Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8194

Datum uitspraak2007-06-26
Datum gepubliceerd2007-06-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/605834-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft het ontuchtig karakter van zijn handelingen weersproken. Ter terechtzitting verklaarde hij lijfelijk te zijn ingesteld en gemakkelijk en zonder enige bijbedoeling, een arm om iemand heen te slaan. In het bedrijf van verdachte hing, zo begrijpt de rechtbank uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting, een ongedwongen sfeer waarin plaats was voor onschuldige plagerijen. De rechtbank ziet dit bevestigd in een viertal door de verdediging overgelegde foto's van een personeelsfeestje van de [naam en vestigingsplaats bedrijf]. De foto's ademen inderdaad een sfeer van enigszins flirterige Spielerei, die volledig geaccepteerd lijkt te zijn. De verklaring van [naam aangeefster], afgelegd op 7 juni 2007 tegenover de rechter-commissaris, dat zij de indruk heeft dat verdachte het leuk vindt met jonge meiden te feesten en te klieren, bevestigt eveneens dit beeld. [Naam aangeefster] verklaart op 7 juni 2007 tegenover de rechter-commissaris dat verdachte een goeie baas was maar te ver ging in zijn betrokkenheid. Ze heeft de indruk dat hij met iedereen wilde meedoen en met iedereen vrienden wilde zijn. Voor zover al bewezen zou kunnen worden dat verdachte de handelingen, zoals nader uitgewerkt in de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten, heeft begaan, is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte met zijn handelingen seksuele bedoelingen had en acht zij dus niet wettig en overtuigend bewezen dat die handelingen van ontuchtige aard waren.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1972, wonende te [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2007. De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. Y. van Maarwijck, advocaat te Meppel. De officier van justitie, mr. A.M. de Vries, acht hetgeen onder 1., 2. en 3. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 180 uur of, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, 90 dagen vervangende hechtenis en twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 15 juli 2005 tot en met 13 februari 2006, te Zuidwolde, althans in de gemeente De Wolden,, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande (telkens) uit het (door verdachte) - aanraken/betasten van het achterwerk van die [naam slachtoffer] en/of - betasten van/wrijven over de rug en/of het/een bovenbeen van die [naam slachtoffer] en/of - omarmen en/of (op de mond) kussen van die [naam slachtoffer] en/of - op zijn, verdachte's schoot nemen/laten zitten van die [naam slachtoffer] en/of het (vervolgens) betasten/aanraken van de (blote) buik en/of rug van die [naam slachtoffer] en/of - het trekken aan de string/onderbroek van die [naam slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte - met die [naam slachtoffer] een werkgever/werknemer-relatie had en/of (uit dien hoofde) beslissingen kon nemen over het werkverband en/of het ontslag van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] zich in meer of mindere mate afhankelijke postie ten opzichte van verdachte bevond en/of zich vanuit die/de afhankelijke positie ten opzichte van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven handeling(en) te verzetten en/of - bovenomschreven handeling(en) onverhoeds en/of voor die [naam slachtoffer] onverwacht pleegde en/of pleegde op momenten dat die [naam slachtoffer] zich daaraan niet of moeilijk kon onttrekken; 2. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 17 maart 2006, te Zuidwolde, althans in de gemeente De Wolden, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande (telkens) uit het (door verdachte) - aanraken/betasten van het achterwerk van die [naam slachtoffer] en/of - betasten van/wrijven over de rug en/of het/een bovenbeen en/of het betasten/aanraken van de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of - omarmen en/of (op de mond) kussen van die [naam slachtoffer] en/of - betasten/aanraken van de (blote) buik en/of rug van die [naam slachtoffer] en/of en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte - met die [naam slachtoffer] een werkgever/werknemer-relatie had en/of (uit dien hoofde) beslissingen kon nemen over het werkverband en/of het ontslag van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] zich in meer of mindere mate afhankelijke postie ten opzichte van verdachte bevond en/of zich vanuit die/de afhankelijke positie ten opzichte van verdachte belemmerd voelde om zich tegen de bovenomschreven handeling(en) te verzetten en/of - bovenomschreven handeling(en) onverhoeds en/of voor die [naam slachtoffer] onverwacht pleegde en/of pleegde op momenten dat die [naam slachtoffer] zich daaraan niet of moeilijk kon onttrekken; 3. hij in de maand maart 2006 te Zuidwolde, althans in de gemeente De Wolden, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de/een borst(en) en/of de vagina/schaamstreek van die [naam slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [naam slachtoffer] heeft vastgegrepen en/of tegen een muur heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of die [naam slachtoffer] (aldus) in een situatie heeft gebracht waarin zij zich niet of moeilijk aan de bovenomschreven handelingen van verdachte kon onttrekken; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. Tengevolge van kennelijke vergissingen staat in de tenlastelegging onder feit 1 telkens "[foutieve naam slachtoffer]" en "[foutieve achternaam slachtoffer]" in plaats van "[juiste naam slachtoffer]" en "[juiste achternaam slachtoffer]". De rechtbank herstelt deze vergissingen door telkens het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. VERWEREN TEN AANZIEN VAN DE RECHTMATIGHEID VAN HET BEWIJS De raadsvrouw van verdachte heeft onder meer aangevoerd dat het bevel tot inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig is. Het bevel ontbeert immers een aanduiding van datum, plaats, persoon en feiten. Op grond van het onrechtmatig karakter van het bevel acht zij de verklaringen die verdachte op 29 en 30 mei 2007 heeft afgelegd, eveneens onrechtmatig, zodat die verklaringen van het bewijs dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan dienen te worden uitgesloten. De rechtbank overweegt het volgende: artikel 59 lid 2 Sv schrijft voor dat het bevel tot inverzekeringstelling zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit, de grond van de uitvaardiging en de bepaalde omstandigheden die tot het aannemen van die grond hebben geleid omschrijft. Het verleende bevel (dossierpagina 21) vermeldt dat verdachte wordt verdacht van overtreding van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, dat het ter zake ingesteld onderzoek nog niet voltooid is en het in het belang daarvan nodig is, dat de verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven omdat verhoor van getuigen en nader verhoor van verdachte noodzakelijk is. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten die de wet in artikel 59 Sv stelt aan de voorwaarden van een rechtmatige inverzekeringstelling. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer met betrekking tot de onrechtmatigheid van het verleende bevel tot inverzekeringstelling. De verklaringen die verdachte heeft afgelegd op 29 en 30 mei 2006 zijn daarmee rechtmatig verkregen en kunnen voor het bewijs dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan worden gebruikt. VRIJSPRAAK ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder 1. en 2. De rechtbank dient allereerst vast te stellen wat in juridische zin wordt verstaan onder het begrip "ontuchtige handelingen". Dit begrip heeft een andere, meer geladen betekenis dan het begrip "seksuele handelingen". Het gaat bij ontuchtige handelingen om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm (MvT, Kamerstukken II 1988/89, 20 930, nr. 3, p. 2). Bij de beoordeling of sprake is van ontuchtig handelen dient de bedoeling van de dader doorslaggevend te zijn. De rechtbank vindt steun voor dit uitgangspunt in een arrest van de Hoge Raad van 11 december 2001 (NJ 2002, 61). In het cassatiemiddel werd de vraag aan de orde gesteld wanneer wel en wanneer niet van ontucht sprake is bij handelingen die onder meer bestaan uit het betasten van het ontblote lichaam van het slachtoffer. De Advocaat Generaal stelde in zijn conclusie dat "het betasten (...), ongeacht of de verdachte daarmee seksuele bedoelingen had, in strijd is met de heersende sociaal-ethische opvattingen en mitsdien ontuchtig was". Deze expliciete stelling van de Advocaat Generaal is door de Hoge Raad niet overgenomen. De Hoge Raad overwoog dat het Hof nader had behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat de vraag of de handelingen die verdachte heeft gepleegd ontuchtige handelingen zijn, bevestigend diende te worden beantwoord. De rechtbank leest in deze overweging dat de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen niet een opzichzelfstaand bewijs van ontucht kan opleveren, maar dat daarbij de bedoelingen van de verdachte dienen te worden betrokken en dat betwisting van het ontuchtige karakter van die bedoelingen nadere motivering behoeft (zie ook vonnis rechtbank Leeuwarden d.d. 3 mei 2007; LJN BA6515). Verdachte heeft het ontuchtig karakter van zijn handelingen weersproken. Ter terechtzitting verklaarde hij lijfelijk te zijn ingesteld en gemakkelijk en zonder enige bijbedoeling, een arm om iemand heen te slaan. In het bedrijf van verdachte hing, zo begrijpt de rechtbank uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting, een ongedwongen sfeer waarin plaats was voor onschuldige plagerijen. De rechtbank ziet dit bevestigd in een viertal door de verdediging overgelegde foto's van een personeelsfeestje van de PLUS supermarkt te Zuidwolde. De foto's ademen inderdaad een sfeer van enigszins flirterige "Spielerei", die volledig geaccepteerd lijkt te zijn. De verklaring van [naam slachtoffer], afgelegd op 7 juni 2007 tegenover de rechter-commissaris, dat zij de indruk heeft dat verdachte het leuk vindt met jonge meiden te feesten en te klieren, bevestigt eveneens dit beeld. [naam slachtoffer] verklaart op 7 juni 2007 tegenover de rechter-commissaris dat verdachte een goeie baas was maar te ver ging in zijn betrokkenheid. Ze heeft de indruk dat hij met iedereen wilde meedoen en met iedereen vrienden wilde zijn. Voor zover al bewezen zou kunnen worden dat verdachte de handelingen, zoals nader uitgewerkt in de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten, heeft begaan, is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte met zijn handelingen seksuele bedoelingen had en acht zij dus niet wettig en overtuigend bewezen dat die handelingen van ontuchtige aard waren. Niettemin heeft verdachte zich onvoldoende rekenschap gegeven van zijn soms toch grensoverschrijdend gedrag jegens zijn personeel en heeft hij hun lichamelijke integriteit niet altijd geƫerbiedigd. Maar van ontuchtig handelen als bedoeld in de delictsomschrijving van artikel 246 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Voorts is aan verdachte tenlastegelegd dat hij [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen in een situatie waarin het voor de slachtoffers erg moeilijk was zich aan de handelingen van verdachte te onttrekken. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 december 2003, (NJ 2004, 78) heeft bepaald dat het enkele bestaan van een afhankelijkheidsrelatie onvoldoende is om te kunnen spreken van dwang. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van dwang, indien men toelaat wat men, ware er geen dwang, niet zou hebben gedaan (NLR, suppl. 120, aant. 5 bij art. 242). In dit verband overweegt de rechtbank dat [naam slachtoffer] op 7 juni 2007 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat het wel eens is voorgekomen tijdens het opmaken van de kassa's op het kassakantoor dat [voornaam verdachte] (verdachte) over haar rug wreef. Hij kwam ook wel eens bij haar op het kassakantoor zitten als zij alleen bezig was daar te werken. Zij heeft hem gevraagd weg te gaan. Hij werd dan boos en ging weg. Ook verklaart zij dat zij hem heeft gezegd dat zij niet meer wilde dat hij aan haar zat en kusjes gaf. Daarna is er nooit meer iets op dit gebied gebeurd. [naam slachtoffer] verklaart in haar aangifte op dossierpagina 133 van het proces-verbaal dat het gebruikelijk was dat [voornaam verdachte] bij je kwam staan of zitten en dan een arm om je heen sloeg, om je schouders of om je middel. Soms kwam hij achter haar staan en begon hij te masseren in de nek of langs de zijkant van het lichaam te strijken. Als [voornaam verdachte] dat bij haar deed, duwde zij hem weg en zei ze dat hij normaal moest doen en moest ophouden. Meestal liep [voornaam verdachte] dan gewoon weg. Uit het bovenstaande volgt dat de aangeefsters [naam aangeefster] en [naam aangeefster] "vanuit hun in meer of mindere mate afhankelijke positie ten opzichte van verdachte" niet zijn gedwongen tot het dulden van bepaalde handelingen van verdachte. Beiden waren immers assertief genoeg om hun ongenoegen aan verdachte kenbaar te maken. Dat zij dat kennelijk niet altijd deden maakt dit niet anders. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank dan ook evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van de gewraakte handelingen. Verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1. en 2. is tenlastegelegd. ten aanzien van het tenlastegelegde feit onder 3. De rechtbank overweegt het volgende: de verklaringen van aangeefster [naam aangeefster] zijn niet consistent. In haar aangifte op 13 april 2006 (dossierpagina 132 en volgende van het proces-verbaal) verklaart zij dat verdachte haar halverwege de trap met beide handen aan haar bovenarmen vastpakte. Tegenover de rechter-commissaris verklaart zij op 7 juni 2007: "In het halletje beneden drukte hij mij toen tegen de muur. Als ik bij de politie heb verklaard dat [voornaam verdachte] mij op de trap al bij de armen vast had, zal dat wel waar zijn, ik herinner me dat niet. Het zal dan zo zijn dat hij mij heeft omgedraaid." Aangeefster was doodsbang en voelde paniek (dossierpagina 140 van het proces-verbaal). De gebeurtenis zou in haar geheugen gegrift moeten staan. Toch weet zij zich enkele wezenlijke dingen niet meer te herinneren. Verdachte erkent dat hij begin maart 2006, toen hij al uit de zaak weg was, op een avond rond een uur of half acht in de winkel is geweest en met [voornaam aangeefster] boven is geweest. Hij ontkent echter dat hij [voornaam aangeefster] bij die gelegenheid zou hebben aangerand. Volgens hem heeft het incident dat aangeefster beschrijft nooit plaatsgehad. Ter terechtzitting verklaarde hij dat de winkel nog open was en dat klanten door een glazen wand in het halletje konden kijken maar dat niemand melding heeft gemaakt van het voorval. Aangeefster bevestigt tegenover de rechter-commissaris dat de winkel nog open was. Kortom: uit de wettige bewijsmiddelen - de aangifte van [naam aangeefster] en de verklaring van de verdachte dat hij op een avond begin maart 2006 met [voornaam aangeefster] boven in de winkel is geweest - heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte [naam aangeefster] door geweld heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Ook van dit feit zal verdachte daarom worden vrijgesproken. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2. en 3. is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter, en mr. A. Rombouts-Nieuwstraten en mr. N.R. Boonstra, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 26 juni 2007.