Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9021

Datum uitspraak2007-07-06
Datum gepubliceerd2007-07-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/535472
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een ongeval dat door hem was veroorzaakt. Verdachte heeft zich vervolgens niet vrijwillig gemeld bij de politie. Hij is zich pas gaan melden nadat een vriendin van hem tegen hem had gezegd dat hij door de politie werd gezocht. Doorrijden na een aanrijding is een ernstig strafbaar feit waardoor anderen met onevenredige schade worden opgezadeld. De straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht; artikelen 7, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Taakstraf van 60 uur, met aftrek resteren 34 uur, vervangende hechtenis van 17 dagen; voorts een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden. Deze bijkomende straf zal niet worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/535472-06 's-Gravenhage, 6 juli 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, adres: [adres]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 juni 2007. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr V.L.T. van Roy, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Gruppelaar heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van 2 uur per dag in voorarrest doorgebracht alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank verstaat het verweer, zoals door de raadsman ter zitting aangevoerd, aldus dat de strafvervolging van verdachte ten aanzien van feit 2 is uitgesloten, als bedoeld in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij binnen 12 uur vrijwillig van het ongeval heeft kennis gegeven aan de politie, aangezien hij zich binnen 12 uur bij de politie heeft gemeld. De rechtbank overweegt het volgende. Blijkens de verklaring van verdachte is hij op 4 augustus 2006, omstreeks 4.30 uur, nadat hij met zijn auto tegen de gevel van een huis op de [singel] te Leiden was gereden, weggereden van de plaats van het ongeval. Verdachte deed dit omdat hij met een mes werd bedreigd door [A], aldus verdachte. Vervolgens is verdachte binnen 12 uur naar het politiebureau gegaan om zichzelf te melden, alwaar hij is aangehouden. Blijkens het proces-verbaal is de politie op 4 augustus 2006 om 10.10 uur in de woning van verdachte geweest en heeft de daar aanwezige [B] medegedeeld dat er die nacht iemand zou zijn aangereden met de auto van verdachte en dat hij daarvan werd verdacht. In zijn eerste verklaring bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zich op het politiebureau is komen melden om de volgende reden: "Ik vermoedde al dat ik gezocht werd". En: "Vanmiddag heb ik met [B] gebeld. Zij vertelde mij dat ik werd gezocht en mij moest gaan melden". Gelet op deze twee verklaringen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat, geen sprake was van een vrijwillige kennisgeving van het ongeval als bedoeld in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte, getuige de verklaring van zijn vriendin, wist dat de politie hem zocht en zich daarom bij de politie heeft gemeld, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt verworpen. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte, dat hij werd bedreigd met een mes door het slachtoffer en vervolgens in paniek is weggereden, terwijl zijn auto nog in de achteruit stond waardoor hij per ongeluk achteruit is gereden terwijl hij niet wist dat hij daarbij het slachtoffer [A] had geraakt, niet kan worden weerlegd door andere in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Er is ook geen aangifte gedaan door het slachtoffer. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat bij verdachte de opzet aanwezig was om het slachtoffer van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit feit. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij het verkeersongeval [A] letsel was toegebracht, zodat hij van dit onderdeel van de telastlegging van feit 2 wordt vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het te rechtvaardigen is dat verdachte na het ongeval is weggereden aangezien hij werd bedreigd met een mes en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwerpt dit verweer. Deze bedreiging stond er in ieder geval niet aan in de weg dat verdachte na het ongeval zo snel als mogelijk kennis gaf van het ongeval aan de politie. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een ongeval dat door hem was veroorzaakt. Verdachte heeft zich vervolgens niet vrijwillig gemeld bij de politie. Hij is zich pas gaan melden nadat een vriendin van hem tegen hem had gezegd dat hij door de politie werd gezocht. Doorrijden na een aanrijding is een ernstig strafbaar feit waardoor anderen met onevenredige schade worden opgezadeld. Door aldus te handelen heeft verdachte zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist. Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Psycho-Medisch Centrum Parnassia d.d. 31 oktober 2006. Hierin wordt aangegeven dat verdachte geen hulpvraag heeft en derhalve een verplicht contact met de reclassering niet geïndiceerd wordt geacht. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 7 augustus 2006. Hieruit blijkt dat verdachte wel eerder met justitie in contact is geweest, doch dat de laatste keer voor een soortgelijk feit 6 jaar geleden was. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank navolgende straf passend en geboden. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht; - 7, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 60 (zestig) UREN; bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 34 (vierendertig) uren resteren; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 17 (zeventien) DAGEN; in verzekering gesteld op : 4 augustus 2006, in voorlopige hechtenis gesteld op : 7 augustus 2006, welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 17 augustus 2006, veroordeelt verdachte ter zake van dat feit voorts tot: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 MAANDEN; bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Knol, voorzitter, Honée en Zuidema, rechters, in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2007.