Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7377

Datum uitspraak2007-04-11
Datum gepubliceerd2007-06-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers75462 / HA ZA 06 - 632
Statusgepubliceerd


Indicatie

Particulier wil verkoop deel openbare weg door gemeente afdwingen. Vordering wordt afgewezen. Verkoop deel openbare weg door gemeente aan de buurman van betrokkene is geoorloofde uitzondering op het gemeentelijk grondbeleid. Betrokkene kan zich in casu niet beroepen op gerechtvaardigde verwachtingen (omdat deze zijn gebaseerd op een inmiddels gewijzigd bestemmingsplan) of op het gelijkheidsbeginsel (omdat zijn feitelijke positie verschilt van die van zijn buurman) . De burgerlijke rechter treedt niet in vraag naar de geoorloofdheid van een onttrekking van een weg aan de openbaarheid; een dergelijke (door de Wegenwet beheerste) onttrekking kan niet worden veroorzaakt door een koopovereenkomst.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ROERMOND Sector civielrecht zaaknummer / rolnummer: 75462 / HA ZA 06-632 Vonnis van 11 april 2007 in de zaak van [partij C], wonende te [woonplaats], eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. H.M.J. Offermans, tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE ROERDALEN, zetelend te Sint Odiliënberg, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen. Partijen zullen hierna [partij C] en de Gemeente genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie - het tussenvonnis van 10 januari 2007 - de conclusie van antwoord in reconventie - het proces-verbaal van comparitie van 27 februari 2007. Ten slotte is vonnis bepaald. De feiten 2.1 [partij C] is eigenaar van het perceel [weg] te [woonplaats], gemeente Roerdalen, kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [1] (hierna: perceel [1] van [partij C]). 2.2 De [weg] is een openbare weg die voor langs het perceel van [partij C] loopt. Het in deze zaak betrokken gedeelte van de [weg] is kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [2] (hierna: De [weg]). De [weg] is eigendom van de Gemeente. 2.3 De [weg] is daar een doodlopende weg. Het perceel van [partij C] is – aan die zijde van de weg – het één na laatste perceel. Het aan het doodlopende einde gelegen perceel behoort toe aan V.O.F. Constructiebedrijf [H.] (hierna: [H.]). Dit perceel is kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [3] (hierna: perceel [3] van [H.]). 2.4 Op het achterste gedeelte van het doodlopende gedeelte van de [weg] weegt alleen [H.] uit. Op het daarvoor gelegen gedeelte, dat is gelegen recht voor het perceel van [partij C], weegt [partij C] uit en dit wordt – logischerwijze – ook gebruikt om het perceel van [H.] daarachter te kunnen bereiken. 2.5 De Gemeente en [H.] hebben een koopovereenkomst gesloten waarbij de Gemeente aan [H.] heeft verkocht het gedeelte van de [weg] dat is gelegen recht voor het perceel [3] van [H.] (hierna: de koopovereenkomst). Het gaat met andere woorden om het achterste stuk van de doodlopende weg, waarop alleen [H.] uitweegt. De koopovereenkomst is gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat het betrokken weggedeelte aan de openbaarheid zal worden onttrokken. De betrokken procedure op grond van de Wegenwet is nog niet afgerond. 2.6 Na sluiting van de onder 2.5 genoemde koopovereenkomst heeft [partij C] een brief gedateerd 14 juni 2006 aan de gemeente gezonden. Hierin schrijft [partij C] dat hij bezwaar heeft tegen de verkoop van het bovenbedoelde weggedeelte aan [H.] en dat hijzelf het stuk weg dat in het verlengde ligt van zijn eigen perceel wil kopen. 2.7 Op 31 juli 2006 is op verzoek van [partij C] conservatoir beslag tot levering gelegd op het achterste gedeelte van de [weg] en wel het gedeelte dat is gelegen recht voor het perceel [3] van [H.] – waarop de koopovereenkomst betrekking heeft – en het gedeelte dat is gelegen recht voor het perceel [1] van [partij C], welk gedeelte [partij C] blijkens zijn brief van 14 juni 2006 zou willen kopen (hierna: het conservatoir beslag). Het geschil in conventie 3.1 [partij C] vordert: 1. de Gemeente te verbieden het deel van de [weg] kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [2] voor zover gelegen voor en grenzend aan de percelen kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [3] en sectie [letter], nummer [1], zoals gearceerd aangegeven op productie 4 bij het verzoekschrift conservatoir beslag, te vervreemden; 2. subsidiair de Gemeente te veroordelen om het deel van de [weg] kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [2] voor zover gelegen voor en grenzend aan de percelen kadastraal bekend [woonplaats], sectie [letter], nummer [3] en sectie [letter], nummer [1], zoals gearceerd aangegeven op productie 4 bij het verzoekschrift conservatoir beslag, te verkopen en te leveren aan eiser tegen een door de Rechtbank te benoemen deskundige te bepalen prijs, althans zodanige beslissing als de Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren; 3. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de kosten van beslaglegging; 4. de Gemeente te veroordelen in de proceskosten. 3.2 De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in reconventie 3.3 De Gemeente vordert opheffing van het op 31 juli 2006 bij exploot van deurwaarder W.H.M. van Eijsden ten verzoeke van [partij C] gelegde conservatoir beslag op het gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] sectie [letter] nummer [2] zoals ingeschreven in de openbare registers in Hyp3 deel [nummer] nummer [X] en [partij C] te bevelen dit beslag opgeheven te houden met veroordeling van [partij C] in de proceskosten. 3.4 [partij C] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. De beoordeling in conventie 4.1 De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen. De redenen daarvoor zijn de volgende. 4.2 [partij C] heeft aangevoerd, dat hij er op mocht vertrouwen dat de [weg] zou worden uitgebreid tot een doorlopende ringweg, omdat het vroeger geldende bestemmingsplan daarin voorzag. [partij C] stelt dat daarom de koopovereenkomst niet mag worden uitgevoerd, omdat – zo begrijpt de rechtbank de redenering van [partij C] - daarna feitelijk van doortrekking van de [weg] geen sprake meer kan zijn. De rechtbank is van oordeel, dat dit argument geen doel kan treffen, omdat de koopovereenkomst niet redengevend is voor het niet doorgaan van de ringweg. Redengevend daarvoor is het inmiddels gewijzigde bestemmingsplan. Het nu geldende bestemmingsplan Kern [woonplaats] 2000 voorziet niet meer in een ringweg terwijl het daarvoor geldende bestemmingsplan dat nog wel deed. Dat de koopovereenkomst niet redengevend is voor het niet doorgaan van de ringweg wordt duidelijk indien de koopovereenkomst wordt weggedacht: ook dan kan er geen sprake zijn van aanleg van de ringweg omdat het geldende bestemmingsplan daarin niet voorziet. 4.3 [partij C] heeft verder aangevoerd, dat de koopovereenkomst niet mag worden uitgevoerd, omdat het betrokken deel van de [weg] niet aan de openbaarheid mag worden onttrokken. Dit argument gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, omdat de enkele verkoop en levering van (een deel van) een openbare weg niets toe of afdoet aan het openbare karakter daarvan. De koopovereenkomst dan wel de levering van de betrokken onroerende zaak kan dan ook niet leiden tot de onttrekking aan het openbaar verkeer van het betrokken weggedeelte. Onttrekking aan het openbaar verkeer kan alleen geschieden langs publiekrechtelijke weg, namelijk door toepassing van het bepaalde in hoofdstuk II van de Wegenwet. Vaststaat dat een dergelijke procedure aanhangig is. In deze civiele zaak kan deze echter geen rol spelen, want de burgerlijke rechter staat daarbuiten. In het verlengde van het vorenoverwogene, is de rechtbank van oordeel dat ook het argument van [partij C], dat na onttrekking aan het openbaar verkeer van het verkochte weggedeelte er voor zijn bedrijf onvoldoende manoeuvreerruimte overblijft, niet kan slagen, omdat dit argument de (publiekrechtelijke) onttrekking aan het openbaar verkeer betreft en niet de (privaatrechtelijke) koopovereenkomst die hier aan de orde is. 4.4 [partij C] heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat indien de Gemeente bereid is aan [H.] te verkopen de Gemeente ook bereid moet zijn aan [partij C] te verkopen omdat [H.] en [partij C] in dezelfde omstandigheden verkeren. Dit beroep is naar het oordeel van de rechtbank onjuist, omdat er geen sprake van is dat [H.] en [partij C] in dezelfde omstandigheden verkeren. Waar [H.] uitweegt op de [weg] is [H.] de enige die dat doet. Waar [partij C] uitweegt op de [weg] is dat op een weggedeelte dat ook [H.] nodig heeft om te kunnen uitwegen. Dit onderscheid rechtvaardigt ook dat de gemeente in de onderhandelingsfase van de koopovereenkomst niet ook met [partij C] in overleg is getreden, want de feitelijke verschillen in het uitwegen bij beide percelen zijn zodanig dat redelijkerwijze [H.] wel en [partij C] niet als potentiële koper kon worden gezien. 4.5 [partij C] heeft zich beroepen op het gemeentelijk grondbeleid, dat alleen voorziet in verkoop van delen openbare weg aan particulieren die al eigenaar zijn van de aan drie zijden van het te verkopen weggedeelte grenzende percelen. Dat is hier niet het geval aangezien [H.] slechts eigenaar is van een perceel dat aan één zijde van het te verkopen weggedeelte grenst. De Gemeente heeft daartegen aangevoerd, dat hier een uitzondering op het gemeentelijk grondbeleid is gemaakt, omdat er sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met de situatie zoals voorzien in het normaliter gevolgde grondbeleid. Die vergelijkbaarheid is volgens de Gemeente hierin gelegen dat er buiten [H.] geen eigenaren zijn van aan het te verkopen weggedeelte grenzende percelen die gebruik maken van het te verkopen weggedeelte, doordat alleen [H.] daarop uitweegt. De rechtbank is van oordeel, dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen komen tot het maken van deze uitzondering nu de feitelijke stelling – dat alleen [H.] uitweegt op het te verkopen weggedeelte -– is komen vast te staan op basis van de door de Gemeente overgelegde foto’s van de situatie ter plaatse, waaruit duidelijk blijkt dat de niet aan [H.] toebehorende aangrenzende percelen door een muur van het betrokken weggedeelte zijn afgescheiden. 4.6 De door [partij C] geponeerde stelling dat de Gemeente zich schuldig maakt aan een onrechtmatige overheidsdaad jegens [partij C] kan de rechtbank gelet op het vorenoverwogene niet onderschrijven. Andere gronden die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake zou zijn van een onrechtmatige overheidsdaad zijn gesteld noch gebleken. Andere dan de hierboven besproken feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de Gemeente gehouden zou zijn het weggedeelte voor perceel [1] aan [partij C] te verkopen en leveren zijn evenmin gesteld of gebleken, zodat de vorderingen in conventie voor afwijzing gereed liggen. 4.7 [partij C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op: - vast recht 248,00 - salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.152,00 in reconventie 4.8 De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen in reconventie moeten worden toegewezen. De redenen daarvoor zijn de volgende. 4.9 Het conservatoir beslag is gelegd op het gedeelte van de [weg] dat is gelegen recht voor het perceel [3] van [H.] én voor het perceel [1] van [partij C]. Uit hetgeen zijdens [partij C] is verklaard op de comparitie is duidelijk geworden, dat [partij C] niet stelt dat hij een aanspraak heeft op koop of levering van het beslagen gedeelte gelegen voor het perceel [3] van [H.]. Daarmee is gegeven dat dit gedeelte van het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 730 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan een conservatoir beslag stelt. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt, dat [partij C] geen recht heeft op levering van het recht voor zijn perceel [1] gelegen weggedeelte, zodat ook dit deel van het beslag als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. Dat betekent dat het beslag in zijn geheel onrechtmatig is gelegd. 4.10 [partij C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op: - salaris procureur 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 452,00 De beslissing De rechtbank in conventie 5.1 wijst de vorderingen af, 5.2 veroordeelt [partij C] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.152,00, 5.3 verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie 5.4 heft op het op 31 juli 2006 bij exploot van deurwaarder W.H.M. van Eijsden ten verzoeke van [partij C] gelegde conservatoir beslag tot levering op het gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] sectie [letter] nummer [2] zoals ingeschreven in de openbare registers in Hyp3 deel [nummer] nummer [X], 5.5 beveelt [partij C] dit beslag opgeheven te houden, 5.6 veroordeelt [partij C] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 452,00, 5.7 verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.?