Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9606

Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-07-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1807/06 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Declaratiegeschil; in casu de uitzondering op de algemeen geldende regel dat een notaris niet zonder toestemming van de client zijn declaratie kan voldoen uit derdengelden die hij onder zijn beheer heeft.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 12 juli 2007 in de zaak onder rekestnummer 1807/06 NOT van: MR. [naam], notaris te [plaats], APPELLANTE, gemachtigde: mr. P.H. Mahieu, t e g e n [naam], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. M.R.P. Drielsma. 1. Het geding in hoger beroep 1.1.Namens appellante, verder te noemen de notaris, is bij een op 30 november 2006 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen ’s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 1 november 2006, waarbij de namens geïntimeerde, hierna te noemen klaagster, ingediende klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de notaris en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard. 1.2. Op 21 februari 2007 is van de zijde van klaagster een verweerschrift – met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. Namens klaagster is op 10 mei 2007 een brief ter griffie van het hof ingekomen. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2007. Verschenen zijn de notaris en zijn gemachtigde. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnota. Klaagster en haar gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. 4. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve vernietigen. 5. Het standpunt van klaagster 5.1. Klaagster verwijt de notaris dat zij ten onrechte alle door haar verrichte werkzaamheden, waaronder de voorbereiding van de juridische procedures en de daarmee samenhangende kosten in het kader van de nasleep van het geschil over het bij haar in depot gestorte bedrag, heeft doorberekend aan klaagster en haar ex-echtgenoot. 5.2. Voorts wordt de notaris verweten dat zij klaagster op 6 december 2005 een specificatie van haar werkzaamheden heeft doen toekomen waaruit niet blijkt welke beheersdaden door de notaris zijn verricht. De specificatie laat slechts de werkzaamheden van de notaris en de door haar ingeschakelde advocaat ten behoeve van haar eigen zaak zien. Voor de daarop volgende specificatie van werkzaamheden van 13 februari 2006 geldt hetzelfde. 5.3. Bovendien verwijt klaagster de notaris dat zij heeft nagelaten de kosten met betrekking tot het beheer van het depot zo beperkt mogelijk te houden. Onder meer heeft zij uitgebreid verweer gevoerd in een procedure, terwijl dat niet nodig was. 5.4. Ten slotte wordt de notaris verweten dat zij haar declaraties heeft verrekend met het depot. 6. Het standpunt van de notaris 6.1. De notaris betwist de stelling van klaagster en verweert zich als volgt. 6.2. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de doorberekening aan klaagster en haar ex-echtgenoot heeft de notaris betoogd dat dit enkel de kosten en het loon betreffen die voortvloeien uit het beheer van het depot. 6.3. De notaris heeft voorts gesteld dat zij haar declaraties deugdelijk heeft gespecificeerd en dat deze niet te hoog zijn. Alle in rekening gebrachte kosten hebben betrekking op het beheer van het depot en zijn door de voorzieningenrechter als redelijk gekwalificeerd. 6.4. Dat geldt evenzeer voor het door klaagster naar voren gebrachte derde klachtonderdeel. De notaris heeft haar kosten juist zo beperkt mogelijk trachten te houden, terwijl klaagster haar onnodig bij twee kort gedingprocedures heeft betrokken. 6.5. Met betrekking tot het klachtonderdeel betreffende de verrekening heeft de notaris betoogd dat klaagster en haar ex-echtgenoot haar als lastgevers loon zijn verschuldigd, terwijl zij ook gehouden zijn de kosten ter zake te vergoeden. De lastgevers zijn daartoe hoofdelijk verbonden, terwijl de notaris haar loon en de kosten ten laste van het depot mocht voldoen. In dat verband heeft de notaris verwezen naar het artikel in het WPNR 02/6511 van prof. mr. S.C.J.J. Kortmann. 7. De beoordeling 7.1. Het hof zal de onder 5.1., 5.2. en 5.3. omschreven onderdelen van de klacht gezamenlijk behandelen. Het hof overweegt allereerst dat geschillen met betrekking tot declaraties zoals hier aan de orde ingevolge artikel 55 lid 2 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kunnen worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof toetst een dergelijk geschil slechts marginaal. De notaris heeft de klaagster en haar ex-echtgenoot op 16 november 2005 declaraties gezonden, ieder tot een bedrag van € 7.605,56, zijnde de helft van het honorarium en de kosten betrekking hebbend op het depot tot die datum. De notaris heeft het honorarium voor haar werkzaamheden op 6 december 2006 gespecificeerd. De gedeclareerde werkzaamheden en kosten betroffen in het bijzonder het tegen de notaris aangespannen kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 22 juni 2005. De voorzieningenrechter heeft bij zijn vonnis van 3 februari 2006 reeds geoordeeld dat een behoorlijk beheer van het depot met zich meebracht dat de notaris in bedoeld tegen haar aangespannen kort geding verweer heeft gevoerd en zich heeft laten bijstaan door een advocaat, en dat de kosten daarvan geacht moeten worden te behoren tot kosten van het beheer van het depot. De voorzieningenrechter heeft klaagster veroordeeld tot betaling van het bedrag van de haar door de notaris aangeboden declaratie. Het hof constateert dat de door de notaris aangeboden specificatie voldoende inzicht geeft in de besteding van de door haar gedeclareerde tijd; dat de notaris mogelijk werkzaamheden heeft verricht die niet in deze declaratie zijn begrepen doet daaraan niet af. Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de notaris heeft nagelaten de kosten van beheer van het depot zo beperkt mogelijk te houden en onnodig verweer heeft gevoerd in de tegen haar aangespannen procedure volstaat het hof met verwijzing naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent heeft overwogen. Het hof, marginaal toetsend, is niet gebleken van omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de notaris met het opstellen van de declaratie een tuchtrechtelijk relevante norm heeft geschonden. De declaratie van de notaris van 9 februari 2006 ad € 4.495,09 aan klaagster betreft het honorarium en de kosten van de notaris in verband met het door klaagster aangespannen kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 3 februari 2006. Ook met betrekking tot deze declaratie is het hof, marginaal toetsend, niet gebleken van omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de notaris met het opstellen van de declaratie een tuchtrechtelijk relevante norm heeft geschonden. Het hof zal deze onderdelen van de klacht derhalve ongegrond verklaren. 7.2. Met betrekking tot het klachtonderdeel bedoeld onder 5.4. overweegt het hof als volgt: In het algemeen en behoudens uitzonderingen geldt dat een notaris zijn declaratie niet zonder toestemming van de cliënt aan zich zelf voldoet uit derdengelden die hij onder zijn beheer heeft. Het is daarbij onverschillig of hij zich zou kunnen voldoen met een beroep op verrekening, hetgeen onder de oude Wet op het Notarisambt het geval zou kunnen zijn geweest, dan wel of hij zich als beschikkingsgerechtigde zou kunnen voldoen ten laste van een in artikel 25 van de thans geldende Wna bedoelde kwaliteitsrekening. Het hof overweegt dat in het onderhavige geval sprake is van een uitzondering op de voorbedoelde in het algemeen geldende regel nu de notaris met betrekking tot haar declaratie van 16 november 2005 een executoriale titel uitvoerbaar bij voorraad ten laste van klaagster had verkregen en deze declaratie betrof honorarium en kosten met betrekking tot het depot. De notaris heeft daarom naar het oordeel van het hof geen tuchtrechtelijke norm geschonden door het bedrag daarvan ten laste van het depot aan zich zelf te voldoen. De notaris had echter geen executoriale titel gevraagd en verkregen met betrekking tot een gelijke declaratie aan de ex-echtgenoot van klaagster, voor welke declaratie zij klaagster hoofdelijk aansprakelijk stelde. Aangezien die declaratie echter de helft van dezelfde kosten betrof waarvan de voorzieningenrechter met betrekking tot de declaratie aan klaagster had geoordeeld dat zij moesten worden geacht te behoren tot de kosten van het beheer van het depot kon de notaris naar het oordeel van het hof zonder schending van een tuchtrechtelijke norm ook het bedrag van deze declaratie aan zich zelf voldoen ten laste van het depot, voor zover dat daartoe nog toereikend was. Voor zover klaagster er over heeft willen klagen dat de notaris ook haar declaratie van € 4.495,09 d.d. 9 februari 2006 zonder haar toestemming ten laste van het depot heeft voldaan mist haar klacht feitelijke grondslag nu na de voldoening van de declaratie van klaagster en de gedeeltelijke voldoening van de declaratie ten laste van de ex-echtgenoot van klaagster d.d. 15 november 2006 van het depot niets meer resteerde. Het hof zal derhalve ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren. 7.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 7.4. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer van 1 november 2006 behoudens de daarin vervatte vaststelling van feiten; en opnieuw rechtdoende: - verklaart de klacht ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en F.A.A. Duynstee en in het openbaar uitgesproken op donderdag 12 juli 2007 door de rolraadsheer. Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen [plaats] Beslissing van 1 november 2006 inzake de klacht onder nummer 06-12 van: [naam], hierna ook te noemen klaagster, advocaat mr M.R.P. Drielsma, tegen mr [naam], notaris te [plaats], hierna ook te noemen de notaris, advocaat mr P.H. Mahieu. De procedure De Kamer heeft kennisgenomen van: ? de klacht, met bijlagen, ingekomen op 23 maart 2006; ? het antwoord van de notaris; ? de repliek van klaagster, met bijlagen; ? de dupliek van de notaris. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2006. Daarbij waren aanwezig: ? de advocaat van klaagster, ? de notaris met haar advocaat. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt. Kopie van de door de advocaat van de notaris ter zitting overgelegde pleitnota is als bijlage aan deze beslissing gehecht. De feiten 1. Hangende de uiteindelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap in het kader van de echtscheiding tussen klaagster en haar ex­echtgenoot [hierna: [naam]] werd tussen de gewezen echtgenoten overeengekomen dat de overwaarde van de echtelijke woning te [plaats], deel uitmakend van de gemeenschap, in depot zou worden gestort bij de notaris. 2. Op 13 juni 2003 is de transportakte gepasseerd. Van het saldo van de koopsom ad € 174.665,29 kwam aan ieder van de gewezen echtgenoten de helft toe: € 87.332,65. 3. Op 28 oktober 2004 deelde de notaris desgevraagd aan klaagster mee dat er op dat moment een totaalbedrag van € 103.257,47 in depot stond, inclusief het aan klaagster toekomend bedrag van € 87.059,13. Uit het oorspronkelijk aan [naam] toekomend bedrag uit het depot waren inmiddels met toestemming van klaagster de maandelijkse partner­ en kinderalimentatieverplichtingen voldaan. 4. Bij vonnis van 21 februari 2005, KG 04/1604, van de voorzieningenrechter, rechtbank ’s­Gravenhage, in de procedure van klaagster tegen [naam] is ­ uitvoerbaar bij voorraad ­ [naam] bevolen om eraan mee te werken dat de totale som van het op dat moment bij het kantoor van de notaris in depot staande bedrag van de overwaarde na verkoop van de voormalige echtelijke woning van klaagster en [naam], aan klaagster wordt uitgekeerd. Daarbij is klaagster gemachtigd om zonodig zelf te bewerkstelligen dat het op dat moment nog resterende en in depot staande bedrag aan haar wordt uitgekeerd. 5. Bij vonnis van 21 februari 2005, KG 04/1603, van de voorzieningenrechter, rechtbank ’s­Gravenhage, is de vordering van klaagster afgewezen om het executoriale derdenbeslag op te heffen dat [naam], de nieuwe partner van [naam], is gelegd op het bij het kantoor van de notaris in depot staande bedrag. De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende onder 3.6 overwogen: “De voorzieningenrechter overweegt nog dat in een vonnis van heden tussen de man en de vrouw gewezen uitgemaakt is dat het gehele depôt aan de vrouw toekomt. In deze procedure gaat het nu nog ­nu het vonnis van 21 januari 2004 executeerbaar geoordeeld is­ om de vraag wat op de beslagdatum (24 november 2004) rechtens van het depôt aan de man toekwam. Die vraag is niet in bedoeld vonnis van heden beantwoord. Voor een dergelijke verklaring voor recht lijkt, zo deze niet in een verklaringsprocedure beantwoord kan worden, een bodemprocedure het meest geëigend.” 6. Bij vonnis van 22 juni 2005, KG 05/390, van de voorzieningenrechter, rechtbank ’s­Gravenhage, in de procedure van klaagster tegen [naam] is ­ uitvoerbaar bij voorraad ­ [naam] bevolen om zich niet te verzetten tegen uitbetaling uit het depot van € 100.281,49, welk bedrag zich op 21 februari 2005 naar mededeling van de notaris bij haar kantoor in depot bevond en haar voorts verboden om nieuwe beslagen te leggen die ertoe strekken de uitbetaling uit het depot aan klaagster te obstrueren. 7. Bij vonnis van 22 juni 2005, KG 05/391, van de voorzieningenrechter, rechtbank ’s­Gravenhage, in de procedure van klaagster tegen de notaris en haar kantoor is ­ uitvoerbaar bij voorraad ­ zowel de notaris als haar kantoor, Notariskantoor [naam], bevolen om aan klaagster uit het depot een bedrag van € 100.281,49 uit te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 maart 2005. Na vervolgens uitkering door het notariskantoor dan wel de notaris van een bedrag van € 86.159,64 [na verrekening van kosten in een voorgaand kort geding] resteerde er een bedrag van € 12.948,84 in het depot. 8. Bij brief van 16 november 2005 heeft het notariskantoor aan klaagster een declaratie gestuurd voor verrichte werkzaamheden voor een bedrag van € 7.605,56. De declaratie omvatte mede de helft van de proceskosten als bedoeld in het hiervoor onder 7 vermelde vonnis, alsmede de helft van de kosten van de advocaat die het notariskantoor en de notaris in die procedure hebben gemaakt. 9. Bij vonnis van 3 februari 2006, KG 06/42, van de voorzieningenrechter, rechtbank ’s­Gravenhage, in de procedure van klaagster tegen de notaris en haar kantoor is ­ uitvoerbaar bij voorraad ­ de vordering van klaagster in conventie afgewezen tot voldoening door gedaagden aan haar van het bedrag van € 12.948,84 ­ te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2005 ­ zijnde het resterend bedrag uit het depot waar zij ingevolge het hiervoor onder 7 genoemd vonnis nog recht op had. De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende onder 3.1 overwogen: “De verplichting op gedaagden tot betaling van het restant bedrag vloeit echter reeds voort uit eerdervermeld, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 22 juni 2005. [naam] kan dat vonnis ten aanzien van het restant bedrag derhalve ten uitvoer (doen) leggen en heeft bij haar vordering in conventie dan ook geen belang.” In reconventie is klaagster bij hetzelfde vonnis veroordeeld tot betaling aan het notariskantoor en de notaris van een bedrag van € 7.605,56 ­ te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2006 ­ zijnde de kosten die het notariskantoor en de notaris hebben gemaakt voor werkzaamheden terzake van het beheer van het depôt. Deze kosten omvatten mede de helft van de proceskosten als bedoeld in het kortgedingvonnis van 22 juni 2005 alsmede de helft van de kosten van de advocaat die gedaagden in dat kort geding hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende onder 3.3 overwogen: “[naam] heeft het notariskantoor en de notaris voor de zitting van 27 april 2005 in kort geding gedagvaard teneinde uitkering te verkrijgen van een bedrag uit het depôt dat zich op de kwaliteitsrekening bevond. De notaris had aangegeven nog niet tot uitbetaling te kunnen overgaan in verband met een door een derde gelegd executoriaal derdenbeslag. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juni 2005 is die derde vervolgens bevolen zich niet te verzetten tegen uitbetaling uit het depôt en bij vonnis van gelijke datum en onder verwijzing naar het vonnis tegen voormelde derde zijn het notariskantoor en de notaris bevolen om aan [naam] het gevraagde bedrag uit het depôt uit te keren. Tegen die achtergrond wordt geoordeeld dat een behoorlijk beheer over de bijzondere rekening met zich bracht dat de notaris in het tegen haar aangespannen kort geding verweer heeft gevoerd en zich heeft laten bijstaan door een advocaat. De kosten daarvan moeten dan ook geacht worden te behoren tot kosten van het beheer van het depôt.” De klacht De klacht valt uiteen in vier onderdelen: 1. De notaris heeft ten onrechte alle door haar opgevoerde bijkomende werkzaamheden met betrekking tot de nasleep van het geschil over het bij haar in depot gestort bedrag op naam van klaagster en haar ex­echtgenoot integraal doorberekend aan laatstgenoemden. Deze bijkomende werkzaamheden betreffen de voorbereiding van de juridische procedures, het overleg met haar advocaat, haar advocaatkosten en de proceskostenveroordeling. 2. De notaris heeft hoge en ondeugdelijk gespecificeerde beheerskosten betreffende voormeld depot opgevoerd. Uit de aan klaagster toegezonden specificatie van 6 december 2005 blijkt niet welke beheersdaden door de notaris zijn verricht. De specificatie bevat slechts werkzaamheden van de notaris betreffende haar eigen “zaak” alsmede die haar door haar advocaat in rekening zijn gebracht. Haar daaropvolgende specificatie van 13 februari 2006 betreft de doorberekening van een declaratie van haar advocaat en ­ kennelijk ­ opnieuw uren die zij aan haar eigen zaak heeft besteed. 3. De notaris heeft nagelaten haar kosten met betrekking tot het beheer van het depot zo beperkt mogelijk te houden, hoewel zij volledig op de hoogte is geweest van de geschillen tussen klaagster en haar ex­echtgenoot en van haar beperkte rol hierin als beheerder van het depot. Nu zij ervoor heeft gekozen om uitgebreid verweer te voeren , vervolgens ondanks een rechterlijk bevel tot uitbetaling van het [restant van het] depot te traineren ­ met een nieuwe beslaglegging tot gevolg ­ dienen de navenant hoge kosten daarom voor haar rekening te blijven. 4. De notaris heeft zonder toestemming van klaagster haar declaraties ad € 7.605,56 en € 4.595,09 verrekend met het depot. Het verweer van de notaris De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken. De beoordeling van de klacht Klachtonderdelen 1 en 4 Bij vonnis van 22 juni 2005, KG 05/391, van de voorzieningenrechter zijn het notariskantoor en de notaris bevolen om aan klaagster het aan deze toekomend restant uit het depot uit te keren. De Kamer is van oordeel dat de notaris ­ in ieder geval tot aan het vonnis van 3 februari 2006 van de voorzieningenrechter ­ niet zonder meer althans eigenmachtig had mogen overgaan tot het verrekenen van haar honorarium met het depot en evenmin om die reden aan klaagster had mogen weigeren het aan deze toekomend restant van het depot uit te keren. De Kamer sluit zich wat dit betreft aan bij hetgeen zoals hiervoor vermeld onder rechtsfeit 9 in meergenoemd vonnis van 3 februari 2006 is overwogen over de kosten van een behoorlijk beheer van het depot. De Kamer acht deze gedraging van de notaris tuchtrechtelijk laakbaar. De klacht is daarom in deze onderdelen gegrond. Gelet echter op de complexiteit van de materie en de vele door klaagster aangespannen en elkaar opvolgende civiele procedures kan de Kamer begrip hebben voor het feit dat de notaris op een gegeven moment heeft gehandeld als zij heeft gedaan. In dat licht bezien acht de Kamer de ernst van de gedraging van de notaris niet zodanig zwaarwegend dat het opleggen van een tuchtmaatregel aan de notaris gerechtvaardigd zou zijn. Klachtonderdelen 2 en 3 Het verwijt aan de notaris dat zij hoge een ondeugdelijk gespecificeerde beheerskosten aan klaagster heeft gedeclareerd en dat zij heeft nagelaten om, hoewel volledig op de hoogte van de geschillen tussen klaagster en [naam] en van haar beperkte rol hierin als beheerder van het depot, haar kosten zo beperkt mogelijk te houden, betreft een zogenaamde declaratiegeschil als bedoeld in artikel 55 van de Wet op het notarisambt. Een dergelijk geschil dient ter beoordeling en beslissing te worden voorgelegd aan de voorzitter van de ring ’s­Gravenhage. De Kamer is niet bevoegd van een geschil als voormeld kennis te nemen. Klaagster zal daarom in deze klachtonderdelen niet­ontvankelijk worden verklaard. De beslissing De Kamer voornoemd: verklaart de klacht in de onderdelen 1 en 4 gegrond, zonder oplegging van een maatregel; verklaart klaagster niet­ontvankelijk in de overige klachtonderdelen. Deze beslissing is gegeven door mrs R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, G.H.I.J. Hage, J. Smal en N.P.C. van Wijk, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 1 november 2006. Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.