Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8333

Datum uitspraak2007-02-15
Datum gepubliceerd2007-06-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers260/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Lid van werkgeversvereniging ten tijde van totstandkoming cao, veroordeeld tot naleving op straffe van dwangsom. Cao ook naleven ten opzichte van ongeorganiseerde werknemers. Schadevergoeding betalen aan vakvereniging vanwege verlies aan prestige en wervingskracht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de vereniging FNV BONDGENOTEN, gevestigd te Utrecht APPELLANTE, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y] gevestigd te [...], GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. E.C. Douma. 1. Het geding in hoger beroep Partijen worden hierna FNV en [Y] genoemd. 1.1 FNV is bij dagvaarding van 12 december 2005 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 14 september 2005, onder zaak/rolnummer 260065/CV EXPL 04-13270 gewezen tussen haar als geopposeerde en [Y] als opposante. 1.2 Bij memorie heeft FNV tegen genoemd vonnis drie grieven aangevoerd, haar eis gewijzigd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar gewijzigde vordering zal toewijzen met veroordeling van [Y] in de kosten van beide instanties. 1.3 [Y] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van FNV in de kosten van beide instanties. 1.4 Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken in beide instanties. 2. De feiten De kantonrechter heeft in het in deze zaak op 27 april 2005 gewezen tussenvonnis vonnis onder 2.a tot en met f een aantal feiten vastgesteld. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. 3. De beoordeling 3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. a. [Y] oefent een transportonderneming uit en verricht goederenvervoer over de weg. b. [Y], die lid was van de werkgeversvereniging Transport en Logistiek Nederland, hierna: TLN, heeft haar lidmaatschap opgezegd per 31 december 2003. c. TLN heeft met onder meer FNV de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 april 2001 - 1 april 2003 gesloten. d. Bij vonnis van 11 februari 2004 heeft de kantonrechter [Y] op vordering van FNV veroordeeld tot naleving van de hiervoor genoemde cao, tot afgifte van een aantal voor controle van de naleving benodigde documenten en tot betaling van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 4 lid 10 van deze cao juncto artikel 15 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, hierna: Wet CAO, ten bedrage van € 750,-. [Y] heeft in dit vonnis berust. e. Medio 2003 heeft [Y] met de Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer, een vereniging van werknemers, een ondernemings-cao gesloten. De ingangsdatum daarvan is vastgesteld op 1 april 2003. f. TLN heeft met onder meer FNV de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 april 2003 - 1 april 2004 gesloten, hierna ook te noemen: de CAO. Artikel 2 lid 2a daarvan bepaalt dat de CAO niet van toepassing is op ondernemingen die een eigen cao dienen toe te passen mits het niveau daarvan tenminste gelijkwaardig is aan de CAO en de hoofdactiviteit van de betrokken onderneming een andere is dan beroepsgoederenvervoer over de weg. g. Naast de CAO hebben TLN en onder meer FNV de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillige Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 april 2001 – 31 maart 2006 gesloten, hierna de VUT-CAO te noemen, en de Collectieve Arbeidsovereenkomst Opleidings- en Ontwikkelingsfonds beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 januari 2001 – 1 januari 2004, hierna de SOOB-CAO te noemen. Gezamenlijk zullen deze drie collectieve arbeidsovereenkomsten worden aangeduid als de CAO’s. h. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bepalingen van de CAO en de SOOB-CAO op 12 februari 2004 algemeen verbindend verklaard. Bij besluit van 12 maart 2004 is [Y] daarvan dispensatie verleend “vanwege het direct gebonden zijn aan een eigen rechtsgeldige CAO”. 3.2 Na wijziging van haar eis in hoger beroep vordert FNV dat voor recht wordt verklaard dat [Y] uit hoofde van haar lidmaatschap van TLN tot 31 december 2003 gebonden is aan de CAO’s, dat [Y] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld tot naleving van de CAO en de VUT-CAO, tot betaling van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 15 en 16 Wet CAO ten bedrage van € 10.000,- en tot betaling van een bedrag groot € 780,- ter zake van buitengerechtelijke kosten. 3.3 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter [Y] op straffe van een - tot € 25.000,- gemaximeerde - dwangsom van € 1.000,- per dag veroordeeld tot naleving van de VUT-CAO en het meer of anders gevorderde afgewezen. 3.4 In Grief I komt FNV op tegen de afwijzing van de vordering tot naleving van de CAO. [Y] bestrijdt niet dat zij ten tijde van de totstandkoming van de CAO (nog) lid was van TLN. Dit brengt met zich dat [Y] krachtens het bepaalde in de artikelen 9 en 10 Wet CAO aan de CAO is gebonden indien zij onder de werkingssfeer daarvan valt. In hoger beroep heeft [Y] dit laatste bestreden door te verwijzen naar hetgeen zij bij de dagvaarding in oppositie in eerste aanleg onder 14 tot en met 18 heeft aangevoerd. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. 3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de hoofdactiviteit van [Y] bestaat uit goederenvervoer over de weg. Reeds daarom is niet voldaan aan een van twee – cumulatieve – eisen die artikel 2 lid 2a van de CAO stelt voor het buiten toepassing blijven van de CAO. De uitzonderingssituatie als bedoeld in deze bepaling doet zich dus reeds daarom niet voor. Overigens heeft [Y] de stelling van FNV dat de ondernemings-cao van [Y] niet tenminste gelijkwaardig is aan de het niveau van de CAO - de tweede voorwaarde die artikel 2 lid 2a van de CAO stelt - onvoldoende weersproken. Hetgeen [Y] aanvoert in verband met de algemeen verbindend verklaring van de CAO en de daarvan verleende dispensatie miskent dat zij aan de CAO is gebonden uit hoofde van haar lidmaatschap van de werkgeversvereniging die deze heeft gesloten. De grief slaagt. Gelet hierop dienen alsnog de volgende door [Y] in eerste aanleg gevoerde verweren te worden behandeld. 3.6 [Y] heeft aangevoerd dat FNV niet de bevoegdheid toekomt om haar vordering in te stellen na 1 april 2004, de datum waarop de CAO afliep. Deze stelling mist rechtsgrond. Verder heeft [Y] betoogd dat naleving van de CAO op onderdelen niet meer mogelijk is. In het licht van de gemotiveerde weerspreking van FNV heeft [Y] dit verweer onvoldoende nader toegelicht. Verder stelt [Y] dat FNV niet heeft bewezen dat zich onder haar werknemers leden van FNV bevinden en dat deze hebben gemeld dat de CAO niet wordt nageleefd. [Y] moet op grond van artikel 14 Wet CAO de CAO ook naleven waar het ongeorganiseerde werknemers betreft en een melding als door [Y] bedoeld is geen vereiste voor toewijzing van een vordering tot naleving. De verweren van [Y] worden dus verworpen zodat de vordering tot naleving van de CAO toewijsbaar is. [Y] zal een termijn van 60 dagen na betekening van dit arrest zal worden gegeven alvorens dwangsommen worden verbeurd en deze worden gemaximeerd tot € 25.000,-. 3.7 Grief II klaagt over afwijzing van de vordering van FNV tot schadevergoeding wegens het door [Y] niet naleven van de CAO. 3.8 De kantonrechter heeft de afwijzing van deze vordering gegrond op de omstandigheid dat de vordering tot naleving van de CAO is ontzegd. Nu grief I die hierop betrekking heeft slaagt dienen de verweren van [Y] die in het vonnis waarvan beroep niet aan de orde zijn gekomen alsnog te worden behandeld. 3.9 FNV heeft aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag gelegd verlies van prestige en wervingskracht. [Y], die eerder is veroordeeld tot naleving van de cao die gold gedurende de periode 1 april 2001 tot 1 april 2003, trekt zich kennelijk van dat oordeel niets aan, aldus FNV. Omdat sprake is van recidive acht FNV een schadevergoeding van € 10.000,- op haar plaats. Het hof overweegt als volgt. 3.10 [Y] heeft onvoldoende betwist dat FNV aan prestige en wervingskracht heeft ingeboet doordat zij de CAO niet naleeft. Anders dan [Y] betoogt heeft FNV haar recht om schadevergoeding te vorderen niet verwerkt. Of FNV het eerder tussen partijen gewezen vonnis ten uitvoer heeft gelegd is in dit verband niet van belang, nog afgezien ervan dat uit hetgeen [Y] dienaangaande heeft aangevoerd niet volgt dat FNV haar rechten terzake heeft prijsgegeven of verwerkt. Verder beroept [Y] zich erop dat zij ongeorganiseerd is en dat zich onder haar werknemers geen leden van de FNV bevinden. Het eerste onderdeel van dit verweer ziet eraan voorbij dat [Y] ten tijde van de totstandkoming van de CAO lid was van de werkgeversorganisatie die daarbij partij was. Of werknemers van [Y] lid zijn van FNV is niet relevant. Zoals hierboven werd overwogen diende [Y] de CAO op de voet van het bepaalde in artikel 14 Wet CAO ook na te leven ten aanzien van niet-vakbondsleden, terwijl het verlies van wervingskracht van FNV naar zijn aard deze categorie betreft. FNV kan ook niet worden verweten, zoals [Y] nog heeft aangevoerd, dat zij haar rechten geldend maakt. [Y] heeft ten slotte een beroep op matiging van de schadevergoeding gedaan. Voor zover zij ter ondersteuning daarvan verwijst naar alle omstandigheden van het geval is dat beroep onvoldoende onderbouwd. [Y] heeft evenmin duidelijk gemaakt waarom haar, zoals zij in dit verband stelt, geen verwijt kan worden gemaakt. De door de kantonrechter in zijn vonnis van 11 februari 2004 opgelegde schadevergoeding wegens niet naleving van de toen geldende cao heeft [Y] kennelijk onvoldoende geprikkeld tot nakoming van haar verplichtingen. Het voorgaande in aanmerking nemend acht het hof ex aequo et bono een schadevergoeding van € 1.500,- passend. Dit betekent dat ook grief II slaagt. 3.11 In grief III komt FNV op tegen de afwijzing van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten. Onweersproken heeft FNV gesteld dat zij ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding geruime tijd doende was [Y] door middel van schriftelijke verzoeken en brieven waarin zij uitleg gaf over haar standpunt te manen tot nakoming van haar verplichtingen. Ook heeft FNV onbestreden aangevoerd dat zij tijd heeft gestoken in contacten met degenen die hebben gemeld dat [Y] de CAO niet naleefde en andere betrokkenen, de administratieve verwerking en de overdracht aan haar advocaat. [Y] heeft het door haar gedane beroep op matiging van deze vordering niet toegelicht. Gelet op dit alles acht het hof het gevorderde bedrag van € 780,- toewijsbaar. Ook grief III is dus gegrond. 3.12 [Y] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de door FNV in hoger beroep gevraagde verklaring voor recht. Voor zover haar verweer begrepen mocht zijn in hetgeen [Y] heeft aangevoerd naar aanleiding van de door grief I bestreken kwestie betreffende de naleving van de CAO treft dat geen doel nu deze grief gegrond is bevonden. De verklaring voor recht als gevorderd zal dan ook worden gegeven. 4. Slotsom De grieven slagen en de vordering zoals deze in hoger beroep is komen te luiden zal worden toegewezen, met dien verstande dat het hof aanneemt dat de in het petitum opgenomen - door de kantonrechter reeds toegewezen - vordering tot naleving van de VUT-CAO geen onderwerp vormt van het hoger beroep. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [Y] belast met de kosten van beide instanties. 5. Beslissing Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende: verklaart voor recht dat [Y] uit hoofde van haar lidmaatschap van TLN tot 31 december 2003 gebonden is aan de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 april 2003 – 1 april 2004, de CAO inzake Vrijwillige Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 april 2001 tot 1 maart 2006 en de CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 januari 2001 – 1 januari 2004; veroordeelt [Y] tot naleving van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 1 april 2003 – 1 april 2004 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag indien zij niet binnen zestig dagen na betekening van dit arrest aan deze veroordeling voldoet, waarbij de dwangsommen worden gemaximeerd tot € 25.000,-; veroordeelt [Y] tot betaling aan FNV binnen zeven dagen na betekening van dit arrest van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 15 en 16 Wet CAO ten bedrage van € 1.500,-; veroordeelt [Y] tot betaling aan FNV van een bedrag groot € 780,- ter zake van buitengerechtelijke kosten. veroordeelt [Y] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de kant van FNV in eerste aanleg gevallen op € 343,40 aan verschotten en € 700,-- aan salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 333,60 aan verschotten en € 894,00 aan salaris procureur; verklaart dit arrest behalve voor wat betreft de gegeven verklaring voor recht uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs M.M.M. Tillema, S.F. Schütz en H. Sorgdrager en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2007.