Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7455

Datum uitspraak2007-06-11
Datum gepubliceerd2007-06-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/18407
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / strafrechtelijke detentie / 20 dagen in politiecel Gebleken is dat eiseres sinds 13 april 2007 gedurende een aaneensluitende periode van 20 dagen in een politiecel gedetineerd is geweest. Volgens het door verweerder gevoerde beleid zoals neergelegd in paragraaf 5.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring op een politiebureau gedurende meer dan tien dagen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Hoewel volgens voornoemd beleid de duur van het verblijf op grond van strafrechtelijke detentie in beginsel niet dient te worden meegenomen en eiseres bij de thans ter beoordeling staande maatregel minder dan 10 dagen in een politiecel heeft verbleven, kan de totale duur van het verblijf in een politiecel niet geheel buiten beschouwing worden gelaten. In een situatie als de onderhavige waarin de vreemdeling op het moment van het opleggen van de maatregel reeds meer dan 10 dagen in een politiecel verblijft, kunnen van verweerder extra inspanningen worden verlangd om de tenuitvoerlegging in de politiecel zo snel mogelijk te doen beëindigen. Niet valt in te zien waarom verweerder eiseres in dit geval niet binnen twee dagen had kunnen overplaatsen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, kan de tenuitvoerlegging van de maatregel bij afweging van de betrokken belangen naar het oordeel van de rechtbank vanaf 27 april 2007 in redelijkheid niet meer gerechtvaardigd worden geacht.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 07/18407 V-nr.: 271.603.0653 inzake: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1979, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, eiseres, gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. A.H.M van Wijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Op 25 april 2007 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. 2. Bij beroepschrift van 2 mei 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding. 3. Op 4 mei 2007 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. 4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 8 mei 2007. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. 5. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank nadere informatie te verstrekken. Bij fax van 10 mei 2007 heeft verweerder de rechtbank deze informatie toegezonden. Bij fax van diezelfde datum heeft eiseres hierop gereageerd. Met schriftelijke instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Het dossier bevat onvoldoende informatie met betrekking tot de aan het strafrechtelijk voortraject voorafgaande vreemdelingenrechtelijke traject. In reactie op de nader terzake verstrekte informatie stelt eiseres zich op het standpunt dat niet inzichtelijk is geworden wat er is gebeurd vanaf 13 april 2007. Niet is gebleken dat alle wettelijke regels ten aanzien van het straftraject en het vreemdelingentraject in acht zijn genomen. Niet is duidelijk of de inbewaringstelling rechtmatig is geweest. Zo ontbreekt de eerst opgelegde inverzekeringstelling en ontbreekt een handtekening onder de tweede inverzekeringstelling. Evenmin is duidelijk of en wanneer eiseres is overgeplaatst naar een huis van bewaring. Eiseres stelt zich dan ook op het standpunt dat de rechtbank in het onderhavige geval bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de aan de strafrechtelijke inverzekeringstelling voorafgaande vrijheidsontneming. 2. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De maatregel is opgeheven omdat verweerder pas op 3 mei 2007 het Bureau Capaciteitsbenutting en Logistiek ervan in kennis heeft gesteld dat eiseres in een politiecel verbleef. De aan het strafrechtelijke traject voorafgaande vreemdelingenbewaring ligt niet ter toetsing voor. In de onderhavige procedure is van belang dat eiseres in vreemdelingenbewaring is gesteld na een strafrechtelijke detentie. 4.1 Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 10 mei 2007 blijkt het volgende. Nadat eiseres op 13 april 2007 was aangehouden en in verzekering was gesteld, is eiseres op 15 april 2007 staande gehouden op grond van de Vw 2000 waarbij zij opgaf te zijn [naam], geboren op [geboortedatum] 1973, van Marokkaanse nationaliteit. Uit identiteitsonderzoek is gebleken dat eiseres gebruik heeft gemaakt van de identiteitsgegevens van haar zus. Eiseres heeft verklaard dat haar ware identiteit is: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1979, van Marokkaanse nationaliteit. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 23 april 2007 (gedingstuk 1) blijkt dat eiseres op diezelfde datum aangehouden wegens overtreding van artikel 310 juncto artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Op 23 april 2007 is eiseres blijkens de melding inverzekeringstelling van 23 april 2007 (gedingstuk 3) in verzekering gesteld. Voorts is eiseres blijkens het proces-verbaal van overname van 2 mei 2007 (gedingstuk 4) op 25 april 2007 nadat het strafvorderlijk belang is komen te vervallen in vreemdelingenbewaring gesteld. 4.2 In de uitspraak van 10 mei 2005 (200402573/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de staandehouding in de gevallen, waarin daarop zonder feitelijke onderbreking ophouding en/of bewaring volgt, het begin van een reeks beslissingen vormt, erop gericht de vreemdeling, ten aanzien van wie gebleken is dat hij illegaal hier te lande verblijft, onder de macht van de tot uitzetting bevoegde autoriteiten te brengen en te houden. Daarbij wordt een opvolgende beslissing steeds mede gebaseerd op de gegevens die zijn vergaard bij of op basis van een voorafgaande beslissing en is - niet in de laatste plaats wat betreft het verhoor van de vreemdeling - ook in procedureel opzicht niet steeds een scherpe scheidslijn te trekken tussen de toepassing van de artikelen 50 en 59 van de Vw 2000. 4.3 Uit de processen-verbaal zoals hiervoor onder II. 7.1 zijn weergegeven blijkt dat op de staandehouding van eiseres op 15 april 2007 de aanwending van niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden is gevolgd, zodat geen sprake is van het ononderbroken aanwenden van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden tot vrijheidsontneming tussen de staandehouding en de inbewaringstelling op 25 april 2007. 4.4 Nu aan de onderhavige vrijheidsontnemende maatregel een strafrechtelijke vrijheidsontneming onmiddellijk vooraf is gegaan kan de rechtbank, gezien de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in dit geval niet oordelen over de rechtmatigheid van de aan die strafrechtelijke vrijheidsontneming voorafgaande staandehouding. 5. Uit het hiervoor genoemde proces verbaal van 10 mei 2007, in samenhang met de overige stukken uit het dossier, blijkt dat eiseres sinds 13 april 2007 gedurende een aaneensluitende periode van 20 dagen in een politiecel gedetineerd is geweest. Volgens het door verweerder gevoerde beleid zoals neergelegd in paragraaf 5.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring op een politiebureau gedurende meer dan tien dagen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Hoewel volgens voornoemd beleid de duur van het verblijf op grond van strafrechtelijke detentie in beginsel niet dient te worden meegenomen en eiseres bij de thans ter beoordeling staande maatregel minder dan 10 dagen in een politiecel heeft verbleven, kan de totale duur van het verblijf in een politiecel niet geheel buiten beschouwing worden gelaten. In een situatie als de onderhavige waarin de vreemdeling op het moment van het opleggen van de maatregel reeds meer dan 10 dagen in een politiecel verblijft, kunnen van verweerder extra inspanningen worden verlangd om de tenuitvoerlegging in de politiecel zo snel mogelijk te doen beëindigen. Niet valt in te zien waarom verweerder eiseres in dit geval niet binnen twee dagen had kunnen overplaatsen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, kan de tenuitvoerlegging van de maatregel bij afweging van de betrokken belangen naar het oordeel van de rechtbank vanaf 27 april 2007 in redelijkheid niet meer gerechtvaardigd worden geacht. 6. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiseres tot 3 mei 2007 op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,-- per dag dat eiseres tot 4 mei 2007 in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 640,--. 7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 640 ,-- (zegge: zeshonderd en veertig euro), te betalen aan eiseres; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2007 door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: MSj Coll: GP D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.