Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9384

Datum uitspraak2007-07-02
Datum gepubliceerd2007-07-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/53503
Statusgepubliceerd


Indicatie

Flexibele arbeid Ingevolge het beleid van verweerder zoals neergelegd in B1/2.2.3.2 van de Vc 2000 is de reden van de uitzonderingsregeling voor flexibele arbeid ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan het onzekere karakter dat werken op basis van dergelijke arbeidsovereenkomsten kenmerkt. De rechtbank zal dit dan ook als uitgangspunt nemen bij de beoordeling. Van belang is de brief van RCS aan referent van 22 maart 2006. Daarin staat onder andere: Bij deze garandeert RCS (...) u een arbeidspatroon van 38 uur per week. Tevens garanderen we dat 22,5 uren per maand op een zondag gewerkt zullen worden, tegen een toeslag van 40 % op het bruto uurloon. Door eiser is ter zitting aangevoerd dat de uit de brief voortvloeiende garantie betekent dat referent recht heeft op betaling voor tenminste het aantal in de brief gegarandeerde werkuren. Verweerder heeft hiertegen in gebracht dat uit de inhoud van de arbeidsovereenkomst voortvloeit dat het om flexibele arbeid gaat en dat de brief van 22 maart 2006 daar niets aan afdoet. Dit standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd. De brief van 22 maart 2006 vormt onderdeel van de arbeidsrelatie tussen RCS en referent en is derhalve medebepalend voor de vraag of er sprake is van flexibele arbeid. Aangezien vaststaat dat referent per uur wordt betaald, houdt de uit de brief voortvloeiende garantie op een bepaald aantal werkuren tevens een garantie op een daarmee corresponderend inkomen in. Daarmee wordt het minimum maandinkomen van referent niet meer bepaald door onzekere factoren. In dat licht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat er wat betreft de arbeidsovereenkomst tussen RCS en referent sprake is van flexibele arbeid. Wat betreft de arbeidsovereenkomst tussen Please en referent heeft eiser aangevoerd dat tenminste 10 uur werk wordt gegarandeerd. Verweerder betoogt dat het om een flexibele arbeidsovereenkomst gaat, nu er sprake is van een minimum- en maximum aantal werkuren. De rechtbank overweegt dat ook in dit geval uit het karakter van de overeenkomst voortvloeit dat er geen sprake is van flexibele arbeid. Daartoe acht de rechtbank van belang dat er een minimum aantal van 10 werkuren is overeengekomen en dat, in tegenstelling tot de eerste arbeidsovereenkomst tussen Please en referent, in de tweede arbeidsovereenkomst, die geldt van 1 april 2006 tot 1 april 2007 niet is opgenomen de volgende zinsnede: Gedurende de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst heeft werknemer slechts recht op loon indien en voorzover hij/zij daadwerkelijk voor werknemer werkzaam is geweest, (...) . Hieruit leidt de rechtbank af dat referent recht heeft op betaling van tenminste 10 werkuren per week. Niet valt in te zien in hoeverre deze overeenkomst op dit punt het onzekere karakter, zoals neergelegd in het beleid, heeft. Voor de conclusie dat er sprake is van flexibele arbeid bestaat dan ook geen grond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) jo artikel 72, tweede lid van de Vw 2000 reg. nr.: AWB 06/53503 V-nr.: 270.587.2508 inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1968, van Ghanese nationaliteit, wonende te Ghana, eiser, gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. C.E. Efstratiades, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 23 september 2005 heeft eiser bij de Nederlandse ambassade te Accra een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf bij partner [partner]”, hierna te noemen: referent. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 6 maart 2006 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 5 oktober 2006 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 1 november 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 28 november 2006. Op 29 januari 2007 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 15 maart 2007 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 16 maart 2007. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Het onderzoek is gesloten ter zitting. II. FEITEN In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Referent heeft een contract bij RCS Personeelsdiensten B.V. (RCS) van 18 juli 2005 tot (na verlenging) 1 april 2007, met een netto-inkomen van € 1200,42 per maand en een contract bij Please Flex B.V. (Please) van 1 oktober 2005 tot (na verlenging) 1 april 2007, met een netto-inkomen van € 182,99 per maand. De totale inkomsten van referent zijn € 1393,41 per maand. Zowel RCS als Please zijn uitzendbureaus. III. OVERWEGINGEN 1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat referent arbeid in loondienst verricht bij twee werkgevers, zijnde uitzendbureaus. Bij arbeid voor een uitzendbureau wordt aangenomen dat sprake is van flexibele arbeid, tenzij uit de overgelegde stukken anders blijkt. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de arbeidsovereenkomsten van referent niet als flexibele arbeid moeten worden aangemerkt. Gebleken is dat referent weliswaar beschikt over voldoende middelen van bestaan, maar niet dat deze middelen ook als duurzaam kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 3.75, derde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Niet is aangetoond dat referent gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende (€ 1318,40 netto per maand) middelen van bestaan uit arbeid heeft verworven. Er zijn immers geen inkomensgegevens overgelegd over de inkomsten van referent in de periode van oktober 2004 tot juli 2005. Uit de wel (eerder) overgelegde inkomensgegevens blijkt dat referent in 2003 en 2004 nog in dienst was bij B.V. Amstel Hotel, waarmee zij netto € 1200,-- per maand verdiende, dus minder dan het normbedrag. De omstandigheid dat het contract van referent met RCS, dat geldig was tot 1 oktober 2006, inmiddels is verlengd tot 1 april 2007 en haar contract met Please, dat geldig was tot 30 september 2006, is verlengd tot 31 maart 2007 doet aan het vorenstaande niet af. 2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Verweerder heeft de dienstverbanden van referent ten onrechte beschouwd als uitzendwerk zoals bedoeld in artikel B1/2.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Op het moment van de aanvraag was referent in het bezit van een contract bij RCS, lopende van 18 juli 2005 tot 1 oktober 2006. Referent had derhalve gegarandeerd nog meer dan een jaar werk. Tevens had referent een contract bij Please, lopende van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006, derhalve ook een vol jaar van gegarandeerde arbeid na de datum van de aanvraag. Niet valt in te zien dat voornoemde arbeidsovereenkomsten als flexibele arbeid zouden moeten worden beschouwd. Mede gezien de looptijd van de contracten is er geen sprake van uitzendwerk en kortlopende contracten zoals genoemd in hoofdstuk B1/2.2.3 (nummering ten tijde van het bestreden besluit) van de Vc 2000. Het is dan ook niet juist om naar de inkomsten van drie jaren voor de aanvraag te kijken. De brief van de werkgever RCS van 22 maart 2006 geeft duidelijkheid omtrent de garantie van de arbeidsuren en de toeslagen. Eiser verwijst tevens naar de werkgeversverklaringen van beide werkgevers van referent. In ieder geval heeft referent vanaf 22 maart 2006 een gegarandeerd inkomen boven de gestelde norm, dat vanaf dat moment ook minimaal voor een jaar beschikbaar was. Beide contracten zijn immers verlengd tot 1 april 2007. De rechtbank overweegt het volgende. 3. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als die gelden bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. 4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. 5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 6. Artikel 3.74, aanhef en onder d, van het Vb 2000 bepaalt dat de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan - in geval van gezinsvorming - voldoende zijn, indien het netto-inkomen gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. 7. Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. 8. Ingevolge artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 zijn, in afwijking van het eerste lid, middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst. 9. Het voorgaande is nader uitgewerkt in paragraaf B1/2.2.3 van de Vc 2000. Hierin is - voor zover hier van belang - bepaald dat oproep- of afroepcontracten, nul-urencontracten, min/max-contracten, uitzendwerk, losse dienstverbanden, seizoenswerk, voorovereenkomsten, en overeenkomsten met uitgestelde prestatieplicht “flexibele arbeidsovereenkomsten” worden genoemd. Als sprake is van arbeid voor een uitzendbureau, wordt aangenomen dat sprake is van flexibele arbeid als hier bedoeld, tenzij uit de overgelegde bescheiden uitdrukkelijk anders blijkt. Inkomsten uit flexibele arbeidsovereenkomsten worden, gelet op het onzekere karakter dat werken op basis van dergelijke arbeidsovereenkomsten kenmerkt, niet aangemerkt als inkomsten die nog één jaar beschikbaar zijn (op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen). Zij zijn derhalve niet duurzaam in de zin van artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000. Hieraan doet de duur van de flexibele arbeidsovereenkomst niet af. Eigen aan flexibele arbeidsovereenkomsten is immers dat de hoogte van de inkomsten onregelmatig kan zijn. 10.1 In geschil is de vraag of er sprake is van flexibele arbeid. Ingevolge het beleid van verweerder zoals neergelegd in B1/2.2.3.2 van de Vc 2000 is de reden van de uitzonderingsregeling voor flexibele arbeid ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan het onzekere karakter dat werken op basis van dergelijke arbeidsovereenkomsten kenmerkt. De rechtbank zal dit dan ook als uitgangspunt nemen bij de beoordeling. 10.2 Van belang is de brief van RCS aan referent van 22 maart 2006. Daarin staat onder andere: Bij deze garandeert RCS (...) u een arbeidspatroon van 38 uur per week. Tevens garanderen we dat 22,5 uren per maand op een zondag gewerkt zullen worden, tegen een toeslag van 40 % op het bruto uurloon. Door eiser is ter zitting aangevoerd dat de uit de brief voortvloeiende garantie betekent dat referent recht heeft op betaling voor tenminste het aantal in de brief gegarandeerde werkuren. Verweerder heeft hiertegen in gebracht dat uit de inhoud van de arbeidsovereenkomst voortvloeit dat het om flexibele arbeid gaat en dat de brief van 22 maart 2006 daar niets aan afdoet. Dit standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd. De brief van 22 maart 2006 vormt onderdeel van de arbeidsrelatie tussen RCS en referent en is derhalve medebepalend voor de vraag of er sprake is van flexibele arbeid. Aangezien vaststaat dat referent per uur wordt betaald, houdt de uit de brief voortvloeiende garantie op een bepaald aantal werkuren tevens een garantie op een daarmee corresponderend inkomen in. Daarmee wordt het minimum maandinkomen van referent niet meer bepaald door onzekere factoren. In dat licht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat er wat betreft de arbeidsovereenkomst tussen RCS en referent sprake is van flexibele arbeid. 10.3 Wat betreft de arbeidsovereenkomst tussen Please en referent heeft eiser aangevoerd dat tenminste 10 uur werk wordt gegarandeerd. Verweerder betoogt dat het om een flexibele arbeidsovereenkomst gaat, nu er sprake is van een minimum- en maximum aantal werkuren. De rechtbank overweegt dat ook in dit geval uit het karakter van de overeenkomst voortvloeit dat er geen sprake is van flexibele arbeid. Daartoe acht de rechtbank van belang dat er een minimum aantal van 10 werkuren is overeengekomen en dat, in tegenstelling tot de eerste arbeidsovereenkomst tussen Please en referent, in de tweede arbeidsovereenkomst, die geldt van 1 april 2006 tot 1 april 2007 niet is opgenomen de volgende zinsnede: Gedurende de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst heeft werknemer slechts recht op loon indien en voorzover hij/zij daadwerkelijk voor werknemer werkzaam is geweest, (...) . Hieruit leidt de rechtbank af dat referent recht heeft op betaling van tenminste 10 werkuren per week. Niet valt in te zien in hoeverre deze overeenkomst op dit punt het onder overweging 10.1 bedoelde onzekere karakter heeft. Voor de conclusie dat er sprake is van flexibele arbeid bestaat dan ook geen grond. 11. Gezien het voorgaande is er in dit geval geen sprake van flexibele arbeidsovereenkomsten en dient voor de beoordeling of er sprake is van duurzame middelen van bestaan te worden vastgesteld of zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, of, ingevolge het in B1/2.2.3.2 van de Vc 2000 neergelegde beleid, op enig tussenliggend moment. Aangezien de overeenkomst met RCS loopt van 18 juli 2005 tot 1 april 2007 en die met Please van 1 april 2006 tot 1 april 2007 is, gezien de data van de aanvraag en de bestreden beschikking, voldaan aan het duurzaamheidsvereiste. 12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:84 van de Awb en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. 13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht. IV. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier; 5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,-- (zegge: eenhonderdeenenveertig euro). Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2007 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Conc: WdJ Coll: HFO D: C Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.