Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0354

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700974/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij onderscheiden besluiten van 5 september en 14 en 26 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer  (hierna: de Minister) de aan appellante voor de tijdvakken van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 toegekende huursubsidie  nader op nihil vastgesteld en het aan haar aldus ten onrechte uitbetaalde bedrag van € 1.368,48 van haar teruggevorderd.


Uitspraak

200700974/1. Datum uitspraak: 25 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/2235 van de rechtbank Utrecht van 10 januari 2007 in het geding tussen: appellante en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 5 september en 14 en 26 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer  (hierna: de Minister) de aan appellante voor de tijdvakken van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 toegekende huursubsidie  nader op nihil vastgesteld en het aan haar aldus ten onrechte uitbetaalde bedrag van € 1.368,48 van haar teruggevorderd. Bij besluit van 15 mei 2006 heeft de Minister de daartegen door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 januari 2007, verzonden op 15 januari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 29 maart 2007 heeft de Minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. S. Sewnath, advocaat te Utrecht, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 10 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop de voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de desbetreffende bepalingen van toepassing. 2.2.    Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Hsw wordt huursubsidie slechts toegekend als degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn: 1. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of 2. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden, als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.    Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder a, kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.     Ingevolge het tweede lid, kan aan een besluit, als bedoeld in het eerste lid, terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak: a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest, b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.    Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast. 2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan de Minister van terugvordering van de haar toegekende huursubsidie had moeten afzien, heeft miskend dat zij onderdak aan een minderjarig kind en de moeder van dat kind heeft verleend en dat uit een brief van de Minister van 12 april 2006 aan de Tweede Kamer (TK, 2005-2006, Aanhangsel, no. 1255) blijkt dat een uitzondering op de regel dat ten onrechte uitgekeerde huursubsidie wordt teruggevorderd wordt gemaakt, wanneer de verblijfstitelcode 98 een alleenstaande minderjarige asielzoeker betreft. 2.4.     Het betoog faalt. Volgens die brief maakt de Minister slechts een uitzondering op de regel dat ten onrechte uitgekeerde huursubsidie wordt teruggevorderd, indien de desbetreffende medebewoner een uitgeprocedeerde alleenstaande minderjarige asielzoeker is die als pleegkind zorg van pleegouders ontvangt. De minderjarige medebewoner van appellante is echter geen alleenstaande, nu deze hier te lande tezamen met de moeder verblijft. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Den Broeder Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007 187-384.