Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA6646

Datum uitspraak2007-06-04
Datum gepubliceerd2007-06-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/3617 en 05/3619
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Onderhoudskosten monumentenpand. Niet aannemelijk gemaakt dat geen enkele, dan wel nauwelijks enige verbetering of wijziging van het pand heeft plaatsgevonden. Bewijsaanbod ter zitting gepasseerd nu eisers daartoe ampel in de gelegenheid zijn geweest. Belang van eisers om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld bewijsstukken over te leggen moet wijken voor het belang van een goede procesorde en een doelmatige procesgang.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummers: AWB 05/3617 (X) en AWB 05/3619 (Y) Uitspraakdatum: 4 juni 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen X en Y eisers, hierna ook aan te duiden als respectievelijk eiser en eiseres, wonende te Z, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Aan eiser is voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gedagtekend 14 december 2004, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Daarbij is bij afzonderlijke beschikking een bedrag aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld ter hoogte van € 90.139. Aan eiseres is voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd, gedagtekend 10 december 2004, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.064. Eisers hebben ieder voor zich tegen de hiervoor genoemde beschikkingen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 juli 2005 de beschikkingen gehandhaafd. Eisers hebben daartegen bij brief van 29 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 1 augustus 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 6 december 2006 te Haarlem. Eisers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door A en B (C, accountants en belastingadviseurs te Z). Namens verweerder zijn verschenen D en E. De gemachtigde A heeft ter zitting het woord gevoerd overeenkomstig een pleitnota met bijlagen, welke stukken aan de wederpartij zijn overgelegd en aan het dossier zijn toegevoegd. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Op grond van de stukken van de gedingen en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eisers zijn gehuwd. Zij zijn eigenaar van een pand dat is geregistreerd als beschermd rijksmonument als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988. In de gemeentelijke basisadministratie staan eisers ingeschreven als bewoners van de begane grond en de eerste etage. Het pand bevat verder nog een tweede en een derde etage, waarop andere personen als bewoner staan ingeschreven. 2.2. Voor het pand zijn op grond van de Wet waardering onroerende zaken de volgende waarden vastgesteld: souterrain, begane grond en eerste verdieping € 648.452 tweede verdieping € 216.000 derde verdieping € 228.705 2.3. Eisers hebben in hun aangiften IB/PVV over 2002 een aftrekpost ter zake van uitgaven voor monumentenpanden geclaimd van in totaal € 659.793. Naar aanleiding hiervan heeft de aanslagregelend ambtenaar nadere vragen gesteld bij brief van 21 juli 2004. In antwoord daarop heeft eisers gemachtigde bij brief van 9 augustus 2004 de geclaimde aftrek als volgt toegelicht: Betaalrekening Nationaal Restauratiefonds € 580.043 Rechtstreeks door eiser € 84.543 Opstalverzekering € 398 Onroerende zaakbelasting € 1.163 Afschrijving, 15% van € 5.187 € 778 + Totaal € 666.925 Drempel: 1,10% van € 648.452 € 7.132 -/- € 659.793 waarvan 90%, zijnde een bedrag van € 593.814 aan eiser is toegerekend en de resterende 10%, een bedrag van € 65.979, aan eiseres. Bij deze brief heeft eisers gemachtigde voorts nog het volgende meegedeeld: "(..) Het monumentenpand was en is de eigen woning en het hoofdverblijf van belastingplichtige, zijn echtgenote en 2 kinderen. (..)" 2.4. Eveneens bij de brief van 9 augustus 2004 hebben eisers ter onderbouwing van de geclaimde aftrek verweerder de volgende stukken gezonden: - een brief van 7 maart 2002 van F, met als bijlage volgens opgave een gewijzigd kostenoverzicht, gebaseerd op een eerder kostenoverzicht van 17 mei 2000 - diverse brieven van de Stichting Nationaal Restauratiefonds over (de wijze van) een totaalfinanciering van "de restauratie" van het pand van eisers en uitbetalingen ten laste van het door deze stichting aan eisers beschikbaar gestelde budget, alsmede een overzicht, gedagtekend 4 januari 2003 van het verloop van het saldo van dit budget per 31 december 2002. Het saldo per die datum bedroeg € 582.601,26 - overzichten van in 2002 via girotel verrichte betalingen, met - onder het kopje "Uitgavenpost" - vermeldingen van "NRF" (Nationaal Restauratiefonds), "HYPOTHEEK" en "HUISKOSTEN"; - bonnen/fakturen/documenten met betrekking tot ? de huur van boedelbakken en aanhangwagens ? premiebetalingen ter zake van een rechtsbijstands- en een opstal(brand)verzekering ? de aankoop van een Miele stofzak ? de aankoop van diverse werkmaterialen bij Praxis Doe Het Zelf Centrum ? werkzaamheden verricht door G, raadgevende ingenieurs ? aanschaf werkmaterialen bij Bouwmaat ? werkzaamheden van architectenbureau H ? abonnementsgeld 2000 van Monumentenwacht Noord-Holland ? aanslag leges voor het in behandeling nemen van een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening monumenten en beeldbepalende panden van de gemeente Z, gedagtekend 9 juli 2001 - een offerte, gedagtekend 15 februari 2002, van I te Z, betreffende "funderingsherstel (..) volgens tekeningen (..) van G (..) - een schriftelijke bevestiging van I, gedateerd 22 maart 2002, van de opdracht tot funderingsherstel conform die offerte, met onder andere vermelding van een aanneemsom van € 54.571,35 exclusief BTW, te voldoen in vijf termijnen - fakturen met betrekking tot de laatste drie hiervoor vermelde termijnen een schrijven van 2 juni 2002 van "J" aan "K en L" met betrekking tot de verdeling van de kosten van de fundering - voorschotnota's ter zake van "herstelwerkzaamheden" aan het pand van eisers van F (later: F) te M en een creditnota van dit bedrijf - bij de Stichting Nationaal Restauratiefonds in te dienen declaratieformulieren ter zake van door eisers aan architectenbureau H en F verrichte betalingen - een beschikking van de gemeente Z van 26 juni 2001, waarin subsidie op grond van de eerder hiervoor genoemde verordening wordt verleend tot een bedrag van € 253.506 (249.273 exclusief leges en BTW) - een afschrift van de akte van verlening van het recht van tweede hypotheek op het pand door eisers aan de Stichting Nationaal Restauratiefonds tot meerdere zekerheid van de betaling van een bedrag van in totaal € 143.269 alsmede van cessie van het recht op subsidie - een tweetal bouwtekeningen. 2.5. Bij brief van 1 september 2004 heeft de aanslagregelend ambtenaar om aanvullende informatie gevraagd. Bij brief van 16 november 2004 heeft de gemachtigde van eisers in reactie hierop bevestigd dat: - een bedrag van € 171.761,86 ten onrechte als uitgaven voor een monumentenpand was opgevoerd - een bedrag van in totaal € 17.901,72 abusievelijk dubbel als uitgaven voor een monumentenpand was opgevoerd - een bedrag van € 24.400 ten onrechte in de aangifte over 2002 was opgevoerd, nu dit bedrag was betaald in 2003 - een te laag bedrag aan afschrijving in de aangifte in aanmerking was genomen en dat wordt ingestemd met een bedrag aan afschrijvingskosten van € 1.897. Voorts heeft de gemachtigde laten weten erin te berusten dat het gebruikersdeel van de onroerende-zaaksbelastingen ad € 470 niet tot de aftrekbare kosten behoort. Op de vraag waarom geen rekening is gehouden met uitgaven voor verbetering of wijziging en welk deel van de opgevoerde restauratiekosten daarop betrekking had, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord: "(..) In overleg met belastingplichtige en met in achtneming van de situatie van vóór en na de restauratie zijn wij de mening toegedaan dat in dit specifieke geval er geen veranderingen hebben plaatsgevonden noch verbeteringen zijn aangebracht die een correctie van de in aftrek gebrachte kosten rechtvaardigt. De ervaring geeft aan dat in zulke gevallen toch de Belastingdienst een ter zake deskundige zal sturen die het restauratiewerk nader zal beoordelen. (..)." 2.6.1. Vervolgens heeft verweerder de thans in het geding zijnde beschikkingen genomen, waarbij de aftrekbare uitgaven ter zake van onderhoudskosten van een monument als volgt zijn berekend (alle bedragen in euro's): aangegeven onderhoudskosten 664.586 correcties exclusief ozb conform brief van 214.063 - 1 september 2004 450.523 correctie verbetering/wijziging (½ deel) 225.261 - geaccepteerde aftrek onderhoudskosten 225.262 overige kosten (opstal, ozb, afschrijving) 2.988 + totaal aan uitgaven 228.250 drempelbedrag 7.132 - aftrekbare uitgaven 221.118 waarvan 90% (199.006) wordt toegedeeld aan eiser en 10% (22.111) aan eiseres. 2.6.2. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de ervaring leert dat er bij een grondige renovatie altijd wel uitgaven voor verbetering of wijziging zijn aan te wijzen; dat eisers daarmee geen rekening hebben gehouden in hun aangifte; dat hij het desgevraagd nader ingenomen standpunt dat er geen sprake is geweest van veranderingen of verbeteringen niet aannemelijk acht en bovendien aantoonbaar onjuist, omdat uit de door eisers overgelegde stukken wel blijkt van wijzigingen en verbeteringen, reden waarom hij de correctie voor verbeteringen/wijzigingen heeft aangebracht. 2.7. In bezwaar hebben eisers de correctie wegens verbetering/wijziging aldus bestreden: "(..) Wij blijven bij het standpunt dat door de werkwijze van deze restauratie en de situatie voor en na de uitvoering hiervan geen wezenlijke verbeteringen zijn uitgevoerd die niet onder aangegeven onderhoudskosten zouden dienen te worden vermeld. Omdat in 2004 eveneens kosten monumentenpand zijn opgevoerd (€ 34.620), waarbij eveneens geen factor verbetering in aanmerking is genomen, zal de eindconclusie over meer dan één jaar vastgesteld worden. Thans dienen wij de aangifte 2004 in voor man en vrouw. Omdat de ervaring in zulke gevallen is dat voor de eindconclusie u het advies van Inspectie Registratie en successie zult inroepen, verzoeken wij u thans (nog) geen negatieve uitspraak te doen. (..)" 2.8. In reactie op de brief van verweerder van 3 mei 2005, waarin deze aankondigt voornemens te zijn de bezwaren af te wijzen omdat hij de enkele stelling van eisers dat er geen verbetering heeft plaatsgevonden niet aannemelijk acht, hebben eisers als volgt nader gereageerd, voor zover hier van belang: "(..) Bij de bepaling van de hoogte van de in aftrek gebrachte uitgaven is rekening gehouden met de subsidies. Wij verzoeken u ons mede te delen op welke wijze u aangetoond wil zien dat de onderhoudsuitgaven ook werkelijk zijn uitgegeven en ten gunste zijn gekomen van het monumentenpand. Indien dat dient te geschieden door alle nota's en betalingsbewijzen over de diverse jaren naar u toe te sturen, is dat mogelijk. Zoals u weet zijn deze ook ter controle naar Bureau Monumentenzorg verzonden en naar onze mening al in een eerder stadium te uwer beschikking gesteld. Daarnaast is het mogelijk een verklaring van de betreffende restauratiearchitect te ontvangen omtrent het doel van de uitgaven. Onze opmerking was dan ook dat Belastingdienst voor de beoordeling van deze kosten en een discussie over de hoogte van de aftrekbaarheid de hulp inroept van de Inspectie Registratie en Successie. (..)" 2.9. Verweerder heeft de bezwaren afgewezen met de overweging dat eisers niet aan de op hen rustende bewijslast ter zake van de aftrekbaarheid van uitgaven voor monumenten-panden hebben voldaan, ondanks het feit dat zij daartoe veelvuldig in de gelegenheid zijn gesteld. 3. Geschil 3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil de vraag of de door eisers gedane en tussen partijen niet betwiste uitgaven ten bedrage van € 450.523 slechts onderhoudskosten dan wel eveneens kosten van verbetering of wijziging van een monumentenpand betreffen en in dat laatste geval, tot welk bedrag dan sprake is van kosten van verbetering of wijziging. Aangezien verweerder de helft van dit bedrag (€ 225.262) als onderhoudskosten heeft aangemerkt, spitst het geschil zich toe op de kwalificatie van de uitgaven voorzover zij € 225.262 te boven gaan. 3.2. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en verhoging van de persoonsgebonden aftrek tot bedragen van respectievelijk € 401.741 en € 44.638. Zij stellen zich op het standpunt dat zij het onderhoudskarakter van de uitgaven voldoende hebben aangetoond, dat verweerder geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd die pleiten tegen het onderhoudskarakter van de gemaakte kosten en dat verweerder had moeten ingaan op een aanbod om een deskundige van de zijde van verweerder samen met een deskundige van de zijde van eisers ter plaatse feitenonderzoek te laten doen. Ter onderbouwing van hun standpunt dat de uitgaven voor 100% zijn gedaan ter opheffing van achterstallig onderhoud hebben eisers de hierna onder 4.3.2 te noemen verklaring van de restauratiearchitect meegezonden. Verweerder zou voorts ten onrechte niet zijn ingegaan op het aanbod van eisers hun stellingen nader te onderbouwen. Eisers stellen ten slotte dat het in de praktijk gebruikelijk is een onderzoek door een deskundige te laten uitvoeren en niet te begrijpen waarom verweerder daaraan niet wil meewerken. 3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen en stelt zich op het standpunt dat op eisers de last rust te bewijzen dat en/of tot welk bedrag de door hen gedane uitgaven betrekking hebben op aftrekbare onderhoudskosten. In het leveren van dat bewijs zijn eisers naar verweerders mening niet geslaagd. Hoewel verweerder eisers meermalen in de gelegenheid heeft gesteld een splitsing te maken van de totale kosten in aftrekbare kosten van onderhoud en niet aftrekbare kosten van wijziging/verbetering, zijn eisers niet verder gekomen dan de enkele stelling dat uitsluitend onderhoud heeft plaatsgevonden. Deze stelling acht verweerder aantoonbaar onjuist, gelet op de hiervoor onder 2.4 genoemde bouwtekeningen. Verweerder heeft erop gewezen dat minimaal een bestek vereist is waaruit afgeleid kan worden welke kosten aan bepaalde werkzaamheden kunnen worden toegerekend. Bij afwezigheid daarvan heeft verweerder de hoogte van de aftrekbare onderhoudskosten in redelijkheid bepaald. Eisers hebben niet doen blijken dat dit bedrag te laag is. Eisers standpunt dat verweerder maar een taxateur langs moet sturen om vast te stellen of en zo ja, tot welk bedrag, tevens sprake is van wijzigingen of verbeteringen, acht verweerder het bewandelen van de omgekeerde weg. Eisers hebben voorts volgens verweerder niet alleen onvolledige, maar ook onjuiste informatie verstrekt. Het pand is namelijk niet (geheel), anders dan in de onder 2.3 weergegeven brief van de gemachtigde wordt gesteld, de eigen woning van eisers. De tweede en de kapverdieping blijken te worden verhuurd. Dat betekent dat een evenredig deel van de lasten en afschrijving en van de hypotheekrente niet aftrekbaar is. Verweerder stelt zich - zo begrijpt de rechtbank - op het standpunt dat dit deel, indien de rechtbank meer persoonsgebonden aftrek zou vaststellen, met de hogere aftrek gesaldeerd moet worden. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Vooropgesteld dient te worden - en dit is ook geen punt van geschil tussen partijen - dat uitgaven voor de werkzaamheden als aftrekbare onderhoudskosten worden aangemerkt, indien die werkzaamheden ertoe hebben gestrekt het monument, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te houden en aldus achteruitgang en verder verval te voorkomen. 4.2. Verweerder heeft de stelling van eisers dat uitsluitend onderhoudswerkzaamheden in voornoemde zin aan het pand zijn verricht, gemotiveerd weersproken. Hij heeft daarbij gewezen op de bouwtekeningen, waarop naar zijn mening niet onaanzienlijke wijzigingen/verbeteringen zijn vermeld. 4.3.1. Nu eisers hiertegenover aanspraak wensen te maken op persoonsgebonden aftrek ter hoogte van alle dan wel nagenoeg alle uitgaven voor werkzaamheden, rust op hen de last te bewijzen dat geen enkele, dan wel nauwelijks enige verbetering of wijziging heeft plaatsgevonden. Anders dan eisers kennelijk menen, was verweerder niet gehouden daartoe een taxateur naar eisers af te vaardigen. Het stond eisers uiteraard vrij hierom te verzoeken, maar toen duidelijk werd dat verweerder hiertoe niet genegen was, lag het op de weg van eisers om hun stellingen nader te onderbouwen en daartoe actie te ondernemen. Uit de uitgebreide correspondentie moet het eisers ook genoegzaam duidelijk zijn geweest op welke wijze zij dit bewijs konden leveren. 4.3.2. Eisers hebben echter tot aan de zitting slechts consequent ontkend dat er sprake zou zijn geweest van enige wijziging of verbetering, terwijl uit de door hen aan verweerder ter beschikking gestelde bouwtekeningen juist lijkt te volgen dat op vele punten sprake is van verbeteringen. Uit de door eisers voorts aan verweerder ter beschikking gestelde financiële stukken valt evenmin af te leiden wat de aard van de verrichte werkzaamheden - onderhoud of verbetering of wijziging - en de gedane uitgaven is geweest. Vervolgens hebben eisers ter zitting toegegeven dat er in ieder geval sprake is geweest van enige verbetering en wijziging. Zij hebben weliswaar in aansluiting daarop weersproken dat de bouwtekeningen geheel zouden zijn uitgevoerd - veel plannen zouden zijn geschrapt omdat ze financieel niet haalbaar bleken - maar geen enkel bewijs(stuk) ter onderbouwing daarvan bijgebracht. De bij het beroepschrift gevoegde verklaring van de restauratiearchitect, inhoudend dat "alle restauratiewerkzaamheden verricht aan bovengenoemd pand het opheffen van achterstallig onderhoud betrof en dat derhalve alle gemaakte kosten (totaal E 501.963,-) fiscaal aftrekbaar behoren te zijn", kan daartoe in ieder geval niet dienen, gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen. 4.3.3. Eisers hebben ter zitting alsnog aangeboden stukken over te leggen waaruit af te leiden zou zijn welke werkzaamheden/kosten waarop betrekking hebben gehad. De rechtbank zal dit aanbod echter passeren, nu eisers, zoals uit de hiervoor onder 2. weergegeven en de hierboven besproken gang van zaken volgt, hiertoe zowel in de fase vóór de vaststelling van de beschikkingen, als in bezwaar, als in het kader van deze procedure en naar aanleiding van hetgeen in het verweerschrift naar voren is gebracht, ampel in de gelegenheid zijn geweest. Onder deze omstandigheden moet het belang van eisers om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld bewijsstukken over te leggen wijken voor het belang van een goede procesorde en een doelmatige procesgang. 4.4. Verweerder op zijn beurt heeft genoegzaam onderbouwd op basis waarvan hij tot een verdeling bij helfte van de gemaakte kosten in enerzijds onderhoud en anderzijds wijziging/verbetering is gekomen. Verweerder heeft daarbij aangeknoopt bij de omstandigheid dat uit de door eisers ter beschikking gestelde stukken valt af te leiden dat een aanzienlijk deel van de werkzaamheden betrekking heeft gehad op herstel van de fundering van het pand, zodat er sprake is geweest van een grote onderhoudspost. Daarnaast zou de verbouwing/herindeling van de tweede en de kapverdieping, waarvan verweerder aanneemt dat een groot deel daarvan als wijziging/verbetering valt aan te merken, alleen al € 170.000 hebben gekost. Een en ander heeft geleid tot de verdeling 50% aftrekbaar onderhoud en 50% kosten van verbetering/wijziging. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot deze vaststelling heeft kunnen komen. De niet nader aan de hand van stukken of anderszins onderbouwde stelling van eisers dat, zo er al sprake zou zijn van verbetering, dit hooguit 5% van de totale kosten zou betreffen, leidt niet tot een ander oordeel. 4.5. Ten slotte is door eisers desgevraagd ter zitting verklaard dat, anders dan in de brief van de gemachtigde van 9 augustus 2004 is vermeld, inderdaad slechts het souterrain, de begane grond en de eerste verdieping van het pand eisers tot eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 dienden. Mede gelet hierop kan niet gezegd worden dat de persoonsgebonden aftrek te laag is vastgesteld. 4.6. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, voorzitter, mrs. A.A. Fase en S.C.W. Douma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.