
Jurisprudentie
BB0218
Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4709 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4709 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WW-uitkering: verwijtbaar werkloos.
Uitspraak
06/4709 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 juni 2006, 05/4017 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J. den Braber, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2007. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. van der Sande, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant was vanaf 1996 werkzaam bij technische handelsmaatschappij [naam werkgever] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: [naam werkgever] of werkgever), laatstelijk als manager product & market development. Op 1 april 2005 is appellant op staande voet ontslagen omdat hij zich met ingang van 1 maart 2005 gevestigd heeft als zelfstandig ondernemer met als activiteit de verkoop van en advies in klimaatbeheersingsinstallaties, één en ander zonder de daartoe krachtens zijn arbeidsovereenkomst vereiste schriftelijke toestemming van de werkgever. Nadat [naam werkgever] het ontslag op staande voet tijdens een procedure in kort geding om een voorlopige voorziening tot betaling van het salaris had ingetrokken, heeft de kantonrechter bij beschikking van 18 juni 2005 de arbeidsovereenkomst op verzoek van [naam werkgever] met ingang van 1 juli 2005 ontbonden. Aan appellant is een ontbindingsver-goeding van € 3.045,-- bruto toegekend.
1.3. Op 4 april 2005 heeft appellant een uitkering ingevolge de WW aangevraagd, welke hem bij besluit van 11 juli 2005 bij wijze van maatregel blijvend geheel is geweigerd. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij bestreden besluit van 14 oktober 2005 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant zich heeft zich laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel en dat hij een offerte heeft uitgebracht onder de handelsnaam Klimapro. Appellant heeft naar de opvatting van het Uwv door tijdens zijn dienstverband activiteiten te ontwikkelen met betrekking tot het opzetten van een eigen bedrijf zich zodanig gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat als gevolg daarvan een hem te verwijten werkloosheid zou kunnen ontstaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
3. Appellant blijft zich in hoger beroep op het standpunt stellen dat er geen sprake is geweest van een eigen bedrijf. Het zou slechts gaan om een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een éénmalige offerte aan een bevriende persoonlijke relatie.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank dient te worden gevolgd in haar oordeel dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder a, van de WW en of het Uwv in verband hiermee de uitkering terecht blijvend geheel heeft geweigerd.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Op grond van de gedingstukken staat ook voor de Raad voldoende vast dat appellant een begin heeft gemaakt met het verrichten van werkzaamheden voor zijn eigen onderneming Klimapro door een offerte te doen uitgaan aan de onderneming Gehold voor het leveren en installeren van topkoeling op een bestaande luchtverwarmingsinstallatie. Appellant heeft zich hiermee niet gehouden aan de voorwaarden in de door hem getekende arbeidsovereenkomst, met name niet aan het gestelde in artikel 23, in welke artikel is bepaald dat het de werknemer verboden is zonder schriftelijke toestemming arbeid voor derden te verrichten. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant door zijn handelwijze jegens zijn werkgever zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
5. Met betrekking tot hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd merkt de Raad op dat aangezien die grieven geen andere zijn dan hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht de Raad volstaat met verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.F. Bandringa en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J. Rentmeester als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) A.J. Rentmeester.
BvW
57