Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0272

Datum uitspraak2007-06-13
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/5761 WOZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Huurkoper van galerijflat is belanghebbende in beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/5761 WOZ Uitspraakdatum: 13 juni 2007 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X.], wonende te [Y.], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente [P.], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 16 mei 2006 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelasting 2005 (hierna: de aanslag). Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2007. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [...] 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2003 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 op € 54.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2005 bekend gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarde en de aanslag gehandhaafd. 2.2. Eiser heeft de woning, die verhuurd wordt, in december 2001 in huurkoop verkregen van [A.] (hierna: [A.]). De woning is een galerijflat ter grootte van ongeveer 36 m² met berging (bouwjaar rond 1965). 2.3. Eiser heeft, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, op eigen naam beroep ingesteld. De bestreden uitspraak op bezwaar is gericht aan [A.]. Zowel verweerder als eiser beschouwen eiser als belanghebbende bij de waardebepaling van de woning. De rechtbank merkt daarom eiser aan als belanghebbende in onderhavige procedure. 2.4. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. 2.5. Eiser bepleit een waarde van ten hoogste € 35.000 en voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan dat de vastgestelde waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde per de vorige waardepeildatum. Voorts stelt eiser dat verweerder bij het bepalen van de waardestijging niet alle belangen in redelijkheid tegen elkaar heeft afgewogen en dat verweerder hem ten onrechte geen mogelijkheid tot contra-expertise heeft geboden. Eiser stelt tevens dat het feit dat te lang is gewacht met het doen van uitspraak op bezwaar, in samenhang met door de gemeentelijke belastingdienst gemaakte prestatie-afspraken, niet zonder enig rechtsgevolg kan blijven. 2.6. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken. Verweerder stelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en verwijst daartoe naar de verkoopprijzen van in het taxatieverslag vermelde vergelijkingsobjecten. De vergelijkingsobjecten betreffen drie galerijflats van dezelfde grootte als de woning en zijn gelegen in hetzelfde flatgebouw. 2.7. Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, oftewel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. 2.8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met de door verweerder aangevoerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten en hetgeen hij overigens naar voren heeft gebracht, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van ten minste € 54.000. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de drie vergelijkingsobjecten in de periode juli 2002 tot en met januari 2003 zijn verkocht voor bedragen variërend van € 55.250 tot € 59.000 en dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze wat type, grootte en ligging betreft goed vergelijkbaar zijn met de woning. Daarom kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. 2.9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ter betwisting van de vastgestelde waarde, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond van eiser dat de aan de woning toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde die aan de woning is toegekend per de vorige waardepeildatum, faalt. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. Voorts heeft eiser zijn stelling dat niet alle belangen in redelijkheid tegen elkaar zijn afgewogen niet nader onderbouwd, daar gelaten dat de rechtbank van oordeel is dat voor een belangenafweging die leidt tot een afwijking van een door de wettelijk voorgeschreven waardebepaling tot stand gekomen waarde geen plaats is. Voorts is het aan eiser, bij betwisting van de vastgestelde waarde, om een contra-expertise te initiëren, zo hij dat van nut vindt. Ook treft de beroepsgrond met betrekking tot de termijnoverschrijding geen doel. Ingevolge het bepaalde in artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn waarin uitspraak op bezwaar moet worden gedaan, een jaar. De overschrijding van die termijn, met in casu ongeveer vijf weken, heeft geen invloed op de juistheid van de vastgestelde waarde. Evenmin is eiser hierdoor op andere wijze in zijn belangen geschaad. 2.10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond. 2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 13 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.