Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA6889

Datum uitspraak2007-05-21
Datum gepubliceerd2007-06-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/955 en 07/956
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

VOG i.v.m. baan als buschauffeur in redelijkheid geweigerd. Aard en ernst van veroordeling wegens zedenmisdrijf minderjarige; Belang van de samenleving zwaarder dan belangen van verzoeker.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummers: AWB 07/955 en 07/956 uitspraak van 21 mei 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen [verzoeker], wonende te IJlst, verzoeker, gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, en de Minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.J. Suijkerbuijk, werkzaam bij verweerders ministerie. Procesverloop Bij brief van 10 april 2007 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de weigering om op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer Awb 07/956. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 26 april 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen een voorlopige VOG af te geven. Het verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 07/955. Het verzoek is ter zitting behandeld op 16 mei 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Motivering Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden. Op 30 augustus 2006 heeft verzoeker een verzoek gedaan om afgifte van een VOG ten behoeve van de uitoefening van de functie van buschauffeur via Randstad Transport bij Connexxion te Heerenveen. Bij besluit van 19 december 2006 heeft verweerder, na eerder het voornemen daartoe aan verzoeker kenbaar te hebben gemaakt en na kennis te hebben genomen van verzoekers zienswijze, dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft verweerder - kort gezegd - overwogen dat afgifte van een VOG een risico voor de samenleving oplevert, gelet enerzijds op verzoekers strafblad en anderzijds op het karakter van de functie waarvoor verzoeker de VOG heeft aangevraagd. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Verweerder heeft daarbij zijn standpunt gehandhaafd dat de aard van het strafbare feit waarvoor verzoeker is veroordeeld, in relatie tot zijn functie, betekent dat sprake is van een risico voor de samenleving. De door verzoeker aangedragen omstandigheden waaronder deze feiten zouden zijn gepleegd vormen daarbij, mede gezien het tijdsverloop sinds de veroordeling, geen grond voor een ander oordeel. Evenmin heeft verweerder doorslaggevende betekenis toegekend aan de voor verzoeker positieve adviezen van de Officier van Justitie van 23 oktober 2006 en van de reclassering van 14 november 2006. Verweerder heeft bij zijn besluit tevens betrokken dat verzoeker door de weigering niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, omdat verwacht mag worden dat hij in de toekomst in een andere functie werkzaam kan zijn, waarbij hij niet in een kwetsbare situatie verkeert. In beroep heeft verzoeker nogmaals betoogd dat verweerder niet in redelijkheid, bij afweging van alle belangen, tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij heeft verzoeker in de eerste plaats gesteld dat verweerder de specifieke omstandigheden waaronder de gewraakte feiten zijn begaan ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Verzoeker acht van belang dat hij een first offender is, dat hij het reclasseringsprogramma goed heeft doorlopen en dat hij positieve verklaringen heeft overgelegd van de Officier van Justitie, van de reclassering en van de school waar hij korte tijd heeft gewerkt. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom aan deze verklaringen geen doorslaggevende betekenis is toegekend. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat bij het werken als buschauffeur geen recidivegevaar bestaat vanwege de vluchtige contacten met passagiers. In één op één situaties is er geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat het beleid dat verweerder sinds 9 januari 2007 heeft aangescherpt met name ziet op functies in het onderwijs en dat dat beleid daarom niet van toepassing is op zijn situatie. Bovendien kan volgens verzoeker niet zonder meer gezegd worden dat hij in de toekomst moeiteloos andere werkzaamheden kan uitoefenen. Het weigeren van een VOG acht verzoeker ten slotte een vorm van strafverzwaring, terwijl een bestuursrechtelijke handeling geen punitief karakter mag hebben. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Een VOG is ingevolge art. 28 Wjsg een verklaring van de Minister van Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van de betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die betrokkene. Op grond van art. 35 Wjsg weigert de Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring wordt gevraagd, in de weg zal staan. Bij de toepassing van deze artikelen en bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert verweerder het beleid dat is neergelegd in de circulaire Beleidsregels VOG NP-RP 2004 van 17 maart 2004 (de Beleidsregels). De voorzieningenrechter is van oordeel dat van dit beleid niet kan worden gezegd dat het de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat. In paragraaf 3.1 van de Beleidsregels staat vermeld dat een VOG zonder meer wordt afgegeven, indien de aanvrager vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing (de datum beoordeling van de aanvraag) niet voorkomt in de justitiële documentatie, tenzij: A. er sprake is van zedendelicten zoals bedoeld in artikel 240b tot en met artikel 250 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.); of B. de aanvrager in die vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing nog enige tijd in de gevangenis heeft doorgebracht. Voor de onder A. genoemde zedendelicten geldt een verlengde termijn van langer dan twintig jaar. Uitgangspunt bij de berekening van deze termijn is, zo blijkt uit de toelichting op deze paragraaf, de uitspraak van de rechter in eerste aanleg, tenzij de pleegdatum meer dan twee jaar voor die datum ligt. Verweerder heeft, gelet op het doel waarvoor de afgifte van de VOG wordt gevraagd, de aanvraag mede beoordeeld aan de hand van het zogeheten screeningsprofiel taxibranche: taxichauffeur, dat in een bijlage bij de Beleidsregels is opgenomen en dit profiel analoog toegepast voor de functie van buschauffeur. Daarin is aangegeven dat voor deze functie kenmerkend is dat de betrokkene belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen, dat er vaak sprake is van een één-op-één-relatie waarbij sprake is van (tijdelijke) afhankelijkheid en van omgang met contante en girale waarden. Risico's in deze branche betreffen volgens dit profiel het in gevaar brengen van personen en goederen (al dan niet door gevaarlijk rijgedrag) en machtsmisbruik (zedendelicten), alsmede gewelds-en vermogensdelicten. Voorts heeft verweerder zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de brief van de Minister van Justitie van 9 januari 2007 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kenmerk 5455343/06), waarin de Beleidsregels zijn verduidelijkt en aangescherpt. In deze brief geeft de Minister aan dat aanleiding bestaat om striktere beleidsregels ten aanzien van zedendelicten vast te stellen. Voor zover het zedendelicten betreft dient in elk geval geen VOG te worden verstrekt aan personen die in de 20 jaar voorafgaande aan de aanvraag één maal tot een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf zijn veroordeeld, ongeacht een eventueel positief reclasseringsrapport. De voorzieningenrechter stelt vast dat het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 augustus 2006 de volgende relevante, door verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde en onherroepelijk door middel van een rechterlijke veroordeling afgedane strafbare feit vermeldt: een veroordeling op 17 juni 2004 wegens het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd (art. 245 Sr.), tot 180 uren werkstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis; twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar aanwijzingen van hulpverlenende instanties; alsmede een maatregel van schadevergoeding van € 1130,=, subsidiair 22 dagen hechtenis. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, daargelaten de vraag of het nieuwe beleid zoals vastgesteld in de brief van 9 januari 2007 in dit geval van toepassing is, het bestreden besluit de rechterlijke toets in het licht van het oude beleid kan doorstaan. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de aard en ernst van de bovenstaande veroordeling, en indachtig de specifieke risico's die zich bij verzoekers werkzaamheden kunnen voordoen, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat de gevraagde afgifte van een VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van deze werkzaamheden in de weg zal staan. Mede gelet op het belang van de samenleving om zeker in kwetsbare situaties - waarbij bij het beroep van buschauffeur snel sprake kan zijn - beschermd te blijven tegen strafbare feiten of andere vormen van normoverschrijdend gedrag, acht de voorzieningenrechter het niet onredelijk dat verweerder de belangen van verzoeker bij afgifte van de VOG minder zwaar heeft laten wegen. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen meewegen dat verzoeker relatief kort geleden is veroordeeld. Voorts is voldoende gemotiveerd waarom aan de adviezen die in dit verband zijn uitgebracht niet de waarde wordt toegekend die verzoeker daaraan hecht. Dat verzoeker hierdoor geen buschauffeur kan zijn, maakt deze afweging niet anders. Niet aannemelijk is geworden dat verzoeker niet in staat zal zijn om ander werk te verkrijgen. Evenmin is gebleken dat verzoeker met het onthouden van een VOG disproportioneel wordt benadeeld of dat sprake is van een extra bestraffing. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat een VOG slechts dient ter bescherming van de samenleving. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskosten veroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2007, in tegenwoordigheid van E. Pot als griffier. w.g. E. Pot w.g. C.H. de Groot Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer Awb 07/955 kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer Awb 0/956 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.