Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7290

Datum uitspraak2007-05-30
Datum gepubliceerd2007-06-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/46419 en AWB 06/46423
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Tijdelijk lagere onregelmatigheidstoeslag / voldoende middelen van bestaan De zelfstandigheid en duurzaamheid van het inkomen van referent zijn niet in geschil. In de twaalf maanden voorafgaand aan het bestreden besluit heeft referent een onregelmatigheidstoeslag ontvangen. Dit betekent dat de onregelmatigheidstoeslag dient te worden betrokken in de beoordeling van de vraag of de inkomsten van referent voldoende zijn. Verweerder heeft de verblijfsvergunning geweigerd omdat de onregelmatigheidstoeslag in één van de twaalf maanden lager was, als gevolg waarvan de inkomsten in die maand lager waren dan het normbedrag. Aldus heeft verweerder een onjuiste maatstaf gehanteerd. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of het inkomen van referent op enig moment tussen de aanvraag en het bestreden besluit aan de drie vermelde vereisten voldeed, maar of zulks op enig moment in die periode niet het geval was.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken voorzieningenrechter Uitspraak artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 06/46419 en AWB 06/46423 V-nr: 270.841.9139 inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1951, van Amerikaanse nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiser/ verzoeker, hierna te noemen eiser, gemachtigde: mr. M. van Mourik te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 30 juni 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij partner [referent]”. Bij besluit van 29 december 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 12 januari 2006 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 10 augustus 2006 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 4 september 2006 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen moet verlaten. 2. Bij beroepschrift van 22 september 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. Bij brief van 22 september 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De gronden van het beroep en het verzoek zijn ingediend bij brief van 24 oktober 2006. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [referent], hierna: referent. 4. De voorzieningenrechter/ rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. In geschil is of het bestreden besluit standhoudt in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden. 2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanemrking komt voor de gevraagde vergunning. Referent voldoet niet aan het vereiste dat hij zelfstandig en duurzaam moet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Referent heeft in de twaalf maanden voorafgaande aan het bestreden besluit niet over voldoende inkomsten beschikt. Inclusief de vergoeding voor gederfde onregelmatigheidstoeslag in november 2005 heeft hij in die maand niet voldaan aan het in dit geval geldende normbedrag van € 1318,28 per maand. 3. Eiser heeft aangevoerd dat referent op enig moment gedurende de procedure aan alle gestelde voorwaarden heeft voldaan. Dat het inkomen van referent in november 2005 onder het normbedrag lag is niet relevant. Verder heeft eiser gesteld dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, nu het voor eiser en referent niet mogelijk is zich in de Verenigde Staten te vestigen. 4. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 5. Ingevolge artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) zijn de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien zij zijn verworven uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. 6. Op grond van artikel 3.74, aanhef en onder d, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw bedoelde middelen in geval van gezinsvorming voldoende indien deze 120 procent bedragen van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. 7. Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. 8. Blijkens paragraaf B1/2.2.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 worden als de in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 bedoelde inkomsten uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan tevens aangemerkt, voor zover thans van belang, overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel; het netto-inkomen dient ten minste twaalf maanden te worden aangevuld met de overwerkvergoeding of onregelmatigheidstoeslag. 9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) en uit het op dit punt gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf B1/2.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, volgt dat de middelen op enig moment tussen de aanvraag en het bestreden besluit gelijktijdig moeten voldoen aan de daaraan ten aanzien van de zelfstandigheid, de duurzaamheid en de hoogte gestelde eisen. 10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de twaalf maanden voorafgaand aan het bestreden besluit onafgebroken onregelmatigheidstoeslagen heeft ontvangen in aanvulling op zijn salaris. In het bestreden besluit is dienaangaande overwogen dat uit de door eiser overgelegde stukken weliswaar blijkt dat referent in november 2005 ten gevolge van ziekte geen onregelmatigheidstoeslag heeft ontvangen, maar dat de betaling aangeduid als ‘derving uren’ daarmee moet worden gelijkgesteld. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat zijn andersluidende standpunt in het verweerschrift niet wordt gehandhaafd. Dit brengt mee dat de onregelmatigheidstoeslag ten tijde van het bestreden besluit voldeed aan het vereiste van duurzaamheid. Verder is niet in geschil dat de inkomsten van referent aan de vereisten van zelfstandigheid voldoen. Ook staat tussen parijen vast dat het in dit geval geldende normbedrag € 1318,28 per maand beloopt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of in dit geval aan die norm is voldaan. 11. Uit de hierboven weergegeven regelgeving volgt dat onder de gegeven omstandigheden de onregelmatigheidstoeslag dient te worden betrokken in de beoordeling van de vraag of de door referent gegenereerde inkomsten voldoende zijn. Eiser heeft gesteld dat dit ten tijde van het bestreden besluit het geval was. Niet in geschil is dat de overige inkomsten van referent ten tijde van het bestreden besluit nog ten minste een jaar beschikbaar waren. Een en ander in aanmerking genomen, heeft verweerder een onjuiste maatstaf gehanteerd door de aanvraag af te wijzen op de grond dat de inkomsten van referent in de maand november 2005 niet voldeden aan de het normbedrag van € 1318,28. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of het inkomen van referent op enig moment tussen de aanvraag en het bestreden besluit aan de drie vermelde vereisten voldeed, maar of zulks op enig moment in die periode niet het geval was. 12. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 13. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 14. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 15. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 16. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht. IV. BESLISSING De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/46419 - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/46423 - wijst het verzoek af; in beide zaken: - veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser; - wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 141, -- (zegge: honderd en eenenveertig euro). Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2007 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van E.I.S. Pinxteren, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier is buiten staat de De voorzitter uitspraak te ondertekeken. Afschrift verzonden op: Conc:EP Coll: D: B Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.