Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8770

Datum uitspraak2007-07-04
Datum gepubliceerd2007-07-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460669-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tbs met dwangverpleging voor vrouw die haar vijfjarig zoontje heeft gedood. Verdachte heeft op 10 december 2006 te Apeldoorn tijdens een kortdurende psychose haar vijfjarige zoontje zijn meest elementaire recht, namelijk het recht op leven, op gewelddadige wijze ontnomen. Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en stoornis haar geestvermogens, dat dit feit haar niet kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging vereist van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Artikelen 37a, 37b, 39 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460669-06 Uitspraak d.d.: 4 juli 2007 tegenspraak VERKORT VONNIS in de zaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [plaats], wonende te [postcode,plaats], [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwolle. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 maart 2007 en 20 juni 2007. Ter terechtzitting gegeven beslissing De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden afgewezen. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: zij op of omstreeks 10 december 2006, althans in of omstreeks de periode gelegen tussen 8 december 2006 en 10 december 2006, te Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [naam zoontje] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam zoontje] gewurgd en/of verstikt en/of gesmoord, althans heeft verdachte door een (of meer) handeling(en) bij die [naam zoontje] op enige wijze de ademhaling onmogelijk gemaakt en/of belemmerd en/of op die [naam zoontje] anderszins geweld toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [naam zoontje] is overleden. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 10 december 2006 te Apeldoorn opzettelijk, [naam zoontje] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam zoontje] gewurgd en/of verstikt, tengevolge waarvan voornoemde [naam zoontje] is overleden. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Uit het dossier en het ter zitting verhandelde blijkt juist dat verdachte heeft gehandeld in een vlaag van paniekerige achterdocht tijdens een kortdurend psychotisch decompenseren. De rechtbank zal verdachte derhalve van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken. Wat overigens meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be¬hoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: doodslag. Strafbaarheid van de verdachte Naar de persoon van de verdachte is psychologisch en psychiatrisch onderzoek verricht door het Pieter Baan Centrum te Utrecht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 7 juni 2007, opgemaakt door C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog, en A.C. Bruijns, psychiater. In deze rapportage valt onder meer te lezen: De integratie van de functies van bewustzijn, geheugen, identiteit en waarneming van de omgeving van betrokkene zijn verstoord. Haar persoonlijkheid is niet uitgekristalliseerd tot een volwassen niveau. Diverse aspecten van haar persoonlijkheid zijn zeer gebrekkig geïntegreerd, waardoor zij ondermeer weinig greep heeft op haar eigen emoties en driften. Onder stress verliest zij de greep op de realiteit en kan zij kortdurend psychotisch decompenseren. Zij beantwoordt aan de criteria van de borderline persoonlijkheidsstoornis. Het is echter niet uit te sluiten dat dit gedrag voortkomt uit de vroege traumatische ervaringen. De gewetensfuncties zijn wel aanwezig, maar nauwelijks verinnerlijkt, zodat deze onvoldoende in staat zijn haar gedrag te reguleren. De bovengenoemde geringe intergratieve vermogens en de dissociatieve stoornis versterken elkaar. Bovendien functioneert betrokkene qua intelligentie op laaggemiddeld niveau. De belastende ervaringen zijn zeer waarschijnlijk samen met de affectieve en pedagogische verwaarlozing mede debet aan haar huidige niveau van verstandelijk functioneren. De beschreven stoornis komt in de aanloop tot het ten laste gelegde en tijdens het ten laste gelegde zelf, nadrukkelijk naar voren. Betrokkene verliest op basis van de gebrekkige integratie de greep op zichzelf en de realiteit wordt vertekend. Zij wordt zeer achterdochtig. Zij vervloeit in haar beleven met de persoon van haar zoontje en projecteert haar eigen lijden en de uitzichtloosheid van haar bestaan op haar kind. Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en stoornis haar geestvermogens, dat dit feit haar niet kan worden toegerekend. Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen en neemt deze over. Verdachte is dan ook niet strafbaar. Oplegging van maatregel De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel dat zij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen¬verklaarde en de omstandigheden waar¬onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft tijdens een kortdurende psychose haar vijfjarige zoontje zijn meest elementaire recht, namelijk het recht op leven, op gewelddadige wijze ontnomen. Een dood waar zij alleen maar met afschuw en diep verdriet op kan terugkijken. De laatste momenten van het leven van het slachtoffer moeten afschuwelijk zijn geweest. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onherstelbaar leed toegebracht. Bovendien is de dood van het slachtoffer schokkend voor de rechtsorde en vooral voor allen die voor het slachtoffer hebben gezorgd. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging vereist van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het daartoe strekkende advies van voormelde deskundigen, die in dat kader onder meer vermelden: "Dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis harer geestvermogens. Wij achten betrokkene ontoerekeningsvatbaar voor het haar ten laste gelegde. Het recidive gevaar voor het doden van een eventueel nieuw kind achten wij groot, omdat er, indien zij onbehandeld blijft, een aanzienlijke kans is dat er een vergelijkbare situatie zal ontstaan. De kans dat zij andere kinderen dan die van haarzelf zal doden achten wij klein. Op grond van het bovenstaande adviseren wij betrokkenen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.” De raadsman heeft ter zitting bepleit dat het recidivegevaar alleen gericht is op eventueel in de toekomst te krijgen kinderen van verdachte. Hij is van mening dat dat geen basis is voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarbij heeft de raadsman betoogd dat verdachte na hetgeen is voorgevallen geen kinderen meer wil en hij heeft gezinspeeld op de mogelijkheid dat zij na een medische ingreep niet meer in staat zou zijn kinderen te krijgen. De rechtbank acht het geval dat verdachte geen kinderen zal krijgen, of dat het verdachte onmogelijk zal worden gemaakt om kinderen te krijgen, te hypothetisch van aard. Verdachte is op dit moment immers nog tot het krijgen van kinderen in staat. De raadsman heeft voorts bepleit dat oplegging van een maatregel overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, dan wel terbeschikkingstelling met voorwaarden, meer op zijn plaats is, temeer omdat dan ook direct met een adequate behandeling van verdachte kan worden gestart. De rechtbank is van oordeel dat genoemde minder ingrijpende maatregelen met het oog op het voorkomen van recidive in relatie tot zowel de behandelmogelijkheden als de bescherming van de maatschappij, als ontoereikend moet worden aangemerkt. De intrinsieke motivatie van verdachte voor behandeling in een andere context dan terbeschikkingstelling met dwangverpleging is te beperkt. Bovendien is de psychische toestand van verdachte te instabiel om te kunnen verwachten dat zij zich langdurig aan voorwaarden zal kunnen houden. Toepasselijke wetsartikelen De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 39 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, doch verklaart niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld. Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte voor deze feiten van alle rechtsvervolging. Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Aldus gewezen door mr. Borgerhoff Mulder, voorzitter, en mrs. Follender Grossfeld en Lucassen, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2007.