Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA7824

Datum uitspraak2007-05-31
Datum gepubliceerd2007-06-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers119478/KG ZA 07-187
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

perikelen rond kledinginzameling in limburg;


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 31 mei 2007 Zaaknummer : 119478 / KG ZA 07-187 De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort-gedingvonnis gewezen inzake 1. de stichting STICHTING SOCIAAL/MEDISCHE HULPVERLENING AAN OOST-EUROPA, gevestigd te Bunde, gemeente Meerssen, eiseres sub 1, procureur mr. P.J.M. Brouwers; 2. de stichting STICHTING AKTIE 68, gevestigd te Maastricht, eiseres sub 2, procureur mr. P.J.M. Brouwers; 3. de rechtspersoon naar buitenlands (Belgisch) recht SALVATORIAANSE ONTWIKKELINGSHULP V.Z.W., gevestigd te Hamont, België, eiseres sub 3, procureur mr. P.J.M. Brouwers; tegen: 1. de rechtspersoon naar buitenlands (Engels) recht KLEDING HERGEBRUIK CENTRUM NEDERLAND LIMITED, gevestigd te Geulle, gemeente Meerssen, gedaagde sub 1, procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens, advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven; 2. [X], wonende te [woonplaats], gemeente [X], gedaagde sub 2, procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens, advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven. 1. Het verloop van de procedure Eiseressen hebben gedaagden gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 23 mei 2007 (gedagvaard was tegen 21 mei 2007, maar de zitting is aanstonds verdaagd), hebben eise-ressen gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten. Gedaagden hebben verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd. Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Eiseressen zijn charitatieve instellingen en zij zijn als zodanig geregistreerd bij het Centraal Bureau voor Fondsenwerving (een organisatie die burgers beoogt zekerheid te bieden dat hun giften vervolgens ook bij de goede doelen terechtkomen). Eiseres sub 1 - kortheidshalve: “SMHO” - houdt zich bezig met sociaal en medische hulpverlening in Oost Europa, met name door het ondersteunen van ziekenhuizen, scholen, kindertehuizen en psychiatrische instellingen. Eiseres sub 2 - “Stichting Aktie 68” - zet zich in voor de belangen van gehandicapten, in het bijzonder van gehandicapte kinderen. Zo organiseert de Stichting Aktie 68 reizen voor gehandicapten, subsidieert zij activiteiten die bijdragen aan het welzijn van gehandicapten alsmede activiteiten die bijdragen aan de integratie van gehandicapten in de samenleving. Eiseres sub 3 - hierna “de Salvatorianen” genoemd - heeft ten doel het ondersteunen van organisaties die op sociale, godsdienstige en/of medische wijze hulp bieden aan plaatselijke bevolking, in landen in ontwikkeling (Afrika, Azië, Midden- en Zuid-Amerika). Daarbij moet worden gedacht aan armoedebestrijding, gezondheidszorg, onderwijs en vorming. 2.2 SMHO c.s. houden zich tegen voormelde achtergrond in een groot aantal gemeenten in Nederland, en naar de voorzieningenrechter begrijpt: met name in Limburg, bezig met de inzameling van gebruikte kleding. Zij trekken daartoe goeddeels samen op. De kleding wordt na inzameling aan sorteerbedrijven verkocht en de opbrengst daarvan is bestemd voor goede doelen. Het grootste deel van de kleding verkrijgen SMHO c.s. via de huis-aan-huis-ophaalacties. Zij laten dan duidelijk herkenbare plastic zakken (SMHO: wit met rood, de Salvatorianen: wit met blauw) verspreiden, met daarop vermeld wanneer een inzamelings-actie plaatsvindt. Op de zakken staat vermeld wie inzamelt en voor welk doel de kleding wordt ingezameld. Burgers kunnen deze zakken vullen met afgedankte kleding en de zakken op bepaalde, vooraangekondigde dagen aan de straat zetten. De zakken worden door de Salvatorianen en Stichting Aktie 68 opgehaald. 2.3 Gedaagde sub 1 - “KHCN” - is een privaatrechtelijke rechtspersoon naar Brits recht. Gedaagde sub 2 - “[X]” - is bestuurder van KHCN. (O)ok KHCN houdt zich via het verspreiden van kledingzakken huis-aan-huis bezig met inzameling van gebruikte kleding, in dier voege dat zij - naar zij stelt - kleding opkoopt (voor € 0,10 per kilo kleding). De rechtspersoon KHCN streeft geen charitatief doel na, maar heeft een commercieel karakter. De Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een door KHCN tegen de gemeente Meerssen aangespannen procedure op 24 februari 2006 overwogen, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat de handelwijze van KHCN - KHCN stelt voor de kleding te betalen - onder de Wet Milieubeheer valt, en derhalve, zo verstaat de voorzieningenrechter, vergunningsplichtig is. KHCN/[X] beschikt niet over een dergelijke vergunning, maar zamelt (“koopt”) toch in diverse gemeenten in (“op”). 2.4 SMHO c.s. stellen dat: a. KHCH en [X] met elkander vereenzelvigd kunnen worden; b. KHCN/[X] sedert een aantal jaren op grote schaal gebruikte kleding inzamelt zonder te beschikken over de vereiste gemeentelijke vergunningen op basis van de Wet Milieubeheer; c. KHCN/[X] inzamelt op of vlak vóór de dag waarop inzamelingsacties van SMHO c.s. zijn aangekondigd (SMHO c.s. maken hun voorgenomen kledinginzamelingsactie publiek kenbaar, door middel van advertenties in huis-aan-huis-bladen en kranten); d. KHCN/[X] dan eigen zakken in de brievenbus deponeert, die qua opdruk lijken op de door SMHO c.s. gebruikte zakken, waardoor de niet al te oplettende burger het verschil daartussen niet snel zal opvallen zodat deze mogelijk tevens de (verkeerde) zak vult en aan de straatkant zet; e. KHCN/[X] vervolgens de aan de straatkant geplaatste zakken met een busje ophaalt, waaronder de zakken van SMHO c.s.; f. SMHO c.s. zich de afgelopen jaren als gevolg van deze handelwijze van KHCN/[X] geconfronteerd zien met een forse terugloop in ingezamelde kleding, en daardoor schade hebben geleden resp. lijden. 2.5 In 2006 hebben SMHO c.s. de betreffende gemeenten verzocht over te gaan tot het uitoefenen van bestuursdwang jegens KHCN/[X]. Dat is deels gebeurd, in dier voege dat door een tweetal gemeenten een last onder dwangsom is opgelegd en er andere gemeenten zijn die deze maatregel, bij aanhoudend inzamelen door KHCN/[X] zonder vergunning, in het vooruitzicht hebben gesteld. KHCN/[X] heeft voorts zelf vergunningen aangevraagd en is tegen de weigering daarvan door een aantal gemeenten, opgekomen. 2.6 Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft, na beklag ex artikel 12 Sr, het Openbaar Ministerie bij beschikking van 27 februari 2007 opgedragen [X] te vervolgen vanwege voormelde handelwijze. 2.7 SMHO c.s. achten de hiervoor omschreven handelwijze van KHCN/[X] jegens hen onrechtmatig, en hebben op die grond gevorderd dat het de voorzieningenrechter behage ieder der gedaagden, bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (1) te verbieden kleding in te zamelen in gemeenten, die gedaagde geen vergunning daartoe hebben verleend, met uitzondering van gemeenten waarin inzameling zonder vergunning is toegestaan; (2) te verbieden kleding in te zamelen in een gemeente op de dag, alsmede een week daaraan voorafgaande, op welke een der eiseressen heeft aangekondigd gebruikte kleding te zullen inzamelen; (3) te verbieden zich voor een der eiseressen bestemde kledingzakken toe te eigenen; een en ander op verbeurte door ieder der gedaagden van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding, alsmede van € 5.000,- voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden, des dat wanneer de ene betaalt, de ander daarvan is bevrijd, in de kosten van deze procedure. 2.8 KHCN/[X] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan. 3. De beoordeling 3.1 Een spoedeisend belang volgt reeds uit de aard van de zaak. Als SMHO c.s. schade lijden door de vorenomschreven handelwijze van KHCN/[X], hebben zij een belang (om te proberen) die handelwijze aanstonds door tussenkomst van de rechter een halt toe te roepen. 3.2 KHCN/[X] heeft ten verwere aangevoerd dat, “(g)elet op de bestuursrechtelijke procedures, mogelijkheden en implicaties” SMHO c.s. in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, althans de voorzieningenrechter onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Er staat volgens KHCN/[X] in dit geval immers een andere, met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang open om datgene te bewerkstellingen wat SMHO c.s. in dit geding wensen. 3.3 Bij geschillen met bestuursrechtelijke aspecten kan (inderdaad) de vraag rijzen tot welke rechter de eisende partij zich moet wenden. In dat verband moet in de eerste plaats vastgesteld worden of de burgerlijke rechter bevoegd is over een hem voorgelegd geschil te beslissen. Indien is komen vast te staan dat dit het geval is, rijst de vraag of eiser het met de vordering beoogde doel ook langs bestuursrechtelijke weg had kunnen bereiken. Dat is een van bevoegdheidsvragen te onderscheiden ontvankelijkheidskwestie. Welnu, de bevoegdheid van de burgerlijke rechter is geregeld in artikel 2 Wet op de rechterlijke organisatie: de burgerlijke rechter neemt kennis van alle geschillen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvorderingen of burgerlijke rechten. Onder deze noemer valt - onder meer - een actie uit onrechtmatige daad. Dit brengt mee dat als een eiser aan zijn vordering de stelling ten grondslag legt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld - zoals in casu het geval is - de burgerlijke rechter bevoegd is over de vordering te oordelen. Als is komen vast te staan dat de burgerlijke rechter bevoegd is - daarover kan in deze zaak derhalve geen twijfel bestaan - kan vervolgens de vraag rijzen of eiser ontvankelijk is in zijn vordering. Het feit dat de burgerlijke rechter bevoegd is om de zaak te beslechten, impliceert immers nog niet dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen een vordering die is ingesteld tegen particuliere (rechts-)personen en een vordering die is ingesteld tegen de overheid. Anders dan KHCN/[X] kennelijk menen heeft bij vorderingen tegen particuliere (rechts-)personen - en daar gaat het in deze zaak om - te gelden dat dergelijke vorderingen altijd bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingesteld, óók als hetzelfde doel via een administratieve rechtsgang kan of had kunnen worden bereikt (vgl. HR 19 september 1982, NJ 1983, 278 (Zegwaard/Knijnenburg) en HR 18 december 1992, NJ 1994, 139 (Kuunders/Stichting Natuur en Milieu c.s.)). Voor een uitzondering op deze regel is in casu geen plaats. Het standpunt van KHCN/[X] berust derhalve op een verkeerde rechtsopvatting. 3.4 Uit de door SMHO c.s. overgelegde afschriften van vergunningen kan worden opgemaakt dat zij in een groot aantal gemeenten in de provincie Limburg beschikken over een vergunning op basis van de Wet Milieubeheer (Afvalstoffenverordening), teneinde (gedurende bepaalde periodes) in het jaar 2007 ten behoeve van de door hen uitgedragen goede doelen kledinginzamelingacties te houden. Aannemelijk is voorts, gelet op de overigens in het geding gebrachte stukken met inachtneming van het verhandelde ter zitting, dat SMHO c.s. reeds sedert jaar en dag op basis van dergelijke vergunningen inzamelings-acties houden, zodat aan het verweer van KHCN/[X] op dit punt dient te worden voorbijgegaan. Vast staat voorts, dat KHCN/[X] daarentegen in geen enkele gemeente in Nederland over een vergunning (heeft) beschikt om kleding in te zamelen. Van belang is de vraag of deze omstandigheid door SMHO c.s. met succes als argument tegen KHCN/[X] in stelling kan worden gebracht, waar het gaat om het (onderbouwen van het) aan KHCN/[X] verweten onrechtmatig handelen. 3.5 Alvorens daar iets over te (kunnen) zeggen, dient te worden stilgestaan bij het (voor het overige) relevante feitensubstraat in deze zaak. In dat verband zijn met name de door medewerkers van SMHO c.s. ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, zoals in dit geding overgelegd, richtinggevend. Zo valt uit het dossier op te maken dat: - de heer [Y](voorzitter van SMHO) op 17 oktober 2003 aangifte heeft gedaan van diefstal van kledingzakken van SMHO door een onbekende dader; op 15 oktober 2003 omstreeks 10.30 uur heeft hij gezien dat een vrachtauto met kenteken [kenteken] rondreed in [Z1] en de aan de straat staande met kleding gevulde zakken van SMHO meenam; - de heer [Y] op 15 april 2005 nogmaals aangifte heeft gedaan van diefstal van kledingzakken; op 23 februari 2005 heeft hij van een aantal inwoners uit [Z2] telefoontjes gekregen, waarbij hem is medegedeeld dat zakken van SMHO werden opgehaald door een bedrijf genaamd Textiel Herbestemming Limburg, waarvan [X] eigenaar is; op voormelde datum heeft hij ook zelf gezien dat [X] in [Z1] door de straten reed in een grijze bestelbus en zakken van SMHO meenam; ook op 6 april 2005 omstreeks 10.00 uur heeft hij dat gezien, en in dat verband heeft hij voorts diverse telefoontjes van inwoners van [Z3] gehad; gezien is dit maal een bus met het kenteken [kenteken]; - de heer [bestuurslid](bestuurslid van SMHO) op 18 juli 2005 aangifte heeft gedaan van diefstal van kledingzakken namens SMHO; op 29/30 juni 2005 hebben medewerkers van SMHO gezien, zo is hem verteld, dat [X] weer zakken van SMHO weghaalde in [gemeente]; verwezen wordt naar busjes met de kentekens [kenteken] en [kenteken]; - een door de heer [Y] ingeschakelde buitengewoon opsporingsambtenaar op 28 juni 2006 heeft geconstateerd - proces-verbaal van bevindingen is hiervan opgemaakt - dat de bestuurder van een busje met kenteken [kenteken] in [gemeente] op drie kledingzakken van SMHO afliep, doch op het moment dat de man de auto van de opsporingsambtenaar ontwaarde, rechtsomkeert maakte, instapte en met grote snelheid wegreed; de heer [Y] heeft op 28 juni 2006 gezien dat [X] met een busje met kenteken [kenteken] in [gemeente] wederom zakken van SMHO weghaalde; - de heer [Y] op 29 juni 2006 nogmaals aangifte heeft gedaan van diefstal van kleding namens SMHO; op 29 juni 2006 heeft hij gezien dat de chauffeurs van twee busjes met kentekens [kenteken] en [kenteken] diverse pogingen hebben ondernomen om voor SMHO bestemde zakken in [gemeente] en [gemeente] mee te nemen. 3.6 KHCN/[X] heeft erkend dat zij zich in een groot aantal gemeenten in Limburg waar ook door SMHO c.s. wordt ingezameld, bezig houdt met het opkopen van gebruikte kleding. Bestreden wordt echter dat zij bij het ophalen van haar kledingzakken in het verleden ook zakken van SMHO c.s. heeft meegenomen, zoals door SMHO c.s. aan hun vorderingen ten grondslag is gelegd. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Redengevend daarvoor is dat door KHCN/[X] op geen enkele wijze is ingegaan op de uitermate gedetailleerde, bij de politie afgelegde verklaringen waarin wordt uiteengezet dat [X] op verschillende data en plaatsen is gezien terwijl hij doende was met het inladen van aan de straat staande zakken van SMHO c.s. Daaronder bevindt zich de op ambtseed opgemaakte verklaring van een opsporingsambtenaar, die in concreto heeft gerelateerd dat hij op 26 juni 2006 de bestuurder van een busje met kenteken [kenteken] in [gemeente] op drie zakken van SMHO heeft zien toelopen, maar zich uit de voeten maakte toen hij werd gezien. Aldus wordt uiteraard [X] ten tonele gevoerd en de zeer algemene betwisting van diens zijde is hiertegenover ruimschoots onvoldoende. KHCN/[X] had haar betoog handen en voeten moeten geven, in plaats van de aantijgingen als “stemmingmakerij” naar het rijk der fabelen te verwijzen. Dat is te gemakkelijk. Zo is - om er twee elementen uit te lichten - niet gesteld dat en waarom de genoemde autokentekens niet naar KHCN/[X] zouden zijn te herleiden, noch is überhaupt specifiek ontkend dat het [X] is die door de betrokkenen is gezien. Dat KHCN/[X] hier geen klare wijn schenkt breekt haar op. Het leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat wat op vorenbedoelde wijze door SMHO c.s. is geschetst, geloofwaardig is en, als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd bestreden, voorshands voldoende tussen partijen is komen vast te staan. Aan de gerelateerde gebeurtenissen uit 2003, 2005 en 2006 kan, in het licht van de constateringen van een aantal gemeenten dat KHCN/[X] in weerwil van het ontbreken van een vergunning onverdroten voortgaat met het ophalen van kledingzakken, en niet in de laatste plaats de indruk die de voorzieningenrechter ter zitting van partijen heeft bekomen, een vermoeden worden ontleend dat de handelwijze van KHCN/[X] over de gehele periode niet anders is geweest. Voldoende aannemelijk is, met andere woorden, dat het hier geen losse incidenten betreft maar dat KHCN/[X] zich in de afgelopen jaren stelselmatig heeft bezig gehouden met het zonder daartoe van gemeentewege geautoriseerd te zijn inzamelen van eigen en, wat belangrijker is, kennelijk ook andermans kledingzakken. In dit verband is ook voldoende uit de verf gekomen dat KHCN/[X] verwarring zaait bij het publiek door, (kosteloos) meeliftend op de reclamecampagne van SMHO c.s., nagenoeg gelijktijdig zakken te verspreiden die bij een vluchtige blik nogal op de zakken van SMHO c.s. gelijken, waarvan de voorzieningenrechter zich aan de hand van ter zitting getoonde exemplaren heeft kunnen overtuigen. Inderdaad zullen, zoals door SMHO c.s. is betoogd, de verschillen de gemiddeld oplettende burger niet aanstonds opvallen, zo kan worden aangenomen, waarbij KHCN/[X] garen spint doordat (ook) haar zakken, naar de in rede ligt, onwillekeurig zullen worden gekoppeld aan de publiek aangekondigde inzamelingsacties voor het goede doel, waarmee zij in werkelijkheid in het geheel niets van doen heeft. De voorzieningenrechter wil niet verhelen dat deze (eigenmachtige) handelwijze van KHCN/[X], naar zijn oordeel, een uitermate doordachte, planmatige, om niet te zeggen uiterst gewiekste modus operandi verraadt. Dit zo zijnde, kan aan KHCN/[X] worden toegegeven dat de Wet Milieubeheer, op basis waarvan zij vergunningplichtig is, strekt ter bescherming van milieubelangen, welke onmiskenbaar niet de soort belangen zijn waarin SMHO c.s. getroffen (stellen te) zijn. Dat een wettelijke regeling niet strekt tot bescherming van het getroffen belang, zodat het relativiteitsvereiste zoals uitgeschreven in artikel 6: 163 BW in zoverre aan de vordering in de weg staat, wil echter nog niet zeggen dat het aan KHCN/[X] eveneens verweten handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6: 162 lid 2 BW), op dezelfde klip stukloopt. Het feit dat de wet is overtreden, kan een argument opleveren voor het oordeel dat jegens de betreffende benadeelde onbetamelijk is gehandeld. Dat nu is hier het geval. De handelwijze van KHCN/[X], zoals deze genoegzaam aannemelijk is geworden, moet als zodanig driest en - naar haar concurrenten in kledinginzamelingsland toe - unfair worden aangemerkt dat hier een zelfstandige norm geacht wordt te zijn overtreden, voortkomend uit de maatschappelijke betamelijkheid. Weliswaar is door KHCN/[X] betoogd dat haar ten onrechte vergunningen worden geweigerd en zij überhaupt geen vergunningen nodig heeft, maar in deze stellingen - die overigens op gespannen voet staan met elkaar - kan KHCN/[X] niet worden gevolgd. Aangenomen moet bij de huidige stand van zaken worden dat KHCN/[X] vergunningplichtig is (waarbij wordt acht geslagen op de reeds vermelde uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 24 februari 2006), en KHCN/[X] kan het hiermee wel oneens zijn, maar dat legt rechtens vooralsnog geen of weinig gewicht in de schaal. Overigens is door KHCN/[X] hoe dan ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij in de periode waarin zij geen vergunning had, van aanvang af tot op heden dus, materieel wél zou hebben voldaan aan de eisen voor het verkrijgen van een vergunning, noch is uit de verf gekomen dat het geldende vergunningenstelsel niet zou voldoen, zoals KHCN/[X] ingang heeft willen doen vinden. Gelet op al deze feiten en omstandigheden moet worden geoordeeld dat KHCN/[X] jegens SMHO c.s. wegens onrechtmatig handelen aansprakelijk kan worden gehouden. Dit geldt dan, voor de goede orde, voor zowel KHCN áls [X]. [X] kan zich in dit geval niet verschuilen achter het feit dat hij door middel van de rechtspersoon KHCN aan het rechtsverkeer deelneemt, zoals hij heeft geprobeerd te doen waar hij naar KHCN heeft verwezen. [X] is, naar aannemelijk is, persoonlijk actief geweest bij het ophalen van (andermans) kledingzakken en uit niets blijkt dat hij daarbij exclusief heeft gehandeld namens de rechtspersoon KHCN, waarvan hij bestuurder is. Een andere opvatting zou er - maar dit ten overvloede - wel eens toe kunnen leiden, dat SMHO c.s., gezien het karakter van de rechtspersoon KHCN - een Britse limited, die zich goeddeels onttrekt aan de Nederlandse (antimisbruik-) wetgeving - blij gemaakt zouden worden met een dode mus (lees: te gepaster tijd zouden (moeten) aankloppen bij een lege vennootschap). Dat ten slotte SMHO c.s. door de handelwijze van KHCN/[X] schade lijden, is gelet op het vorenoverwogene voldoende aannemelijk geworden, en de gevraagde voorzieningen kunnen dan ook worden toegewezen. Daarbij heeft wel te gelden dat de gedragingen ieder afzonderlijk, zoals in het petitum geformuleerd (1, 2 en 3), niet voor een verbod in aanmerking komen, nu zij ieder voor zich niet dan wel onvoldoende onrechtmatig zijn jegens SMHO c.s., maar dient het verbod te worden gegoten in de vorm zoals hierna geformuleerd. Het verbod wordt verder beperkt tot die gemeenten waarin SMHO c.s. (of een of meer van hen) zelf over een vigerende inzamelvergunning beschikken (beschikt). De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt KHCN/[X] verwezen in de proceskosten. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: verbiedt ieder der gedaagden, na betekening van dit vonnis, in gemeenten waarin eiseressen over een vigerende inzamelvergunning beschikken en gedaagden niet, kleding in te zamelen, en dus ook zich voor eiseressen bestemde kledingzakken toe te eigenen, een en ander op straffe van verbeurte door ieder der gedaagden van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met bepaling dat boven een bedrag van € 200.000,- geen dwangsommen meer worden verbeurd; veroordeelt gedaagden in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van eiseressen begroot op € 251,- aan vast recht, € 816,- voor salaris procureur en € 70,85 aan explootkosten; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. RQ