Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA6202

Datum uitspraak2007-05-01
Datum gepubliceerd2007-06-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers281872 HA RK 07-59
Statusgepubliceerd


Indicatie

wrakingszaak


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Meervoudige kamer voor wrakingszaken Zaaknummer : 281872 HA RK 07-59 Rekestnummer : Uitspraak : 1 mei 2007 Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van: [verzoeker], wonende te [adres] verzoekster, gemachtigde Zijlstra Juridsch Advies Buro te Zoetermeer, strekkende tot wraking van [rechter], rechter tevens kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter). 1. Het procesverloop en de processtukken Ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 april 2007 is door de rechter behandeld het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam, strekkende tot ondertoezichtstelling van vijf van de minderjarige kinderen van verzoekster, welke procedure als kenmerk heeft 272132 / J1 RK 06-1271. Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure met kenmerk 272132 / J1 RK 06-1271, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 6 april 2007. Verzoekster, haar gemachtigde, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het op 17 april 2007 ter griffie ontvangen fax-bericht van de gemachtigde van verzoekerster, inhoudende een toelichting op het wrakingsverzoek. Ter zitting met gesloten deuren van 17 april 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, is niemand verschenen. 2. Het verzoek en het verweer daartegen 2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : 2.1.1 Ter zitting van 6 april 2007 wilde de rechter een persoon, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg, laten spreken namens de stichting Bureau Jeugdzorg. De betrokken persoon kon bij navraag geen rechtmatige volmacht van de stichting Bureau Jeugdzorg overleggen waaruit bleek dat hij daartoe bevoegd was. Nu de rechter besloot deze persoon te laten spreken namens de stichting Bureau Jeugdzorg op basis van haar kennis van de persoon en omdat zij vond dat niet uit de wet bleek dat dit niet mogelijk is, is zij gewraakt vanwege objectieve partijdigheid. 2.1.2 Uit de Wet op de jeugdzorg en het daarbij behorende uitvoeringsbesluit Wet jeugdzorg komt eenduidig naar voren dat er een scheiding dient te zijn tussen de zorgverleners (Bureau Jeugdzorg) en de indicatiestellers (de stichting); artikel 4.5 van de Wet op de jeugdzorg juncto artikel 13 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. 2.1.3 Dat er sprake is van een bevoegheidskwestie blijkt eveneens uit het feit dat de kinderrechters de kinderen toewijst aan de stichting en niet aan de Bureau’s Jeugdzorg of andere zorgverleners. Daarnaast is er reeds jurisprudentie omtrent de ondertekening van besluiten genomen door Bureau’s Jeugdzorg, die werden vernietigd omdat deze door de stichting genomen dienden te worden. 2.1.4 Daarnaast blijkt uit de statuten van de stichting wie bevoegd is te handelen namens de stichting jegens derden. Een uittreksel kan men vinden in het handelsregister. De betrokken persoon van Bureau Jeugdzorg komt niet voor op de lijst van de personen die blijkens het handelsregister bevoegd zijn namens de stichting op te treden. 2.2 De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij heeft daarbij het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : 2.2.1 De redenering van verzoekster, dat niet Bureau Jeugdzorg maar de stichting de bevoegde instantie is, zodat een vertegenwoordiger van laatstgenoemde op de zitting zou moeten worden uitgenodigd, vindt geen steun in de Wet op de jeugdzorg. De Wet op de jeugdzorg definieert in artikel 1, onder f de stichting als “een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt”. Artikel 4, lid 2 omschrijft het doel van de stichting als “het in stand houden van een bureau jeugdzorg dat de in deze wet aan de stichting opgedragen taken vervult”. Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam vervult deze wettelijke taken. In dat kader adviseren medewerkers van Bureau Jeugdzorg de kinderrechter over de diverse mogelijkheden van hulpverlening die Bureau Jeugdzorg als uitvloeisel van de wettelijke taken kan bieden. In de onderhavige zaak was de medewerker van Bureau Jeugdzorg als zodanig aanwezig. 2.2.2 Het door de betrokken medewerker van Bureau Jeugdzorg overleggen van een schriftelijke machtiging wordt nimmer verlangd. De stichting in het verlengde daarvan Bureau Jeugdzorg is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 8:24 van die wet bepaalt dat de rechtbank van een gemachtigde van een bestuursorgaan een machtiging kan verlangen, maar daar niet toe gehouden is. Het gaat hier om een bevoegdheid, geen verplichting. Ik heb ter zitting uitgelegd waarom de medewerker van Bureau Jeugdzorg mocht blijven. Ik heb daartoe geconstateerd dat ik deze persoon herkende als medewerker van Bureau Jeugdzorg. 3. De beoordeling 3.1 Ter beoordeling is de vraag of aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. 3.2 Aan de enkele omstandigheid dat de rechter heeft toegestaan dat een medewerker van Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam ter zitting aanwezig is en namens de stichting Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam het woord voert, zonder daartoe eerst een schriftelijke volmacht van de stichting te overleggen, valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter – subjectief – niet onpartijdig was. Evenmin levert deze omstandigheid een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat een bij verzoekster eventueel bestaande vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen. 4. De beslissing wijst af het verzoek tot wraking van mr. M.H.J. Soutendijk-van Appeldoorn. Deze beslissing is gegeven op 1 mei 2007 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. A.G. Scheele-Mülder en mr. M.C. van der Kolk, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.