Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0338

Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers162273/EX RK 07-211
Statusgepubliceerd


Indicatie

wrakingsverzoek vredesactivisten afgewezen.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Wrakingskamer Zaaknummer / rekestnummer : 162273 / EX RK 07-211 Beschikking van 20 juli 2007 in de zaak van 1. [verzoeker 1] wonende te [woonplaats], 2.[verzoeker 2] wonende te [woonplaats], 3. [verzoeker 3] wonende te [woonplaats], 4.[verzoeker 4] wonende te [woonplaats], 5.[verzoeker 5] wonende te [woonplaats], 6. [verzoeker 6] wonende te [woonplaats], 7. [verzoeker 7] wonende te [woonplaats], 8. [verzoeker 8] wonende te [woonplaats], 9. NN 1, 10. NN2, 11. NN 3, verzoekers, advocaten mr. M.J.F. Stelling en mr. N.M.P. Steijnen, tegen mr. P.J.H. van Dellen, in zijn hoedanigheid van politierechter in de rechtbank te ’s-Hertogenbosch bij de behandeling van de zaken met parketnummers: 01/857022-05, 01/857030-05, 01/857031-05, 01/857024-05, 01/857034-05, 01/857035-05, 01/857033-05, 01/857032-05, 01/857027-05, 01/857028-05 en 01/857029-05, verweerder. Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekers, de officier van justitie en de rechter worden genoemd. Procesverloop 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van: - het proces verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak op 20 juli 2007 met daarin opgenomen het voorliggende wrakingsverzoek; - de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 20 juli 2007; - het dossier in de hoofdzaken. 1.2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Namens verzoekers zijn verschenen hun raadslieden mrs. Stelling en Steijnen, die het wrakingsverzoek nader hebben toegelicht en bij dit verzoek hebben gepersisteerd. Verzoekers sub 1, [verzoeker 1], en sub 4, [verzoeker 4], zijn in persoon verschenen. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting reeds aangegeven het niet nodig te achten te worden gehoord en ter zitting aanwezig te zijn. In de schriftelijke reactie heeft de rechter wel zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. De officier van justitie in de strafzaak tegen verzoekers, mr. C.F.J. Wiegant, is ter zitting verschenen en heeft zijn reactie op het wrakingsverzoek gegeven. 2. Het verzoek en het verweer 2.1 Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedures met de in de kop van deze beschikking vermelde parketnummers. Verzoekers hebben betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen. 2.2 Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek, hebben verzoekers zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat de motivering van de beslissing van de rechter om de strafzaken van verzoekers niet naar de meervoudige kamer te verwijzen, niet overeenstemt met de strekking van hetgeen in de wrakingsbeschikking van 24 mei 2007 onder punt 3.6 staat uitgeschreven. De verdediging heeft aangevoerd dat het in casu gaat om zeer complexe vragen omtrent massale vernieling van goederen, massavernietiging, massamoord, (het bestaan van) systeemmisdaden en de voorbereidingshandelingen daartoe door de Nederlandse Staat alsmede de consequenties die daaraan moeten worden verbonden. Naar de opvatting van de verdediging is de enkelvoudige rechter niet competent om over deze complexe vraagstukken te oordelen. De verdediging is ook niet bekend met enige uitspraak waarin een enkelvoudige rechter over dergelijke complexe feiten heeft geoordeeld. 2.3 De officier van justitie heeft het standpunt gehuldigd dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. 2.4 De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. 3. De beoordeling 3.1 Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2 De rechtbank stelt voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.3 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting op 20 juli 2007, heeft de verdediging verweren gevoerd inzake de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie alsmede de vraag opgeworpen of de tenlastegelegde gedragingen gerechtvaardigd zijn. De verdediging heeft dit alles geplaatst in een internationaal kader. De verdediging acht de politierechter niet competent om over complexe vraagstukken als de onderhavige te oordelen en verzoekt om verwijzing naar de meervoudige kamer. Uit genoemd proces-verbaal blijkt dat de rechter de behandeling van de zaken heeft onderbroken om zich te beraden op het verzoek van de verdediging om de zaken naar de meervoudige kamer te verwijzen. Na de hervatting van het onderzoek heeft de rechter medegedeeld dat hij het verzoek afwijst. De rechter heeft daarbij geoordeeld dat de onderhavige zaken bewijstechnisch gezien van eenvoudige aard zijn en dat het door de verdediging aangevoerde strafrechtelijk gezien niet dusdanig complex van aard is dat zulks tot een verwijzing naar de meervoudige kamer noopt. Hierop is de rechter door de verdediging gewraakt. 3.4 De rechtbank zal het wrakingsverzoek jegens mr. P.J.H. van Dellen ongegrond verklaren. De door mr. P.J.H. van Dellen gegeven beslissing en diens motivering om de onderhavige strafzaken niet te verwijzen naar de meervoudige strafkamer kan niet door de wrakingskamer inhoudelijk worden getoetst. Zulks is ter beoordeling van de rechter in een eventueel hoger beroep. Nu ook voor het overige niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, zal de rechtbank het verzoek tot wraking als zijnde ongegrond afwijzen. 3.5 Bij beschikking van 12 januari 2007 (151767 / EX RK 06-265) naar aanleiding van het vierde wrakingsverzoek jegens mr. J.A. van Biesbergen heeft de wrakingskamer onder meer overwogen: “.……dat alle wrakingsverzoeken de kennelijke bedoeling hebben de strafrechter koste wat kost te gebruiken als een forum voor het publiekelijk aan de orde stellen, zoals de verdediging stelt, van: “massamoord van genocidale omvang, grootschalige vernieling van civiele goederen alsook van de vernietiging en radioactieve vergiftiging van het menselijk leefmilieu”. Ook het vierde wrakingsverzoek, dat ziet op een afwijzing van het doen van een verzoek van de verdediging tot verwijzing van de behandeling naar de meervoudige kamer heeft deze kennelijke bedoeling. Verdere wrakingsverzoeken met eenzelfde strekking zijn, naar het oordeel van de wrakingskamer, te betitelen als een misbruik zoals bedoeld in artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, weshalve zal worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek met een dergelijke strekking niet in behandeling zal worden genomen….”. De rechtbank constateert dat thans het zesde wrakingsverzoek van het merendeel van de verzoekers in dezelfde samenhangende strafzaken jegens de derde opvolgende politierechter in deze rechtbank aan de orde is. Hoewel het vierde wrakingsverzoek jegens mr. J.A. van Biesbergen en het wrakingsverzoek jegens mr. E.C.M. de Klerk gegrond zijn verklaard, ziet de rechtbank, mede gelet op het hiervoor overwogene inzake de ongegrondheid van het wrakingsverzoek jegens mr. P.J.H. van Dellen, thans aanleiding te bepalen, dat toekomstige wrakingsverzoeken in de onderhavige strafzaken ingevolge het vierde lid van artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering niet meer in behandeling zullen worden genomen. Dit heeft tot gevolg dat de rechter tijdens de voortzetting van de behandeling van deze strafzaken volgende wrakingsverzoeken kan negeren, tenzij de behandelend rechter uiteraard termen aanwezig acht in de wraking te berusten. In dit verband merkt de rechtbank nog het navolgende op. De behandeling van de onderhavige zaken heeft ter terechtzitting van de politierechter van 20 december 2005 een aanvang genomen. Dat de politierechter na ruim anderhalf jaar nog niet heeft kunnen toekomen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering komt geheel voor rekening van verzoekers. Weliswaar kon tot twee keer toe het optreden van de vorige politierechters in de ogen van de wrakingskamer geen genade vinden en wel - zeer kort samengevat - wegens gebrek aan motivering respectievelijk door de wijze van motivering, doch ook in bedoelde gevallen was naar het stellige oordeel van de rechtbank sprake van een bewust traineren van het strafproces door verzoekers. In wezen wordt niet telkens de vooringenomenheid van de rechter ter discussie gesteld, maar wordt de vooringenomenheid van verzoekers jegens de rechterlijke macht als onderdeel van de Nederlandse staat geaccentueerd. Zo valt onder nummer 3.11 van de pleitnota, overgelegd tijdens het onderzoek ter zitting van 30 maart 2007, te lezen: “Benadrukt wordt dat, zoals op 20 december 2005 reeds is aangegeven (pleitnota détournement paragraaf 1.2. en hoofdstuk 5), in geen enkele Nederlandse rechterlijke uitspraak waarin de problematiek van de rechtmatigheid van het gebruik van kernwapens en de voorbereiding daartoe aan de orde waren, de rechter er blijk van heeft gegeven te goeder trouw te willen oordelen. Er is steeds sprake geweest van een grote mate van onoprechtheid, onredelijkheid en onrechtvaardigheid, dus van onrechtmatigheid. Daarbij greep de Hoge Raad uiteindelijk terug naar de immorele en misdadige theorie van Kriegsräson geht vor Kriegsmanier. De Centrale Raad van Beroep greep terug naar het Befehl ist Befehl”. Het gaat verzoekers in de onderhavige strafzaken naar het oordeel van de rechtbank ook niet om de beantwoording van de vragen van de eerder genoemde artikelen 348 en 350. Immers in dezelfde pleitnota onder nummer 6.5 staat: “Het gaat in de voorliggende zaken in hoofdzaak dus niet om de geïncrimineerde gedragingen van onze cliënten, maar om de feitelijke vraag of thans voorbereidingshandelingen plaatsvinden voor massamoord, massale vernielingen van civiele goederen en vernietiging van het menselijk leefmilieu, alsmede om de rechtsvraag of verzetsdaden daartegen gerechtvaardigd kunnen zijn”. Naar het oordeel van de rechtbank past het niet in een parlementaire democratie en rechtsstaat als de onze dat de strafrechter min of meer los van de grondslag van de tenlastelegging en buiten het kader van de meergenoemde artikelen 348 en 350 onderzoek doet naar een politieke en maatschappelijke realiteit, waarmee verzoekers zich kennelijk niet willen of kunnen verzoenen. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat eventuele beslissingen van de politierechter die niet in overeenstemming zijn te achten met het geschreven of het ongeschreven recht in hoger beroep en in het verlengde daarvan in cassatie kunnen worden aangevochten. 4. De beslissing De rechtbank, -wijst het verzoek tot wraking van mr. P.J.H. van Dellen af; -bepaalt dat volgende wrakingsverzoeken niet meer in behandeling zullen worden genomen, zoals hiervoor overwogen. Deze beschikking is gegeven door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, mr. C.B.M. Bruens en mr. P.A, Buijs, leden, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2007 in tegenwoordigheid van griffier D.A. Koopmans. Zaaknummer: 162273/EX RK07-211