dit plan aan ons voorleggen. Ik heb gezegd dat De Ruimte daar beter met de leerplichtambtenaar over kon praten. De Inspectie heeft in dat geval een adviesfunctie. De leerplichtambtenaar moet, samen met de gemeente, vaststellen of een school aan de Leerplichtwet voldoet. Wij maken geen deel uit van dat gesprek. Het is niet makkelijk om vast te stellen wat wordt verstaan onder "inrichting" van een school. Om daar invulling aan te geven zijn door het ministerie drie onderzoeksvragen vastgesteld; deze onderzoeksvragen zijn gebaseerd op de eerste titel van de Wet op het primair onderwijs en zijn door de minister geaccordeerd. Deze onderzoeksvragen moeten alledrie positief worden beantwoord wil een school als school aangemerkt kunnen worden. Het zijn andere eisen dan die gelden voor bekostigde scholen. Met betrekking tot de bekostigde scholen is de voornaamste eis dat de kerndoelen gerealiseerd dienen te worden. Voor niet-bekostigde scholen is een van de eisen dat het lezen en schrijven en rekenen aan het eind van het basisonderwijs op het niveau van het voortgezet onderwijs plaatsvindt. Ook moet gewaarborgd worden dat leerlingen naar een diploma toewerken. Een andere eis voor niet-bekostigde scholen is een volgsysteem. Dat kan op verschillende manieren worden ingevuld. Bijvoorbeeld door een portfolio van een leerling aan te leggen, of door gespreksverslagen te verzamelen, of door de schriftjes en werkstukken van een leerling te tonen. In elk geval moet de voortgang van een leerling in beeld gebracht worden. De Ruimte vindt echter dat daarmee gewacht moet worden tot het moment dat de leerling het kan. Dat is in principe geen probleem, mits inzichtelijk wordt gemaakt dat er wordt gewacht en waarom. Er zijn particuliere scholen waarover wij wel positief hebben geadviseerd. Deze scholen maken de voortgang van de leerlingen inzichtelijk, en niet altijd door middel van toetsing. Als ons om een advies wordt gevraagd, kondigen wij een bezoek aan en laten wij ook direct zien welke vragen wij beantwoord willen zien. Het is niet nodig om een school tijd te geven de onderzoeksvragen te beantwoorden. De antwoorden moeten zichtbaar zijn. De verklaring van de getuige-deskundige C. Sluis, inspecteur bij de Inspectie van het Onderwijs, houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in: Ik heb De Ruimte tweemaal bezocht. De eerste keer was op 1 april 2005 in verband met het opstellen van een rapport, de tweede keer was op 17 november 2005 om het rapport te bespreken. In oktober is vanuit de Inspectie een advies aan de leerplichtambtenaar verstrekt. Een afschrift daarvan is verstrekt aan De Ruimte. De Ruimte wilde een gesprek over dat rapport. De Ruimte was het steeds niet eens met ons rapport. Om een radicaal concept van onderwijs te kunnen begrijpen, dient volgens de Inspectie aan een aantal eisen te worden voldaan. Zo dient er een aantoonbaar volgsysteem aanwezig te zijn en dienen de leraren aan bepaalde bekwaamheidseisen te voldoen. Ik denk dat er voor De Ruimte voldoende mogelijkheden zijn voor verdere ontwikkeling. Er zijn vele manieren om leerlingen te laten leren. Er zijn daarbij echter wel bepaalde waarborgen nodig. Er moet bijvoorbeeld een bepaald lesaanbod zijn, maar ook de voortgang van de leerlingen moet bekeken kunnen worden. Als daar weinig van te zien is, dan is het moeilijk om te bepalen dat de waarborgen er zijn. De Ruimte heeft tijdens mijn bezoek wel mappen van leerlingen laten zien, maar die mappen waren vrijwel leeg. Ik heb nog gevraagd of ergens anders stukken van leerlingen bewaard werden, maar dat was niet het geval. Er werd toen wel medegedeeld dat de leerlingen besproken worden in de begeleiderskring, maar de aantekeningen daarover waren zo summier dat daar de ontwikkeling van de leerlingen onvoldoende uit bleek. De verklaring van de getuige-deskundige J.G. van Putten, inspecteur basisonderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs, houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in: Ik heb één maal een bezoek gebracht aan De Ruimte. Dat was op 1 november 2005 om te kijken hoe de onderzoeksvragen beantwoord konden worden. Ik denk dat er wel mogelijkheden zijn voor De Ruimte om te voldoen aan de eisen die aan een niet-bekostigde school worden gesteld. Het gaat immers slechts om minimale eisen. Bij De Ruimte is het grootste probleem dat de aansluiting van het basisonderwijs op het voortgezet onderwijs onvoldoende is gewaarborgd. Voor het voortgezet onderwijs is een bepaalde beginsituatie met betrekking tot het niveau van taal, rekenen en lezen etc. vereist. De Ruimte kan dat niveau echter niet aantonen. Zij hebben geen transparant volgsysteem. De verweren Namens de verdachte is aangevoerd: 1. Op basis van artikel 23 van de Grondwet en art. 2 EVRM, eerste Protocol - de rechtbank leest artikel 2 Eerste Protocol bij het EVRM - hebben de ouders de vrijheid om zelf een school op te richten en in te richten, op basis van hun godsdienst, levensovertuiging en filosofische en pedagogische opvattingen. Op grond van deze vrijheid en dit recht hebben de [ouders] hun kinderen ingeschreven op de school De Ruimte. Artikel 2 Eerste Protocol bij het EVRM heeft rechtstreekse werking. Voorzover een wettelijke bepaling in ons recht strijdig is met het Verdrag, moet deze buiten toepassing worden gelaten door de rechter op grond van artikel 94 Grondwet. In het geval van artikel 1 onder b sub 3 Leerplichtwet is er sprake van een dergelijke strijdigheid. 2. De Ruimte is een particuliere school, derhalve niet bekostigd uit de overheidskas, zodat deze school valt onder artikel 1 sub b onder 3 Leerplichtwet: "Een andere dagschool die, wat de inrichting van het onderwijs en de bevoegdheid van de leraren betreft, overeenkomt met een van de onder 1 genoemde scholen" (bekostigde scholen). De Leerplichtwet, of enige andere wet, geeft niet aan wat het begrip inrichting inhoudt. De onderwijsinspectie en de leerplichtambtenaar hebben geen bevoegdheid om het begrip inrichting in te vullen. 3. De onderwijsinspectie heeft geen wettelijke bevoegdheid om een school binnen te treden en te onderzoeken zonder toestemming van de ouders c.q. het bestuur van de school. Het verbod tot binnentreden in een huis of andere plaats, zoals een school, is neergelegd in artikel 12 Grondwet. De onderwijsinspectie heeft derhalve onrechtmatig gehandeld, waardoor het advies en het onderzoek eveneens onrechtmatig zijn en een wettelijke grondslag missen en als onrechtmatig verkregen bewijs aangemerkt dienen te worden. De kantonrechter overweegt ten aanzien van het eerste verweer: Het geven van onderwijs in Nederland is vrij, behoudens toezicht door de overheid (artikel 23 tweede lid Grondwet). Dit toezicht maakt hiermee een door de Grondwet toegestane inbreuk op de vrijheid van onderwijs. De overheid heeft een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs dat kinderen geboden wordt, des te meer waar het onderwijs aan kinderen in de leerplichtige leeftijd betreft. Dat de overheid zekere kwaliteitseisen mag stellen komt overeen met de internationale regelgeving. Artikel 29 lid 2 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind gaat uit van de vrijheid van individuele personen en rechtspersonen om onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van (onder meer) de door de Staat vastgestelde minimumnormen. Is er dan wel strijdigheid met artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM? "Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen." Artikel 2 Eerste Protocol EVRM sluit blijkens haar formulering, niet uit dat de Staat kwaliteitseisen mag stellen. De ouders zullen enige bemoeienis van de Staat moeten accepteren in het belang van hun kind. Het kind heeft recht op onderwijs, waarvan de kwaliteit tenminste minimaal gewaarborgd wordt. Het complement van het recht op onderwijs, het leerrecht, is de leerplicht, zoals vastgelegd in de Leerplichtwet. Het doel van de Leerplichtwet is dat jongeren zo goed mogelijk worden uitgerust met kennis en vaardigheden, die zij nodig hebben om een zelfstandige plaats in maatschappij te verwerven. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt artikel 1 onder b sub 3 Leerplichtwet dan ook geen inbreuk op artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het eerste verweer wordt dan ook verworpen. Het tweede verweer. Hierboven is overwogen dat de Staat kwaliteitseisen mag stellen aan scholen, aan bekostigde en aan niet-bekostigde (particuliere) scholen. Deze scholen mogen de inrichting van het onderwijs zelf vorm geven en uitwerken echter op zodanige wijze dat zij voldoen aan de op voorhand gestelde kwaliteitseisen aan de inrichting van de school. Hieruit volgt dat noch de leerplichtambtenaar noch de onderwijsinspectie het begrip "inrichting" invult, maar dat zij toetsen, respectievelijk adviseren of aan het wettelijk criterium voldaan wordt op grond van hun bevoegdheden, zoals die in artikel 16 van de Leerplichtwet en in de artikelen 3 en 10 van de Wet op het onderwijstoezicht staan omschreven. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de leerplichtambtenaar en de Inspectie slechts invulling geven aan de hen door de wet toegekende bevoegdheden, anders dan door de raadsvrouwe aangevoerd. Ook het tweede verweer acht de kantonrechter ongegrond. Het derde verweer. De Inspectie zou de school onrechtmatig zijn binnengetreden - verwezen wordt naar artikel 12 Grondwet - dientengevolge zouden onderzoek en advies van de Inspectie onrechtmatig verkregen zijn. De kantonrechter kan dit verweer niet volgen. Artikel 12 Grondwet ziet op het binnentreden van woningen en niet van lokalen en beschermt - net als artikel 8 EVRM - het recht op privacy, het privé huiselijk leven. De bevoegdheden van de Inspectie zijn neergelegd in artikel 9 Wet op het onderwijstoezicht: "Bij de uitoefening van de taken van de inspectie zijn voorzover deze niet het toezicht op de naleving van bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften betreffen, de artikelen 5.12 tot en met 5.17 en 5.20 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing." Afgezien van deze wettelijke basis, hoe verloopt nu het bezoek van de Inspectie in de praktijk? Wanneer de Inspectie het voornemen heeft een school te bezoeken wordt er op voorhand contact opgenomen met de school en wordt er een afspraak gemaakt voor een bezoek. Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de Inspectie zonder toestemming de school is binnengetreden. Van onrechtmatig binnentreden is in casu geen sprake, laat staan van onrechtmatig verkregen bewijs. Ook dit verweer wordt verworpen. De bewezenverklaring De vraag, die in dit geding centraal staat is de vraag of De Ruimte voldoet aan de eisen, die aan scholen worden gesteld in de zin van de Leerplichtwet 1969. Naast de traditionele bekostigde scholen zijn er ook particuliere niet-bekostigde scholen. Een aantal van deze particuliere scholen biedt min of meer radicaal vernieuwend onderwijs. Ouders richten deze scholen op uit onvrede met het huidige schoolsysteem, dat naar hun mening te veel de nadruk legt op toetsen en de cognitieve ontwikkeling van het kind. Dit (radicaal) vernieuwend onderwijs nu staat ter discussie omdat de manier van leren sterk afwijkt van het traditionele onderwijs. De toetsing van dit particuliere onderwijs aan de wettelijke kwaliteitseisen (minimale eisen, anders dan voor bekostigde scholen) zoals onder meer het inzichtelijk maken van de vorderingen en het niveau van de leerlingen geeft problemen. Het al dan niet kunnen toetsen van de kwaliteit van het onderwijs is de kern van het probleem. Omdat de scholen particulier worden gefinancierd kan de Staat geen maatregelen nemen via de bekostiging. De overheid kan deze scholen alleen bereiken via de Leerplichtwet. Ouders moeten er voor zorgen dat hun leerplichtige kinderen ingeschreven zijn en onderwijs volgen aan een school die voldoet aan de in de Leerplichtwet gestelde eisen.Wanneer hun kinderen onderwijs volgen aan een school die niet aan genoemde eisen voldoet en daardoor geen school is zoals omschreven in de wet, plegen de ouders een strafbaar feit. Om die reden staan er thans twee ouders terecht. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn [zoon] en zijn [dochter] van 10 januari 2006 tot en met 30 oktober 2006 op De Ruimte waren ingeschreven en dat zij De Ruimte regelmatig bezochten. Tevens heeft de verdachte ten overstaan van de politie op 24 september 2006 verklaard: "Ik begrijp van u dat deze school, naar het oordeel van de Onderwijsinspectie, niet voldoet aan de in de Leerplichtwet gestelde normen of voorschriften en dat er derhalve sprake zou zijn van absoluut schoolverzuim van onze kinderen ." Voorts hebben de deskundigen van de Inspectie ter terechtzitting verklaard dat De Ruimte niet voldoet aan de eisen die volgens de Leerplichtwet gesteld worden. Op grond van al het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat De Ruimte niet voldoet aan de eisen die volgens de Leerplichtwet gesteld worden. Derhalve acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen, dat: hij, in de periode van 10 januari 2006 tot en met 30 oktober 2006 te Soest, terwijl hij als degene die het gezag uitoefende over [de jongeren], geboren op [geboortedatum] 1992 geboren op [geboortedatum] 1990, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren, als leerling van een school, waren ingeschreven. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De kantonrechter komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in het ambtsedig processen-verbaal met dossiernummer PL0930/06-017512, alsmede op de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring en de door de getuigen-deskundigen ter terechtzitting afgelegde verklaringen. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op: Overtreding van artikel 2 eerste lid van de Leerplichtwet 1969, twee keer gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de kantonrechter rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de kantonrechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Wat hierboven is overwogen is de vraag of in dit geval een sanctie als reactie moet volgen. Wat niet ter discussie staat is de gedrevenheid en de inzet -ook financieel- van de ouders of het welbevinden van de kinderen. Evenmin is er sprake van afwijzing door de overheid van innovatief onderwijs. De toenmalige minister van onderwijs schrijft in haar antwoord aan De Ruimte op een brief van de ouders, dat zij innoverend onderwijs een warm hart toedraagt. De getuigen-deskundigen van de Inspectie verklaren dat het voor De Ruimte mogelijk moet zijn een modus te vinden om aan de gestelde eisen te voldoen. Ten aanzien van andere particuliere scholen met vernieuwend onderwijs heeft de Inspectie wel positief kunnen adviseren. Deze scholen maken de voortgang van de leerlingen wel inzichtelijk en niet altijd door middel van toetsing. De getuige-deskundige van de verdediging, professor Martens verklaart in beginsel niet anders. Volgens deze deskundige kan niet gezegd worden dat toetsing afgeschaft dient te worden om de intrinsieke motivatie van de leerlingen te bevorderen. Ook hij verklaart dat andere vernieuwende scholen een manier hebben gevonden om te voldoen aan de toetsing van de leerlingen en het opstellen van een volgsysteem. Het is, aldus de deskundige een fundamentele keuze van De Ruimte om dit niet te doen uit angst dat hun ideeën verloren gaan. De discussie over dit verschil van inzicht over de kwaliteit van het onderwijs duurt al bijna vier jaar. De Ruimte heeft het debat gezocht met de gemeente, met de Inspectie, met de minister en met het OM. Er is uitstel gegeven om De Ruimte de kans te geven maatregelen te treffen. Een en andermaal is De Ruimte er op gewezen dat het onderwijs niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Uiteindelijk is De Ruimte er niet in geslaagd om die stappen te nemen, die nodig waren om tot een bevredigende oplossing te komen. Thans is het zover gekomen dat deze zaak aan de kantonrechter moet worden voorgelegd. Zoals hierboven reeds vermeld acht de kantonrechter het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de kantonrechter in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 november 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder veroordeeld is. De kantonrechter acht, alles afwegende, geheel voorwaardelijke geldboetes van na te melden hoogte passend en geboden. Het voorwaardelijk opleggen van de geldboete heeft slechts als doel aan te geven dat De Ruimte niet voldoet aan de eisen die aan een school gesteld worden volgens de Leerplichtwet 1969. Bij de vaststelling van de geldboetes is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969. DE BESLISSING De kantonrechter beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tweemaal tot een GELDBOETE van € 50,- (vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag. Bepaalt dat deze straffen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij telkens een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat telkens de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, bijgestaan door mr. S. Prinsen als griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank van 29 mei 2007.