Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7142

Datum uitspraak2007-06-06
Datum gepubliceerd2007-06-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701350/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-vereiste / medische consequenties op langere termijn Door de mogelijke consequenties, die het achterwege blijven van een medische behandeling op langere termijn voor de vreemdeling heeft, bij haar beoordeling te betrekken, heeft de rechtbank niet onderkend dat dergelijke omstandigheden bij beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat om af te zien van toepassing van het mvv-vereiste, geen gewicht in de schaal leggen.


Uitspraak

200701350/1. Datum uitspraak: 6 juni 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: De Staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/13322 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 25 januari 2007 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 januari 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 16 februari 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 25 januari 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister (kennelijk bedoeld: de Minister van Justitie) een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule). 2.2. Het door de minister ter zake van de toepassing van de hardheidsclausule gevoerde beleid, is neergelegd in de paragrafen B1/2.2.1 en B8/3.3 (zoals deze ten tijde van belang luidden) van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). Volgens dit beleid wordt de hardheidsclausule toegepast indien sprake is van een medische noodsituatie. Zodanige situatie doet zich volgens paragraaf B8/3.2 van de Vc 2000 voor indien de betrokkene lijdt aan een stoornis waarvan vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn (binnen drie maanden) zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. 2.3. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat – samengevat weergegeven – in het onderhavige geval sprake is van dusdanige feiten en omstandigheden dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie die zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank door bij haar oordeel rekening te houden met omstandigheden op medisch gebied die op langere termijn mogelijk consequenties voor de vreemdeling hebben, het ter zake van de toepassing van de hardheidsclausule gevoerde beleid heeft miskend. Aan de overige door de rechtbank in aanmerking genomen persoonlijke omstandigheden komt niet de betekenis toe die de rechtbank daaraan heeft gehecht, nu de in verband met het mvv-vereiste noodzakelijke terugkeer naar het land van herkomst slechts tijdelijk van aard is, aldus de staatssecretaris. 2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 26 juni 2003, in zaak no. 200301866/1; JV 2003/357) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door de wet- en regelgever niet zijn voorzien en heeft de staatssecretaris als beleidsuitgangspunt gekozen dat een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt gehonoreerd. Met het stellen van het mvv-vereiste heeft de wetgever beoogd dat de overheid bij haar onderzoek of de desbetreffende vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet niet door diens illegale aanwezigheid alhier voor een voldongen feit wordt geplaatst. De uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting Nederland te verlaten is in beginsel slechts van tijdelijke aard. 2.4.1. Door de mogelijke consequenties, die het achterwege blijven van een medische behandeling op langere termijn voor de vreemdeling heeft, bij haar beoordeling te betrekken, heeft de rechtbank niet onderkend dat dergelijke omstandigheden bij beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat om af te zien van toepassing van het mvv-vereiste, geen gewicht in de schaal leggen. De rechtbank heeft evenmin onderkend dat de minister in hetgeen de vreemdeling overigens omtrent haar persoonlijke situatie heeft aangevoerd, evenmin in redelijkheid aanleiding heeft hoeven zien een zeer uitzonderlijk geval aanwezig te achten waarin niet aan het mvv-vereiste kan worden vastgehouden. De grief slaagt. 2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 februari 2006, gelet op het vooroverwogene en nu geen andere gronden zijn voorgedragen, alsnog ongegrond verklaren. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 25 januari 2007 in zaak no. AWB 06/13322; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. Van Helvoort ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007 361 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak