Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9009

Datum uitspraak2007-06-27
Datum gepubliceerd2007-07-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/4747
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek aan burgemeester en wethouders van niet-rechthebbende om een verklaring dat, in weerwil van een aanwijzing op grond van de Wvg, geen bezwaar bestaat tegen levering van een perceel door de eigenaar aan haar. Afgeleid belang; geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB06/4747 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [Holding B.V.], eiseres, gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door mr. R.W. de Casseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 8 augustus 2006. 2. Procesverloop Bij brief van 15 juli 2005 heeft eiseres verweerder verzocht een besluit te nemen waarin wordt aangegeven dat de gemeente Nijmegen geen bezwaar heeft tegen levering van het perceel Genestetlaan 4 te Nijmegen door de (toenmalige) eigenaar [X] aan eiseres, zolang eiseres meewerkt aan de levering door haar aan de gemeente onder dezelfde voorwaarden als waaronder [X] zou hebben te leveren aan de gemeente. Op 20 maart 2006 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 mei 2007. Namens eiseres is aldaar mr. R.W. de Casseres, advocaat te Leeuwarden verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G. Blasweiler, ambtenaar van de gemeente. 3. Overwegingen Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het verzoek van eiseres achterhaald is, nu het perceel in februari 2006 al aan de gemeente is verkocht. Een reactie op het verzoek van eiseres kan volgens verweerder niet worden opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens verweerder is geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling omdat een reactie op het verzoek niet gericht is op rechtsgevolg, maar louter een mededeling zou zijn. Het niet-tijdig reageren op het verzoek is volgens verweerder dan ook evenmin op grond van artikel 6:2 van de Awb aan te merken als een besluit. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat een reactie wel gericht zou zijn op rechtsgevolg, te weten het rechtsgevolg dat het [X] vrij zou staan om in weerwil van het voorstel als bedoeld in artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de onroerende zaak aan eiseres over te dragen. Eiseres concludeert dan ook dat zij wel ontvankelijk verklaard had moeten worden in haar bezwaar. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, juncto 7:1, eerste lid, van de Awb, staat de mogelijkheid van het maken van bezwaar slechts open tegen een besluit. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Het verzoek van eiseres behelst het nemen van een besluit door verweerder, waarin deze aangeeft dat (onder een nadere voorwaarde) geen bezwaar bestaat tegen levering van het perceel door de (toenmalige) eigenaar aan eiseres. Dit verzoek houdt verband met het voorstel van verweerder aan de gemeenteraad tot aanwijzing van het perceel op grond van artikel 6 van de Wvg, op grond van welk voorstel kort weergegeven - vervreemding aan een derde niet is toegestaan zolang de gemeente Nijmegen niet als eerste in de gelegenheid is gesteld het bewuste perceel te kopen. Het verzoek kan derhalve worden beschouwd als een verzoek om dit rechtsgevolg van het voorstel tot aanwijzing voor dit concrete geval teniet te doen. De rechtbank stelt vast dat de Wvg beperkte mogelijkheden biedt om tot een dergelijke rechtssituatie te komen. Naast de situatie waarin een zaak door de verkoper aan de gemeente te koop is aangeboden, en deze te kennen heeft gegeven niet tot aankoop te zullen overgaan, kan een verkoper op grond van artikel 14 van de Wvg een verzoek richten aan Gedeputeerde Staten tot ontheffing van de verplichting met de gemeente te onderhandelen over de verkoop, in dier voege, dat hij de vrijheid zal hebben tot vervreemding aan derden. De Wvg voorziet niet in een mogelijkheid voor een ander dan de verkoper in de zin van artikel 1, onder b, van de Wvg om, door middel van een verzoek of op andere wijze, tot een dergelijke rechtssituatie te komen. Eiseres is geen verkoper in de zin van de Wvg. Voor zover al aangenomen zou moeten worden dat, niettegenstaande het bovenstaande, ook voor anderen dan de verkoper de mogelijkheid openstaat om een verzoek te doen, teneinde tot een rechtssituatie als bedoeld te komen, overweegt de rechtbank dat het belang van eiseres uitsluitend voortvloeit uit de contractuele relatie die zij met de verkoper heeft. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer haar uitspraak van 27 april 2001, rechtspraak.nl, LJ-nummer AN6880) is een belang dat voortvloeit uit een privaatrechtelijke rechtsbetrekking een afgeleid belang en geen rechtstreeks belang. Daarmee is eiseres geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verzoek van eiseres, nu zij niet als belanghebbende kan worden beschouwd, geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit heeft tot gevolg dat verweerder niet gehouden was om een besluit in de zin van de Awb te nemen op het verzoek. Het uitblijven van een reactie op het verzoek kan voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep dan ook niet op grond van artikel 6:2 van de Awb met een besluit gelijkgesteld worden. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek dan ook reeds daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. P.L. de Vos als rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2007 in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op:26 juni 2007