Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9251

Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-07-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608975/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder geweigerd aan appellant een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een opslag van vaste mest op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 6 november 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200608975/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Steenbergen, en het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder geweigerd aan appellant een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een opslag van vaste mest op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 6 november 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 20 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. W. Krijger, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de onderhavige inrichting is gelegen op ongeveer 25 meter van een bloemdijk, zijnde een kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij. Volgens verweerder zal de ammoniakemissie uit de inrichting leiden tot een significante toename van de ammoniakdepositie op die bloemdijk, terwijl de ammoniakemissie niet voldoende kan worden beperkt door het stellen van voorschriften. 2.2.    Appellant voert aan dat verweerder zijn standpunt dat de vergunning moet worden geweigerd vanwege de gevolgen van de ammoniakemissie uit de inrichting voor de [locatie], onvoldoende heeft gemotiveerd. In dat verband voert appellant aan dat verweerder bij zijn beoordeling ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het begrip kwetsbaar gebied uit de Wet ammoniak en veehouderij, aangezien die wet niet op de inrichting van toepassing is. Volgens appellant heeft verweerder bovendien onvoldoende aangetoond dat de [locatie] is aan te merken als een kwetsbaar gebied. Zelfs indien van een zodanig gebied sprake is, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de nadelige gevolgen van de ammoniakemissie uit de inrichting voor dat gebied niet in voldoende mate kunnen worden beperkt door het stellen van voorschriften, aldus appellant. 2.3.    Vast staat dat de Wet ammoniak en veehouderij niet op de inrichting van toepassing is, nu die wet betrekking heeft op ammoniakemissie uit dierenverblijven van veehouderijen. Het kader voor de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van de ammoniakemissie uit de inrichting wordt gevormd door de Wet milieubeheer. Dit laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat verweerder in het kader van de vraag aan welke gebieden bescherming dient toe te komen tegen de gevolgen van ammoniakemissie uit de inrichting in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij het begrip kwetsbaar gebied uit de Wet ammoniak en veehouderij. Verweerder heeft zijn stelling dat de nabij de inrichting gelegen [locatie] kan worden aangemerkt als een kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak en veehouderij evenwel voorafgaand aan de zitting niet nader onderbouwd. Eerst ter zitting is verweerder met stukken ter onderbouwing van deze stelling gekomen. Niet aannemelijk is dat deze stukken niet eerder in de procedure overgelegd hadden kunnen worden. Nu voorts door appellant ter zitting bezwaar is gemaakt tegen de late overlegging van deze stukken, verzet de goede procesorde zich ertegen deze stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. Gelet op het vorenstaande, heeft verweerder zijn standpunt dat de gevraagde vergunning geweigerd moet worden vanwege de gevolgen van de ammoniakemissie uit de inrichting voor de [locatie], onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen van 31 oktober 2006, kenmerk 0601129; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Steenbergen aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Steenbergen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Beurmanjer-de Lange Lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007 241-462.