Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7411

Datum uitspraak2007-06-12
Datum gepubliceerd2007-06-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.606543-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder meegewogen dat het slachtoffer, dat bij verdachte in de auto zat, een naaste collega van verdachte was en verdachte daardoor indringend met de gevolgen voor het slachtoffer werd geconfronteerd.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1983, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2007. De verdachte is verschenen. De officier van justitie mr. M.C. Hartman acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * 80 uren werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis; * 9 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren; TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat zij op of omstreeks 07 september 2006 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg-Zuid zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat zij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien zij, gekomen ter hoogte van de kruising of splitsing van die weg met de Haarweg, naar links is afgeslagen op een moment dat een haar over die Europaweg-Zuid tegemoetkomende bestuurder van een auto haar, verdachte, (zeer) dicht was genaderd, waardoor er een botsing/aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die haar tegemoetkomende auto, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat zij op of omstreeks 07 september 2006 in de gemeente Assen als bestuurster van een voertuig (motorrijtuig (auto)), daarmee rijdende op de weg, de Europaweg-Zuid, en toen, gekomen ter hoogte van de kruising of splitsing van die weg met de Haarweg, naar links is afgeslagen op een moment dat een haar over die Europaweg-Zuid tegemoetkomende bestuurder van een auto haar, verdachte, (zeer) dicht was genaderd, waardoor er een botsing/aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die haar tegemoetkomende auto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BIJZONDERE BEWIJSOVERWEGINGEN De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest omdat zij niet voortdurend heeft opgelet. Dit leidt de rechtbank af uit het volgende. De aanrijding vond plaats op een ruime overzichtelijke kruising. Verdachtes zicht op de kruising en het weggedeelte waarover de tegemoetkomende auto reed was goed. Uit het procesdossier noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het zicht ter plaatse werd belemmerd. Verdachte had geruime tijd de mogelijkheid om deze auto te zien aankomen. Bovendien betrof het een grote rode bedrijfsauto die licht voerde en niet te hard reed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er in casu sprake is van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 07 september 2006 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg-Zuid zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat zij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest, aangezien zij, gekomen ter hoogte van de kruising van die weg met de Haarweg, naar links is afgeslagen op een moment dat een haar over die Europaweg-Zuid tegemoetkomende bestuurder van een auto haar, verdachte, dicht was genaderd, waardoor er een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die haar tegemoetkomende auto, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het primair bewezen verklaarde levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, strafbaar gesteld bij artikel 175 van het Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 januari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval -in afwijking van voormelde oriëntatiepunten- geen gevangenisstraf van 3 weken maar een taakstraf van na te melden duur geboden is. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder meegewogen dat het slachtoffer, dat bij verdachte in de auto zat, een naaste collega van verdachte was en verdachte daardoor indringend met de gevolgen voor het slachtoffer werd geconfronteerd. Tevens acht de rechtbank het in dit geval aangewezen dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk wordt opgelegd. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 40 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast. De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van 9 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat deze voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter en mr. L.J. Hofstra en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 juni 2007, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.