Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8345

Datum uitspraak2007-06-25
Datum gepubliceerd2007-06-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/4051
Statusgepubliceerd


Indicatie

Handhaving. Magazijnverkoop vanuit distributiecentrum in strijd met bestemming industrie. Uitbreidingsplan Lageweide II uit 1954 van toepassing. Arikel. 352 Utrechtse bouwverordening. Er is sprake van verwezenlijkte bestemming. Strijd met geldend detailhandelsbeleid.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/4051 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 25 juni 2007 inzake Charles Vögele (Netherlands) B.V., statutair gevestigd te Utrecht, eiseres, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 oktober 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 april 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres onder oplegging van een dwangsom gelast om het pand op het perceel Hyperonenweg 4 te Utrecht niet in gebruik te nemen of te geven ten behoeve van een magazijnverkoop. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 4 april 2007, waar namens eiseres zijn verschenen [D], werkzaam bij eiseres, en mr. P.H. Revermann, gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. S. van Oeveren, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Feiten en standpunten van partijen 2.1 Eiseres is gebruiker van een bedrijfspand op een perceel aan de Hyperonenweg 4 te Utrecht. Het pand, bestaande uit kantoren en een groot magazijn, wordt door eiseres gewoonlijk gebruikt als distributiecentrum voor goederen ten behoeve van nevenvestigingen van eiseres in Nederland. Door middel van een huis-aan-huis verspreide flyer heeft eiseres aan het publiek kenbaar gemaakt dat zij voornemens was om op 29 en 30 april 2006, 6 en 7 mei 2006, en 13 en 14 mei 2006 een magazijnverkoop van kleding te organiseren voor particulieren. 2.2 Bij besluit van 26 april 2006 heeft verweerder eiseres aangeschreven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,-, met de last inhoudende een verbod tot het in gebruik nemen of geven van het pand op het perceel Hyperonenweg 4 ten behoeve van een magazijnverkoop, voor welke aard van goederen dan ook. Uit het besluit volgt dat de last met onmiddellijke ingang in werking getreden is en ook voor de toekomst van kracht zal blijven. 2.3 Na overleg tussen eiseres en verweerder, heeft verweerder ermee ingestemd dat de magazijnverkoop op 29 en 30 april 2006 toch plaats zou vinden, in verband met een mogelijk risico voor de openbare veiligheid bij afgelasting. Bij brief van 9 mei 2006 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij op de twee genoemde data in overtreding was en dat een dwangsom is verbeurd van € 20.000,-, maar dat niet tot inning van deze dwangsom zal worden overgegaan. 2.4 Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft de burgemeester van Utrecht het door eiseres tegen het primaire besluit van 26 april 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat wat betreft de ondertekening sprake is van een kennelijke verschrijving. Het besluit is genomen door het college van burgemeester en wethouders, en per abuis niet op de juiste wijze ondertekend. 2.5 In beroep heeft eiseres zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtsgrond voor de door verweerder gedane aanschrijving ter zake de last onder dwangsom ontbreekt. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat, voor zover een wettelijke grondslag voor handhaving bestaat, verweerder redelijkerwijs een vrijstelling voor de magazijnverkoop door eiseres had moeten verlenen. 2.6 Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres door een magazijnverkoop te organiseren handelt in strijd met het bepaalde in artikel 352 van de Utrechtse Bouwverordening, zodat zij bevoegd was tot handhaving. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat geen uitzicht bestaat op legalisatie door verlening van een vrijstelling, omdat de voorgenomen verkoop strijdig is met het gemeentelijk stedenbouwkundig beleid en het detailhandelsbeleid. Overwegingen 3.1 Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. 3.2 Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 3.3 Als bestemmingsplan voor het perceel van eiseres heeft, ingevolge de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, te gelden het Uitbreidingsplan in hoofdzaak Lageweide II (het Uitbreidingsplan), zoals in 1954 vastgesteld en goedgekeurd door respectievelijk de gemeenteraad van Utrecht en door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Het Uitbreidingsplan bevat geen voorschriften omtrent het gebruik van de in het plangebied gelegen gronden of bebouwing. Uit de Toelichtende beschrijving bij het Uitbreidingsplan volgt dat het plangebied bestemd is voor industrieterrein, met de daarbij behorende havens en wegen. 3.4 Ingevolge artikel 352, eerste lid, van de Utrechtse Bouwverordening (de Bouwverordening) is het verboden, zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, hetzij na de inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften gegeven bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de WRO heeft plaatsgevonden, die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven, of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt. 3.5 De rechtbank oordeelt dat de onjuiste ondertekening van het thans bestreden besluit moet worden beschouwd als een kennelijke verschrijving. Eiser heeft aangegeven uit het besluit te hebben begrepen dat het is genomen door het college van burgemeester en wethouders. Voorts blijkt uit een door verweerder overgelegde archiefkopie van het bestreden besluit dat het mede is ondertekend door de verantwoordelijk wethouder, waaruit blijkt dat het namens het college van burgemeester en wethouders is genomen. Er is sprake van een bevoegd genomen besluit. 3.6 De primaire stelling van eiseres dat ten aanzien van haar perceel van verwezenlijking van de bestemming geen sprake is omdat aldaar nimmer industriële activiteiten hebben plaatsgevonden, zodat de verbodsbepaling van artikel 352 van de Bouwverordening toepassing mist, slaagt niet gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer zaaknummer 200005399/1; LJN: AP5464; ter informatie als bijlage bij deze uitspraak gevoegd). De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van een verwezenlijkte bestemming niet is vereist dat een gebruik overeenkomstig de bestemming daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bepalend is veeleer de geschiktheid van het pand om overeenkomstig de bestemming te worden gebruikt, zonder dat ingrijpende voorzieningen behoeven te worden getroffen. Naar tussen partijen niet in geschil is, bestaat de vestiging van eiseres uit kantoren en een groot magazijn. Verweerder heeft aangevoerd dat het pand zonder ingrijpende wijzigingen te gebruiken is overeenkomstig de bestemming industrie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Aangenomen moet worden dat een groot en modern distributiecentrum, zoals dat van eiseres, op relatief eenvoudige wijze zodanig zal kunnen worden ingericht dat ook productiematige werkzaamheden daarin kunnen worden verricht, en dat de bestemming industrie derhalve verwezenlijkt is. 3.7 Voorts is van belang dat het (voorgenomen) gebruik van het perceel voor de verkoop van kleding aan particulieren in elk geval niet kan worden geduid als industrie. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van met de bestemming strijdig gebruik. Gelet daarop slaagt het primaire betoog van eiseres niet. Verweerder was derhalve bevoegd wegens strijd met artikel 352, eerste lid, van de Bouwverordening, handhavend op te treden. 3.8 Naar vaste jurisprudentie zal een bestuursorgaan dat bevoegd is tot handhavend optreden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Een dergelijk bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet uitzicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. 3.9 Eiseres heeft in dat verband aangevoerd dat verweerder een vrijstelling van het gebruiksverbod had moeten verlenen. Daartoe heeft zij onder meer gesteld dat geen sprake is van normale verkoop van kleding, omdat de verkoop geschiedt per gewichtseenheid. De incidentele magazijnverkoop vloeit voort uit de aard van de bedrijvigheid en sluit aan op een consumentenbehoefte. Eiseres stelt dat er geen sprake is van doorkruising van het planologisch beleid van verweerder, en dat evenmin sprake is van concurrentievervalsing. 3.10 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de bestemming "industrie" nog altijd actueel is en dat het stedenbouwkundig beleid voor het plangebied Lage Weide is gericht op continuering van puur industriële activiteiten. Voorts zijn de voornomen activiteiten in strijd met het geldende gemeentelijk detailhandelsbeleid, zoals neergelegd in de nota "Boodschap aan winkels". Het beleid is onder meer gericht op concentratie van het winkelaanbod en het tegengaan van zogeheten vliegende winkels die zich bezig houden met bedrijfsmatige verkoop gedurende een of enkele dagen van courante artikelen tegen een lage prijs. De activiteiten van eiseres kunnen daarmee worden vergeleken. Verweerder wijst erop dat het verlenen van een vrijstelling aan eiseres ongewenste precedentwerking zou kunnen hebben, omdat het afdoet aan de bestemming 'industrie' en het een verkeersaantrekkende werking heeft. Ten slotte betoogt verweerder dat ook de omstandigheid dat eiseres beschikt over een alternatieve locatie voor de magazijnverkoop, een grond is voor het afwijzen van een vrijstellingsaanvraag. 3.11 Het betoog van eiseres dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen uitzicht bestaat op legalisatie door middel van een vrijstelling, slaagt. Verweerder heeft, zoals hij ter zitting heeft erkend, ten onrechte geconcludeerd dat eiseres geen vrijstellingsaanvraag had ingediend. Ter zitting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de ontbrekende motivering voorzien, door een toelichting te geven bij het gemeentelijk beleid inzake detailhandel. De rechtbank overweegt dat de activiteiten van eiseres terecht door verweerder zijn gekwalificeerd als detailhandel, waarop het gemeentelijk detailhandelsbeleid ziet. Daartoe is van belang dat de verkoop rechtstreeks geschiedt aan de particuliere (eind-) gebruiker. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van handhaving van de bestemming industrie en het nastreven van een evenwichtige detailhandelsstructuur, zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij het incidenteel houden van een magazijnverkoop. In het bijzonder overweegt de rechtbank daarbij dat eiseres beschikt over een groot aantal winkelfilialen waar zij de magazijnverkoop desgewenst kan laten plaatsvinden. 3.12 De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep, te vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen. Verweerder heeft het bestreden besluit, zoals hij ter zitting heeft erkend, onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Nu verweerder dit gebrek ter zitting heeft hersteld door het geven van voornoemde toelichting ter zake het gemeentelijk beleid, en nu niet is gebleken dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. 3.13 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt x € 322,- voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt x € 322 voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank beslist als volgt. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 4.1 verklaart het beroep gegrond, 4.2 vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit, 4.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven, 4.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in dit geding ad € 644,- te betalen door de gemeente Utrecht aan eiseres, 4.5 bepaalt dat de gemeente Utrecht het door eiseres betaalde griffierecht ad € 281,- aan haar vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2007. De griffier: De rechter: mr. E.C.J. Mulder mr. M.P. Gerrits-Janssens De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen. Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA te 's-Gravenhage. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.