Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9837

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-07-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607483/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 september 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) het verzoek van appellante om als gelieerde gebruik te mogen maken van het C2000 systeem afgewezen.


Uitspraak

200607483/1. Datum uitspraak: 18 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/832 van de rechtbank Arnhem van 1 september 2006 in het geding tussen: appellante en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 september 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) het verzoek van appellante om als gelieerde gebruik te mogen maken van het C2000 systeem afgewezen. Bij besluit van 14 februari 2005 heeft de Minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 december 2006 heeft de Minister van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.M. van der Zwan, advocaat te Dieren, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.W. Severijnen en drs. W. Hogendorp, beiden ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De Minister heeft aan de afwijzing van de aanvraag van appellante en het in stand laten daarvan in de beslissing op bezwaar het volgende ten grondslag gelegd.    Het C2000 systeem is een communicatie- en alarmeringssysteem dat is ontwikkeld ten behoeve van de openbare orde- en veiligheidsdiensten, te weten de brandweer, de ambulancediensten, de politie en de Koninklijke Marechaussee. Voor de aanleg en het beheer van het systeem heeft de Minister de projectdirectie C2000 ingesteld, die wordt bijgestaan door het operationeel bestuurlijk overleg. Dit overleg heeft op 11 december 2003 het Gelieerdenbeleid vastgesteld. Volgens dit beleid kan een beoogd gebruiker slechts worden toegelaten tot het C2000 systeem indien de desbetreffende organisatie, in dienst van de overheid of een semi-overheid een operationele taak heeft op het terrein van de openbare orde en veiligheid en daarvoor in contact moet kunnen treden met een of meer "aangewezen gebruikers", de openbare orde- en veiligheidsdiensten. De Minister heeft op 22 december 2004 het Beveiligingsbeleid C2000 vastgesteld, waarin dit toelatingscriterium is overgenomen. Volgens de Minister voldeed appellante niet aan dit criterium. 2.2.    Ingevolge artikel 53d van de Politiewet 1993, zoals dit artikel luidde ten tijde van de beslissing op bezwaar en voor zover thans van belang, draagt de Minister zorg voor de landelijke informatie- en communicatievoorzieningen en het beheer daarvan voor de politie ten behoeve van de taakuitvoering door de politie. 2.3.    De Minister heeft in zijn nota van antwoord gesteld dat appellante geen belang heeft bij haar hoger beroep, nu artikel 53d van de Politiewet 1993 per 1 augustus 2006 is komen te vervallen en er geen wettelijke bepaling meer valt aan te wijzen op grondslag waarvan de Minister bij vernietiging van het bestreden besluit nog zou kunnen beschikken op de aanvraag.    De Afdeling verwerpt dit betoog. Artikel 53d is weliswaar vervallen en vervangen door artikel 48 van de Politiewet 1993 en de daarop gebaseerde Regeling C2000 en GMS, maar ook na 1 augustus 2006 berust het "strategisch beheer" over C2000 - waartoe de beslissing behoort wie toegang krijgt tot deze voorziening, een beheersbeslissing van publiekrechtelijke aard die moet worden aangemerkt als besluit - onverminderd bij de Minister.    Ter zitting heeft de Minister nog verwezen naar het "Mediaprotocol Medewerking Tv-programma’s Verkeershandhaving", dat ertoe zou leiden dat appellante geen belang meer heeft bij haar hoger beroep. Reeds omdat dit protocol nog niet is vastgesteld, kan een beroep daarop - wat daar overigens ook van zij - echter niet slagen. 2.4.    In haar hogerberoepschrift klaagt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het Gelieerdenbeleid niet kenbaar is. Ter zitting heeft appellante verklaard dat dit beleid weliswaar kenbaar is, doch de lijst met door de Minister toegelaten gelieerde gebruikers niet. 2.4.1.    Dit betoog slaagt niet, nu niet is gebleken dat appellante in haar procespositie is geschaad. Aangezien zij in diverse stukken verwijst naar gelieerde gebruikers die zijn toegelaten tot het C2000 systeem, moet worden vastgesteld dat zij blijkbaar voldoende op de hoogte was van de lijst. 2.5.    Appellante voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering haar als gelieerde aan te wijzen, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens haar komt op de lijst met door de Minister toegelaten gelieerde gebruikers een groot aantal organisaties en personen voor die geen operationele taak hebben op het terrein van de openbare orde en veiligheid dan wel niet in dienst zijn van de overheid of van een semi-overheid. In dit verband wijst appellante onder meer op een particuliere instelling die ambulances verhuurt, een bergingsbedrijf, energiebedrijven en waterleidingbedrijven. 2.5.1.    Deze grond slaagt niet. De Afdeling stelt voorop dat de Minister bij de beantwoording van de vraag of een organisatie een operationele taak heeft op het terrein van de openbare orde en veiligheid, over de nodige beoordelingsvrijheid beschikt. De Minister heeft gemotiveerd waarom de door hem als gelieerde gebruikers erkende organisaties en personen een operationele taak hebben op het terrein van de openbare orde en veiligheid. Met betrekking tot de particuliere instelling die ambulances verhuurt, heeft de Minister gemotiveerd uiteengezet dat deze instelling geen gelieerde gebruiker is, en niet zelf kan beschikken over C2000 apparatuur, maar dat deze apparatuur onder verantwoordelijkheid van een aangewezen gebruiker in ambulances wordt ingebouwd. Voorts heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat het bergingsbedrijf niet als gelieerde gebruiker is aangemerkt. Ter zitting heeft de Minister verklaard dat de energiebedrijven en waterleidingbedrijven alleen in geval van calamiteiten gebruik mogen maken van het C2000 systeem, om het afsluiten van de nutsvoorzieningen adequaat te kunnen coördineren. Niet valt in te zien dat met toelating van appellante tot het C2000 systeem een soortgelijk belang is gemoeid. Nu appellante ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. De rechtbank heeft in zoverre terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante niet als gelieerde gebruiker kan worden toegelaten, nu zij geen operationele taak heeft op het terrein van de openbare orde en veiligheid. 2.6.    Appellante voert voorts aan dat zij door de praktische uitwerking van het beleid van de Minister niet meer in staat is haar televisieprogramma te produceren en zo de vrije nieuwsgaring wordt belemmerd. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat de Minister ten onrechte geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen, op grond waarvan hij van zijn beleid had dienen af te wijken. 2.6.1.    Deze grond slaagt evenmin. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het Gelieerdenbeleid van de Minister, dat uitgaat van een beperkt aantal toegelaten gelieerde gebruikers, niet als onredelijk kan worden aangemerkt, gelet op de omstandigheid dat ten aanzien van het C2000 systeem hoge eisen worden gesteld aan de veiligheid en de beschikbaarheid. De weigering van de Minister om appellante te erkennen als gelieerd gebruiker is in overeenstemming met zijn beleid. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Minister van dit beleid had dienen af te wijken, is niet gebleken. Een eventuele beperking van de wijze waarop appellante haar programma produceert kan niet worden aangemerkt als een belemmering van de vrijheid van nieuwsgaring en kan om die reden niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat zij het C2000 systeem niet zelf wil gebruiken maar slechts bij het maken van televisieopnamen door politiefunctionarissen wil kunnen laten gebruiken. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt     w.g. Können Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007 301-512.