Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7328

Datum uitspraak2007-06-05
Datum gepubliceerd2007-06-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6267 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Termijnoverschrijding hoger beroepschrift niet verschoonbaar.


Uitspraak

06/6267 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 september 2006, 04/3212 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College) Datum uitspraak: 5 juni 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Voor appellant is verschenen mr. Van Etten. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W.A.A. van Wees, werkzaam bij de gemeente Arnhem. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Namens appellant is door mr. Van Etten op 1 november 2006 - op nader aan te voeren gronden - hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 27 september 2006 tussen partijen gewezen uitspraak. Bij het hoger beroepschrift was gevoegd een afschrift van de uitspraak van genoemde rechtbank van deze datum, gegeven in een geschil tussen partijen, met als kenmerk AWB 04/3047. Op 13 november 2006 heeft de griffier van de Raad aan mr. Van Etten een ontvangstbevestiging van het hoger beroep gezonden onder vermelding van de aangevallen uitspraak met nr. AWB 04/3047. Bij brief van gelijke datum is tevens verzocht de gronden van het hoger beroep binnen vier weken aan te vullen. Bij brief van 7 december 2006 heeft mr. Van Etten verzocht de termijn met vier weken te verlengen waarop haar uitstel is verleend tot en met 8 januari 2007. Op 8 januari 2007 heeft mr. Van Etten de gronden van het hoger beroep aangevuld. Daarbij heeft zij erop gewezen dat het hoger beroep, anders dan tot nu toe werd aangenomen, zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 september 2006, met kenmerk AWB 04/3047, maar tegen een eveneens tussen partijen gegeven uitspraak van dezelfde datum met reg.nr. AWB 04/3212. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad overweegt allereerst - ambtshalve - met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep als volgt. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vereist dat het bezwaar- of beroepschrift ten minste bevat een omschrijving van het besluit waartegen het rechtsmiddel is ingesteld. Deze bepaling is, gelet op artikel 6:24 van de Awb, in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. In dit geding heeft appellant aan genoemde eis voldaan door expliciet hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2006, verzonden 29 september 2006, en een afschrift van desbetreffende tussen partijen gewezen uitspraak mee te zenden met het (voorlopige) hoger beroepschrift. De Raad leidt uit evengenoemde bepaling af dat, wil een hoger beroep binnen de beroepstermijn zijn ingesteld, voor het einde van de beroepstermijn duidelijk moet zijn tegen welke uitspraak het hoger beroep zich richt. Nu in dit geding eerst na het verstrijken van de beroepstermijn - te weten uit de brief van 8 januari 2007 - is gebleken dat het hoger beroep van appellant zich kennelijk richt tegen een andere uitspraak dan die welke is meegezonden met het hoger beroepschrift, moet worden geoordeeld dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend. De namens appellant betrokken stelling dat niettemin sprake was van een tijdig ingesteld hoger beroep, nu binnen de verleende hersteltermijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb - tezamen met de gronden - alsnog de juiste aangevallen uitspraak is meegezonden, kan de Raad niet volgen. De gegeven hersteltermijn had immers enkel betrekking op het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d (de gronden van het bezwaar en beroep) en derhalve niet - mede - op artikel 6:5, eerste lid, onder aanhef en c (een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar en beroep is gericht). Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Namens appellant is ter zake van de reden van termijnoverschrijding aangevoerd dat in eerste instantie abusievelijk een andere uitspraak is meegezonden en dat pas later bij het formuleren van de gronden is onderkend dat het hoger beroep zich tegen een andere uitspraak richtte. Naar het oordeel van de Raad bevat hetgeen namens appellant ter zake van de termijnoverschrijding naar voren is gebracht geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. De Raad merkt daarbij nog op dat, naar vaste rechtspraak, in geval van termijnoverschrijding een fout of verzuim van degene, die is ingeschakeld om de belangen van een rechtzoekende te behartigen, dient te worden toegerekend aan de rechtzoekende. De Raad ziet, mede in het licht van de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde jurisprudentie over artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in het geval van appellant geen aanleiding hierover ander te oordelen. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk, zodat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over hetgeen partijen verdeeld houdt inzake de toepassing van artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Nu namens appellant ter zitting van de Raad voorts is aangegeven dat hij kan instemmen met de aanvankelijk - naar later is gebleken abusievelijk - aangevochten uitspraak van de rechtbank van 27 september 2006, AWB 04/3047, waarbij het beroep van appellant ter zake van onder meer de terugvordering van teveel verstrekte garantietoeslag gegrond was verklaard en de terugvordering door de rechtbank was bepaald op € 1.573,54, zal de Raad deze zaak verder buiten bespreking laten. De Raad ziet, tot slot, geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2007. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) L. Jörg. PR/080507