Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9716

Datum uitspraak2007-07-04
Datum gepubliceerd2007-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/800300-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging omdat het openbaar ministerie gehandeld heeft in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. (...) Het openbaar ministerie misbruik gemaakt van zijn in artikel 56 Sv neergelegde bevoegdheid. De officier van justitie heeft dit dwangmiddel in het voorliggende geval dan ook op juiste grond toegepast en, anders dan de verdediging stelt, geen misbruik gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel 56 Sv. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, wordt dan ook verworpen. 2. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem tenlastegelegde, omdat de aanhouding onrechtmatig is geschied en mitsdien ook het daarna verkregen bewijs onrechtmatig is verkregen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangekruiste slikkerscriteria onvoldoende verdenking opleveren van het strafbare feit waarvoor verdachte is aangehouden. De politierechter is van oordeel dat deze criteria (...) voldoende grond bood voor verdenking van en aanhouding ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Nu de aanhouding van verdachte rechtmatig wordt geacht, verwerpt de politierechter tevens het verweer van de raadsman dat het uit de aanhouding verkregen bewijsmateriaal onrechtmatig is.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT POLITIERECHTER Parketnummer: 15/800300-07 Uitspraakdatum: 4 juli 2007 Tegenspraak SCHRIFTELIJK VONNIS (art. 379 Sv) van de politierechter in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen, Almere. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2007. De politierechter heeft de zaak onderzocht, gehoord de vordering van de officier van justitie en in aanmerking genomen hetgeen namens verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Voorvragen De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. 2.1 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging omdat het openbaar ministerie gehandeld heeft in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De bodyscan die verdachte tegen zijn wil op 2 april jl. heeft moeten ondergaan was niet ingegeven door onderzoeksbelang, zoals artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vereist, maar ingegeven door de ingeplande raadkamerbehandeling van het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis op 4 april jl. Verdachte had tot 4 april geen enkel bolletje geproduceerd en het openbaar ministerie heeft, uit vrees dat de voorlopige hechtenis op 4 april zou worden opgeheven vanwege het ontbreken van ernstige bezwaren, het bevel tot onderzoek in het lichaam gegeven. Aldus heeft het openbaar ministerie misbruik gemaakt van zijn in artikel 56 Sv neergelegde bevoegdheid. Uit het dossier blijkt de politierechter -onder meer- het volgende. Verdachte is op 8 maart 2007 op Schiphol aangehouden op verdenking van invoer van (slikkersbollen met) cocaïne Verdachte weigerde de hem vervolgens aangeboden bodyscan. Verdachte heeft ten tijde van zijn inverzekeringstelling en tegenover de rechter-commissaris ontkend bolletjes met cocaïne te hebben geslikt. De rechter-commissaris heeft op 9 maart 2007 de bewaring van verdachte bevolen. Op 16 maart 2007 heeft verdachte geweigerd de hem op die dag aangeboden bodyscan te ondergaan. Op 21 maart 2007 heeft de meervoudige raadkamer van deze rechtbank de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding behandeld. De officier van justitie heeft ter gelegenheid van die zitting medegedeeld dat verdachte nog geen bollen geproduceerd had, maar evenmin drie maal "schone" ontlasting geproduceerd had. De rechtbank heeft bij beschikking van 21 maart 2007 de gevangenhouding voor de duur van dertig dagen bevolen. Op 27 maart 2007 heeft verdachte de opheffing van zijn voorlopige hechtenis verzocht. De behandeling van dit verzoek is vervolgens geappointeerd voor de raadkamerzitting van 4 april 2007. Op 2 april 2007 heeft de officier van justitie bepaald dat verdachte in het belang van het onderzoek in het lichaam zal worden onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek - te weten: de röntgenfoto’s zijn niet beoordeelbaar - heeft de officier van justitie tijdens de raadkamerbehandeling van 4 april 2007 gepresenteerd. De behandeling van het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis is ter zitting van 4 april aangehouden tot 11 april 2007 vanwege de (tweede) ziekenhuisopname van verdachte. Op 4 april 2007 heeft verdachte in het VU ziekenhuis slikkersbollen geproduceerd. Bij beschikking van 11 april 2007 is het die dag behandelde verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Onderzoek in het lichaam (in dit geval het ondergaan van een röntgenonderzoek) is een ingrijpend dwangmiddel, waarvan terughoudend gebruik moet worden gemaakt. Op 2 april 2007, twee dagen voor de behandeling van het verzoek van verdachte om opheffing van de voorlopige hechtenis en ruim drie weken na zijn aanhouding, ontkende verdachte nog steeds het slikken van bollen, had hij noch bollen noch voldoende "schone" ontlasting geproduceerd en weigerde hij een vrijwillige bodyscan. De officier van justitie heeft onder die omstandigheden bepaald dat verdachte een röntgenonderzoek ex art. 56 Sv moest ondergaan. Dit onderzoek is gericht op het verkrijgen van materiaal dat nadere opheldering kan verschaffen over het strafbare feit waarmee verdachte in verband werd gebracht en kan dus zowel ontlastend als belastend materiaal opleveren. Gegeven deze bijzondere feiten en omstandigheden van het geval, is de politierechter van oordeel dat het bevolen onderzoek in het lichaam het onderzoeksbelang diende en het begrijpelijk is dat de officier van justitie dat onderzoek met het oog op de behandeling van het opheffingsverzoek heeft bepaald. De officier van justitie heeft dit dwangmiddel in het voorliggende geval dan ook op juiste grond toegepast en, anders dan de verdediging stelt, geen misbruik gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel 56 Sv. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, wordt dan ook verworpen. De politierechter heeft ook overigens vastgesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1. Bewijsverweer De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem tenlastegelegde, omdat de aanhouding onrechtmatig is geschied en mitsdien ook het daarna verkregen bewijs onrechtmatig is verkregen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangekruiste slikkerscriteria onvoldoende verdenking opleveren van het strafbare feit waarvoor verdachte is aangehouden. Zo is de aanwezigheid van meerdere reisstempels in overeenstemming met de afgiftedatum van het paspoort. Dat het vliegticket cash betaald is, is evenmin opmerkelijk. Het vliegticket is anderhalve week voor vertrek afgegeven, dat zegt niet zoveel. Interessanter is de datum waarop ticket gekocht of geserveerd is. De constatering dat verdachte afkomstig is uit een bronland, te weten de Dominicaanse Republiek, geldt voor alle passagiers in het vliegtuig. De constatering dat de bagage van verdachte niet in overeenstemming zou zijn met de reisduur is onjuist. Verdachte had veertien t-shirts voor een verblijf van twee weken bij zich. Verdachte ontkent dat hij gebarsten lippen en een witte tong had. De raadsman heeft dit bij de inbewaringstelling tevergeefs aangevoerd. Tot slot is aangekruist dat verdachte een snoepje zou hebben gekauwd, wellicht om zijn adem te verbergen. Het woordje ‘wellicht’ zegt het al, dit zegt niets. Kortom, onvoldoende om als verdachte te worden aangemerkt. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verdachte is aangehouden op basis van zeven aangekruiste slikkerscriteria en op basis van kennis en ervaring van betrokken verbalisant met personen die inwendig verdovende middelen vervoeren. De politierechter is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de slikkerscriteria geen opgeld doet. Voor de stelling dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen gerelateerd is in het proces-verbaal, geen gebarsten lippen en witte tong had, vindt de politierechter geen aanknopingspunten in het dossier. Voorts strookt de stelling dat verdachte veertien t-shirts in zijn bagage had niet met hetgeen daarover gerelateerd is, te weten: ‘slechts weinig zomerse kleding’. Uit de stempels aangetroffen in het op 5 november 2003 afgegeven paspoort van verdachte blijkt dat hij, naast de reis in februari 2007 naar de Dominicaanse Republiek die tot zijn aanhouding geleid heeft, in november en december 2005 in elk geval twee maal voor een korte periode in Suriname heeft verbleven. Dit criterium is naar het oordeel van politierechter terecht als omstandigheid aangekruist. De politierechter volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de overige aangekruiste criteria, te weten de recente afgifte van het vliegticket, de contante betaling daarvan, het land van herkomst dat bekend staat als bron / doorvoerland, alsmede de constatering dat de verdachte hevig snoep kauwde, niet ter zake dienend zijn. De politierechter is van oordeel dat deze criteria, in samenhang bezien met de eerder genoemde criteria, tezamen genomen met de kennis en ervaring van betrokken verbalisant met personen die inwendig verdovende middelen vervoeren, voldoende grond bood voor verdenking van en aanhouding ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Nu de aanhouding van verdachte rechtmatig wordt geacht, verwerpt de politierechter tevens het verweer van de raadsman dat het uit de aanhouding verkregen bewijsmateriaal onrechtmatig is. 3.2 Bewezenverklaring De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 8 maart 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de politierechter deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat. Het bewijsmiddelen genoemd onder 3.2.5 wordt alleen in samenhang met de andere bewijsmiddelen gebezigd. 3.2.1. Verklaring van verdachte ter terechtzitting De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, houdt onder meer in: Het klopt dat ik op 8 maart 2007 op Schiphol ben aangehouden. Ik had bolletjes met cocaïne geslikt. Ik heb 48 bolletjes geproduceerd. 3.2.2. Proces-verbaal Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 maart 2007 gesloten proces-verbaal van aanhouding (dossierpagina 1.1). Dit proces-verbaal houdt – kort weergegeven – onder meer in het relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten terzake de op 8 maart 2007 uitgevoerde douanecontrole op passagiers komende vanuit de Dominicaanse Republiek met vlucht MP 603. Een gesprek werd gevoerd met de passagier genaamd: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]. Tijdens dit gesprek kwam verbalisant tot de volgende feiten en omstandigheden: [verdachte]: - had meerder reisstempels in zijn paspoort van bron/doorvoerlanden, kort verblijf aldaar, te weten Suriname, Ghana en Dominicaanse Republiek; - had een vliegticket dat naar eigen zeggen cash was betaald voor 680 euro; - had een vliegticket dat recent was afgegeven op 10 februari 2007; - had reisbagage niet in overeenstemming met de reisduur, slechts weinig zomerse kleding; - had een reisroute bekend als trend , land van herkomst is bron/doorvoerland; - had gebarste lippen en een spierwitte tong; - kauwde hevig op snoep, wellicht om zijn adem te verbergen. Gezien voornoemde de feiten en omstandigheden, zijnde zogenaamde slikkerscriteria en op basis van de kennis en ervaring van verbalisant met personen die inwendig verdovende middelen vervoeren is [verdachte] aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. 3.2.3. Proces-verbaal Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 11 april 2007 gesloten proces-verbaal (los in dossier). Dit proces-verbaal houdt – kort weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant terzake de bij verdachte aangetroffen slikkersbollen. Verdachte [verdachte] heeft tot vandaag, 11 april 2007, - 48 - slikkersbollen geproduceerd. 3.2.4. Proces-verbaal Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 24 april 2007 gesloten proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 1.1.4). Dit proces-verbaal houdt – kort weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten terzake de bij verdachte aangetroffen slikkersbollen en mededeling van monsterneming met nummer 07-017227. Bij verdachte [verdachte] zijn slikkersbollen aangetroffen. Een willekeurig uitgezochte bol is nader onderzocht, waarbij een witkleurige stof aangetroffen, welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Bij weging bleek het nettogewicht van de stof afkomstig uit de onderzochte slikkersbol 11, 2 gram te zijn. Bij de van rijkswege verstrekt en daartoe bestemde MMC testset waarmede de aangetroffen stof uit de onderzochte bol werd getest op de aanwezigheid van cocaïne trad een positieve kleurreactie op zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Vervolgens is een representatief monster met nummer 07-017227 ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam 3.2.5. Deskundigenrapport Het rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam no. 5499 X 07 d.d. 1 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige [gerechtelijk deskundige], hoofdscheikundige. De conclusie van dit rapport luidt: Het materiaal 07-017227 A bevat cocaïne. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende gevorderd: - bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit; - oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht; - oplegging van een werkstraf van 120 uren bij niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis; - verbeurdverklaring van een vliegticket Surinam Airways en twee instapkaarten; - teruggave aan verdachte van een telefoontoestel Nokia 6610. 6.2. Hoofdstraf De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat bij de beslissing over de strafmaat uitgegaan dient te worden van het gewicht van 48 slikkersbollen, te weten 48 slikkersbollen x 11, 2 gram = 537, 6 gram. Van de overige 19 bollen, waarvan het eindproces-verbaal melding maakt, is niet na te gaan of en wanneer deze geproduceerd zijn. De officier van justitie heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de politierechter voor wat betreft de hoeveelheid ingevoerde cocaïne. De raadsman heeft voorts betoogd dat ook de omstandigheden waaronder de voorlopige hechtenis heeft plaatsgevonden, waaronder een lange periode op de slikkersafdeling, tot matiging van de op te leggen straf zouden dienen te leiden. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van in elk geval 537,6 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ten nadele van verdachte neemt de politierechter voorts in aanmerking dat verdachte eerder veroordeeld is ter zake van overtreding van de Opiumwet. De omstandigheden waaronder verdachte zijn voorlopige hechtenis heeft ondergaan zijn voor de politierechter niet van betekenis bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. De politierechter zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd opdat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Voorts zal de politierechter verdachte een taakstraf opleggen. 6.3 Verbeurdverklaring De politierechter is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vliegticket Surinam Airways, twee instapkaarten en een telefoontoestel NOKIA 6610 dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen is begaan. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht. 2, 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De politierechter: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN MAANDEN. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot DRIE MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis. De werkstraf moet worden voltooid binnen de termijn van één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Verklaart verbeurd: – 1.00 STK Vliegticket SURINAM AIRWAYS 129 6947362012; – 2.00 STK Instapkaart; – 1.00 STK Telefoontoestel NOKIA 6610. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gegevangenisstraf. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries – van den Heuvel, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M. Meesters, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2007. De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.