Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9819

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-07-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605764/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerder ingevolge artikel 83 en 100a van de Wet geluidhinder hogere geluidgrenswaarden vastgesteld ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan 'Rondweg Hedel' voor een aantal woningen in Hedel.


Uitspraak

200605764/1. Datum uitspraak: 18 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    [appellanten sub 2], respectievelijk gevestigd en wonend te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerder ingevolge artikel 83 en 100a van de Wet geluidhinder hogere geluidgrenswaarden vastgesteld ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan 'Rondweg Hedel' voor een aantal woningen in Hedel. Bij besluit van 20 juni 2006, verzonden op 23 juni 2006, heeft verweerder het door appellanten sub 1 hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door appellanten sub 2 hiertegen gemaakt bezwaar voor zover ingediend door [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 28 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, en appellanten sub 2 bij brief van 3 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 augustus 2006. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 29 september 2006. Bij brief van 31 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 april 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2007, waar appellanten sub 1, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Breda, en appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, en Th. Höngens, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.H.W. Boei, ing. E. Roelofsen, ambtenaren van de provincie, H.N.G. van Dalen en E.T.M. Vermeulen, aangemelde deskundigen, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellanten sub 2 voeren aan dat verweerder hun bezwaar voor zover ingediend door [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stellen een rechtens te respecteren belang bij het besluit te hebben omdat met de realisering van het bestemmingsplan 'Rondweg Hedel', in welk kader het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden is genomen, de huidige ontsluiting van het bedrijfsterrein van appellanten zal verdwijnen. 2.1.1.    Ingevolge artikel 20.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van die wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.1.2.    De Afdeling stelt vast dat een besluit ingevolge artikel 83 en 100a van de Wet geluidhinder betrekking heeft op de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor woningen. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in onder meer haar uitspraak van 16 augustus 2006, no. 200510537/1 is gezien de aard en gevolgen van het besluit, naast degene die om vaststelling van een hogere grenswaarde heeft verzocht, in beginsel uitsluitend de (toekomstige) eigenaar, andere zakelijke gerechtigde of gebruiker van een woning waarvoor de hogere grenswaarde is vastgesteld, rechtstreeks bij het besluit betrokken.    De bedrijven [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] zijn gevestigd in een pand aan de [locatie] te [plaats]. Dit pand is geen woning en voor het pand is geen hogere geluidgrenswaarde vastgesteld. Uitgaande daarvan zijn appellanten sub 2 in zoverre geen belanghebbenden in de zin van art. 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hun bezwaar is daarom terecht in zoverre niet-ontvankelijk verklaard en hun beroep voor zover ingediend door [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] is daarom ongegrond. 2.2.    Appellanten sub 1 voeren aan dat het bestreden besluit het mogelijk maakt dat het bestemmingsplan 'Rondweg Hedel' doorgang vindt. Zij stellen hierdoor, met name tengevolge van een waardevermindering van hun woning, schade te zullen ondervinden. 2.2.1.    Verweerder voert aan dat appellanten op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een verzoek om vergoeding van planschade bij de gemeente kan indienen. 2.2.2.    De Afdeling overweegt dat de eventuele waarde vermindering van de woning van appellanten geen aspect is dat in het kader van het bestreden besluit betrokken dient te worden. Het beroep kan in zoverre derhalve geen doel treffen. 2.3.    Appellanten sub 1 en 2 voeren aan dat onduidelijk is welk geluidimmissieniveau zal optreden, omdat in het bestreden besluit alleen staat aangegeven dat het 'aannemelijk' is dat de te treffen maatregelen tot het beoogde resultaat zullen leiden.    In dit verband voert [appellant sub 2C] aan dat niet duidelijk is welk type geluidarm asfalt zal worden gebruikt. Hij is van mening dat in het akoestisch rapport niet zonder meer van een reductie van 5 dB door de toepassing van geluidarm asfalt had mogen worden uitgegaan. Hierbij wijst hij er op dat op de kruising tussen de Drielseweg en de Sint Annawag om verkeerstechnische redenen geen geluidarm asfalt kan worden toegepast. 2.3.1.    Verweerder voert aan dat in dit stadium van de planvorming kan worden volstaan met een prestatienorm van 5 dB voor de toe te passen wegdekverharding. Hij stelt dat het naar zijn mening aannemelijk is dat de voorgestelde maatregelen tot een aanvaardbare geluidbelasting zullen leiden. Verweerder voert verder aan dat naar zijn mening geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan aan de representativiteit van het akoestisch onderzoek zou moeten worden getwijfeld. 2.3.2.    De Afdeling stelt vast dat in het besluit met betrekking tot de hogere geluidgrenswaarden is uitgegaan van de geluidbelasting zoals berekend in het akoestisch onderzoek dat aan het verzoek ten grondslag lag. In dat onderzoek is uitgegaan van het treffen van zowel bron- als overdrachtsmaatregelen. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting blijkt dat er een aantal typen geluidarm asfalt beschikbaar is door toepassing waarvan aan de door verweerder gestelde prestatiedoelstelling van 5 dB(A) kan worden voldaan. Tevens blijkt dat door toepassing van zogenoemd Steenmastiek asfalt op de kruising tussen de Drielseweg en de Sint Annawag aan de vastgestelde hogere geluidgrenswaarde zal kunnen worden voldaan. Voorts volgt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat andere of verdergaande maatregelen dan in het akoestische onderzoek opgenomen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedebouwkundige verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.    Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellanten aanvoeren geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het treffen van deze maatregelen onvoldoende is nagegaan in hoeverre de geluidbelasting ter hoogte van de woningen van appellanten, door emissiebeperkende maatregelen zou kunnen worden teruggebracht. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.4.    Appellanten sub 1 voeren aan dat verweerder ten onrechte niet gekeken heeft naar de mogelijkheid om de geluidbelasting verder te beperken door een hogere geluidwal aan te leggen. In dit kader wijzen zij er op dat het bestemmingsplan een geluidwal met een hoogte van drie meter toestaat. 2.4.1.    Verweerder stelt dat door de voorgenomen reconstructie en de daarmee samenhangende sloop van een tussengelegen woning de geluidbelasting van de woning van appelanten sub 1 zonder maatregelen tot 4 dB boven de voorkeursgrenswaarde toeneemt. Doordat tussen de woning en de weg een geluidwal wordt gerealiseerd blijft deze toename op de begane grond beperkt tot de voorkeursgrenswaarde en op de eerste etage tot 2 dB. Om ook op de eerste etage de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde te kunnen terugbrengen zou de geluidwal een volgens verweerder uit stedebouwkundig oogpunt onaanvaardbare hoogte van 4 meter moeten krijgen. Een minder grote verhoging zou, volgens verweerder, nauwelijks effect sorteren. 2.4.2.    Bij het nemen van het hogere geluidgrenswaarden besluit is uitgegaan van de geluidbelasting zoals berekend in het akoestisch onderzoek dat aan het verzoek ten grondslag lag. Uitgangspunt bij dat onderzoek is geluidarm asfalt en een geluidwal met een hoogte van 2,5 meter over een lengte van 42 meter. De Afdeling is, mede in aanmerking genomen het deskundigenverslag, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorschrijven van de aanleg van een geluidwal met een hoogte van 4 meter uit stedebouwkundig oogpunt onaanvaardbaar is en dat aanleg van een geluidwal hoger dan 2,5 meter maar lager dan 4 meter als geluidbeperkende maatregel niet voorgeschreven hoeft te worden omdat het effect daarvan te beperkt zou zijn. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.5.    [appellant sub 2C] is van mening dat de beschouwing van de gecumuleerde geluidbelasting onjuist is. Hij meent dat ten onrechte een vergelijking tussen de bestaande en de toekomstige situatie is gemaakt. Bovendien is volgens hem bij de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting, ten onrechte geen rekening gehouden met de verbreding van de snelweg A2 en de omlegging van de N831. Ook is volgens hem daarbij ten onrechte naar de milieukwaliteitmaat van de afzonderlijke bronnen gekeken in plaats van naar de maat van de gecumuleerde geluidbelasting. 2.5.1.    Op grond van artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, kunnen gedeputeerde staten slechts hogere grenswaarden vaststellen als naar hun mening geen sprake is van een onaanvaardbare cumulatie van geluid. In artikel 157 van de Wet geluidhinder (oud) is een regeling getroffen voor de afstemming en samenhang van de onderscheidenlijk te treffen maatregelen bij cumulatie van verschillende geluidbronnen. 2.5.2.    Verweerder heeft voor de beoordeling van de geluidbelasting ten gevolge van de verbreding van de snelweg A2 gebruik gemaakt van het Tracébesluit A2 en voor de beoordeling van de geluidbelasting van het railverkeer van het zogenoemde akoestisch spoorboekje. De geluidbelasting ten gevolge van de omlegging van de N831 is in het akoestisch onderzoek berekend. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de door verweerder gehanteerde uitgangspunten bij de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelasting niet representatief zijn.    Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelasting heeft verweerder de zogenoemde methode Miedema als uitgangspunt genomen. De Afdeling acht, mede in aanmerking genomen het deskundigen bericht van de StaB, deze methode om cumulatie van geluidbronnen bij de besluitvorming te betrekken niet onjuist. Voorts acht de Afdeling de door verweerder gehanteerde vergelijking tussen de bestaande situatie en de situatie na afronding van de beoogde wijziging niet onverenigbaar met het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het bestreden besluit in voldoende mate rekening is gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel. 2.6.    Appellant sub 2 voert aan dat de nieuwe ontsluiting van zijn bedrijven via de Sint Annaweg als een 'reconstructie' in de zin van de Wet geluidhinder moet worden aangemerkt. Volgens hem is in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met het vrachtverkeer op het terrein van de inrichting.    De Afdeling stelt vast dat uit de stukken, waaronder het StaB rapport, en het verhandelde ter zitting blijkt dat hier geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Het vrachtwagenverkeer op het terrein van de inrichting van appellant maakt geen deel uit van het verkeer op de zoneringsplichtige wegen en is derhalve terecht niet bij de beoordeling betrokken. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.7.    Het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond. Het beroep van appellanten sub 2 is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Boll     w.g. Klap Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007 315