Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0441

Datum uitspraak2007-04-27
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.732703-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

opzettelijk heeft geteeld in een pand, ongeveer 222 hennepplanten.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Locatie Alkmaar Parketnummer : 14.732703-06 Zaaknummer : 0012 PROCES-VERBAAL van de openbare terechtzitting van de politierechter voor de behandeling van Strafzaken in bovengenoemde rechtbank van 27 april 2007. Tegenwoordig: mr. F.A. Egter van Wissekerke, rechter, mr. L.B. Haneveld, officier van justitie, mr. A.J.W. Lambregts, griffier. De politierechter doet de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende [adres]. Als raadsman van de verdachte is op de terechtzitting verschenen mr. R Kiewitt, advocaat te Alkmaar. De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee, dat hij niet tot antwoorden verplicht is. De officier van justitie draagt de zaak voor. De voorzitter deelt mee de korte inhoud van de stukken, waaronder: • een op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 22 maart 2007; • een aanvullend proces-verbaal (met bijlagen) met nummer PL1000/06-167966 gedateerd 9 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar P.J. Groen, respectievelijk gedateerd 30 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J. Brandsma en M.B.M. Laan, doorgenummerd p. 1 tot en met 5 (hierna te noemen: het aanvullend proces-verbaal); • een proces-verbaal met dossiernummer PL1000/06-013135 gedateerd 19 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar P.J. Groen, doorgenummerd p. 1 tot en met 45 (hierna te noemen: het hoofd proces-verbaal); • een van het hoofd proces-verbaal deel uitmakend proces-verbaal met nummer PL1000/06-167966 gedateerd 10 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T. Ebbeling. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van verdachte (p. 31 e.v.): Ik ben sinds 4 maanden de huurder van het pand waarin de hennepplantage is aangetroffen. Het gaat om [a-straat] nummer 117B te [B]. Alle aangetroffen apparatuur is van mij. De kwekerij is acht weken geleden geïnstalleerd. Ik heb alles alleen gedaan en heb nog niet geoogst. • een van het hoofd proces-verbaal deel uitmakend proces-verbaal met nummer PL1000/06-167966 gedateerd 10 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar P.J. Groen. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant (p. 9 e.v.): Op 10 mei 2006 zag ik dat in het perceel [a-straat] 117 te [B] op de zolderetage een professionele hennepkwekerij was ingericht. In de ruimte stonden 222 hennepplanten. De planten bevonden zich in het middelstadium van de groei en waren ongeveer 4 à 5 weken oud. • een van het hoofd proces-verbaal deel uitmakend proces-verbaal met nummer PL1000/06-167966 gedateerd 10 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar J.M. Ligthart. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het door verbalisant uitgevoerde onderzoek narcotica (p. 15 e.v.): Op 10 mei 2006 kreeg ik 5 plantentoppen uit het perceel [a-straat]117 te [B] ter onderzoek aangeboden. Gelet op geur en uiterlijk waren alle plantendelen van de soort Cannabis Savita L., ook wel bekend als Hennep. Door mij werd geen zaadvorming geconstateerd. Een test van de narcotica testset leverde de aanwijzing op voor de aanwezigheid van TetraHydroCannabinol, zijnde de werkzame stof in Cannabisplanten. Gezien het vorenstaande concludeer ik dat het onderzochte materiaal hennep is. De verdachte verklaart desgevraagd ten aanzien van het hem ten laste gelegde, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als volgt. A: Ik heb in de periode voorafgaand aan 10 mei 2006 in mijn woning op [a-straat] nummer 117B te [B] opzettelijk ongeveer 220 hennepplanten geteeld. Deze zijn op 10 mei 2006 door de politie aangetroffen. B: Ik heb alles alleen gedaan en heb niet eerder geoogst. Mijn huisnummer was 117B en niet 117. Ik huurde de woning voor 900 euro per maand en betaalde dat van mijn spaargeld. Ik zit slecht in mijn inkomsten. Ik heb geen baan, geen uitkering en geen specifieke opleiding. Ik leef van het geld van mijn ouders. De officier van justitie voert het woord en vordert dat de politierechter de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot 80 uur werkstraf subsidiair 40 dagen hechtenis. De officier van justitie legt de vordering, na voorlezing, aan de politierechter over. De verdachte en de raadsman voeren het woord ter verdediging. De raadsman overhandigt zijn op schrift gestelde pleidooi en doet daarbij het verzoek deze aan het proces-verbaal ter terechtzitting te hechten. De raadsman voegt aan zijn pleidooi toe de conclusie dat, op basis van de in het schriftelijke pleidooi genoemde gronden, sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs ten gevolge waarvan de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde of ten gevolge waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, aldus de verdediging. De officier van justitie voert het woord tot repliek en meent dat er volgens het bevolkingsregister sprake is van één nummer, te weten 117, waarbij de machtiging is gegeven voor het gehele pand van nummer 117. Daarmee is de betreding van het pand door de vreemdelingenpolitie rechtmatig geweest waardoor ook de zolderetage van verdachte in dat pand betreden mochten worden. De verdediging voert het woord tot dupliek en verklaart, toevoegende dat in de hal een afzonderlijke opgang met nummer 117B aanwezig is, te persisteren. Op vragen van de politierechter verklaart verdachte voor zover van belang en zakelijk weergegeven: [a-straat] nummer 117 bestaat niet. Wanneer je bij mijn woning op [a-straat] door de voordeur binnenkomt, sta je in een hal. Links is de deur tot de woning 117A, rechtdoor is de deur tot de woning 117B. Op de bordjes buiten bij de voordeur staat ook 117A en 117B aangegeven. Vanuit 117A kan je niet doorlopen naar 117B; het zijn afzonderlijke appartementen. De Portugese vrouw was in mijn woning. Zij verbleef op dezelfde etage als waar de hennepplantage is aangetroffen. Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting. AANTEKENING MONDELING VONNIS 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd, dat 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 9 mei 2006 in de gemeente [B] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [a-straat], nummer 117) (telkens) een (grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; 2. hij op of omstreeks 10 mei 2006 in de gemeente [B] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan gelegen aan de [a-straat], nummer 117) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 222, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; Voor zover in de tenlastelegging taal - en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. Vrijspraak De politierechter verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. De politierechter overweegt dat verdachte alleen heeft verklaard over het telen van de op 10 mei 2006 aangetroffen partij hennepplanten, terwijl in het dossier geen bewijsmateriaal voorhanden is met betrekking tot eerdere partijen of oogsten. GEVAL VAN BEWEZENVERKLARING 3. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring De verklaring van de verdachte voor zover hiervoor weergegeven onder A en de inhoud van de processen-verbaal, voor zover hiervoor weergegeven. Deze bewijsmiddelen leveren op de redengevende feiten en omstandigheden, waarop de beslissing van de politierechter steunt, dat het onder 2 ten laste gelegde en hierna bewezenverklaarde door de verdachte is begaan. 4. Verweer onrechtmatig verkregen bewijs Door de raadsman is verweer gevoerd, waarbij is gesteld dat het politieoptreden onrechtmatig is geweest en het bewijs onrechtmatig is verkregen hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging danwel tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De raadsman en de verdachte hebben daarbij aangegeven dat de machtiging tot binnentreden is afgegeven voor [a-straat] nummer 117, terwijl volgens hen dit nummer als zodanig niet bestaat en terwijl verdachte woonachtig was op nummer 117B, alwaar de vreemdelingenpolitie derhalve niet had mogen binnentreden. De politierechter overweegt als volgt: Uit de stukken van het geding komt de gang van zaken voorafgaand aan het op heterdaad aantreffen van een hennepplantage in de woning van verdachte -voor zover van belang bij de bepaling van de rechtmatigheid van het politieoptreden- aldus naar voren: Op 9 mei 2006 is in het kader van de Vreemdelingenwet door de hulpofficier van justitie M.C.M. Laan een bijzondere schriftelijke machtiging tot binnentreden van woningen verleend aan opsporingsambtenaar J. Brandsma, met betrekking tot binnentreden “in perceel [a-straat] 117 te [B], bewoner onbekend”, waarbij tevens is bepaald dat “bij dringende noodzakelijkheid ingeval van afwezigheid van de bewoner(s) in de genoemde woning of woningen kan worden binnengetreden”. Het redelijk vermoeden dat aldaar een vreemdeling verbleef die geen rechtmatig verblijf had zoals bedoeld in art. 53 Vreemdelingenwet alsmede de dringende noodzakelijkheid in geval van afwezigheid van bewoner(s) binnen te treden, is in deze nader gerelateerd op p. 7 van het hoofdproces-verbaal in combinatie met p. 2 van het aanvullend proces-verbaal. Op grond van art. 53 Vreemdelingenwet is de vreemdelingenpolitie daarbij bevoegd zich toegang tot en doorgang binnen een woning te verschaffen. Blijkens het verslag binnentreden is op 10 mei 2006 om 8.00 uur krachtens eerder aangeduide machtiging o.a. door voornoemde Brandsma en Laan binnengetreden “in de woning gelegen aan [a-straat] 117 te [B]”, waarbij “na aanbellen bij genoemd perceel” de deur niet werd geopend en de voordeur is verbroken. In een soort portaal werd een tweede (binnen)deur aangetroffen, welke was afgesloten. Ook deze werd verbroken, waarna de toegang tot de woning werd verschaft. In de woning is vervolgens mevrouw [Y] aangetroffen, waarbij is gelegitimeerd en de machtiging is getoond. Blijkens p.7 en 9 van het hoofdproces-verbaal is op dezelfde verdieping als waar genoemde vrouw werd staande gehouden, een afgesloten kamer aangetroffen, waarbij op kloppen e.d. niet werd gereageerd en waarbij ook die deur werd geforceerd en geopend en waarbij toen een ruimte werd aangetroffen waar hennepplanten werden gekweekt (zijnde de ruimte waar verdachte later over heeft verklaard). Van bedoelde vondst is vervolgens de Officier van Dienst op het politiebureau in kennis gesteld en is de zaak bevroren in afwachting van de komst van inspecteur van politie Van den Hoek, die zich van de situatie heeft overtuigd en die verbalisant Groen, hoofdagent van politie, heeft verzocht een onderzoek ter plaatse in te stellen terzake overtreding van de Opiumwet. Aldaar zijn door verbalisant Groen 5 monsters genomen van de zich in bedoelde ruimte bevindende hennepplanten en zijn de aangetroffen hennepplanten voor het overige vernietigd conform de daarbij geldende regels. Gelet op bovenomschreven gang van zaken, kan worden vastgesteld dat op basis van het dossier als zodanig geen vermoeden rijst dat sprake is geweest van onrechtmatig politieoptreden in het kader van strafvordering, in het bijzonder gelet op het bepaalde in art. 96 Wetboek van Strafvordering en art. 9 lid 1 sub b en art. 9 lid 3 van de Opiumwet alsmede het gegeven dat niet (mede) in strafvorderlijk kader is binnengetreden of binnen de woning de doorgang is verschaft. Nu de verdediging evenwel -anders dan door de officier van justitie bij repliek betoogd- heeft aangevoerd dat [a-straat] nummer 117 niet zou bestaan, dat zowel op de buitengevel als in de daarachter gelegen hal, ook alleen de nummers 117A en 117B zijn aangeduid, en dat verdachte -zoals ook blijkt uit het huurcontract en de aangifte door NUON zoals die zich in het dossier bevinden- een zelfstandige woning huurde op nummer 117B, is de politierechter van oordeel dat de vraag of door de Vreemdelingenpolitie mocht worden binnengetreden op nummer 117B inderdaad van belang kan zijn voor de vraag naar de rechtmatigheid van al dan niet rechtstreeks uit dit optreden verkregen bewijsmateriaal in de strafzaak. Ingevolge artikel 5 van de Algemene Wet op het Binnentreden dient een bijzondere machtiging tot binnentreden te worden afgegeven voor één (en maximaal drie andere) concreet aan te duiden woningen. Het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2004 (LJN AP0169) bevestigt inderdaad de vaste jurisprudentie dat een afgegeven “blanco” machtiging, dat wil zeggen dat adres en/of huisnummer niet zijn ingevuld, in de weg kan staan aan de rechtmatigheid van een op het binnentreden volgend onderzoek in een woning. De politierechter is evenwel van oordeel dat in casu geen sprake is van een dergelijke machtiging waarbij het perceel niet is aangeduid, maar dat het gaat om een machtiging voor een perceel nummer 117, waarbij men ter plaatse de situatie aantreft dat perceel 117 bestaat uit 2 aparte wooneenheden met nummer 117A en nummer 117B (een situatie die overigens wel onder de letterlijke formulering van de hierboven cursief weergegeven machtiging zou kunnen vallen nu deze spreekt van perceel 117 en van genoemde woning of woningen). Ervan uitgaande dat hetgeen verdachte in deze heeft aangegeven juist is, namelijk dat nummer 117 als zodanig niet bestaat, is de politierechter van oordeel dat binnentreden op nummer 117B in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval niet zonder meer onrechtmatig is geweest. Wanneer naast een nummer A en B ook een nummer 117 had bestaan, zou dat wellicht anders liggen. In dit geval is evenwel uit het dossier het volgende op te maken: Op p.7 en 9 van het hoofdproces-verbaal wordt gerelateerd dat de Vreemdelingenpolitie ter plaatse de volgende situatie aantreft: “een toegangsdeur van perceel 117, zijnde een woonhuis gelegen boven café de Z. ([a-straat] nr. 115)”, welke toegangsdeur is geopend waarmee men toegang kreeg tot een halletje, waarin zich twee wederom afgesloten deuren bevonden (waarbij de politierechter er in combinatie met hetgeen verdachte heeft verklaard van uitgaat dat dit de toegangsdeuren tot nr. 117A en 117B betreffen). Omdat het vermoeden was gerezen dat de mogelijk illegaal in Nederland verblijvende personen zich op een van de hoger gelegen verdiepingen zouden bevinden, is de toegangsdeur in deze hal, toegang verschaffende tot de bovenverdiepingen ook geforceerd en geopend. Hierna kon men de eerste, tweede en derde verdieping bereiken. In het licht van het bovenstaande is de politierechter van oordeel dat voor de binnentredende rechercheurs - waaronder zo merkt de politierechter op degene die eerder als hulpofficier de machtiging had afgegeven te weten rechercheur Laan - duidelijk was dat zowel de machtiging voor perceel 117 als het redelijk vermoeden van illegaal verblijf, betrekking had op de boven nr. 115 gelegen verdiepingen. Nu de toegangsdeur van verdachte’s woning op nr. 117B toegang bood tot deze verdiepingen, is het binnentreden als zodanig niet zonder meer onrechtmatig geweest. Wel is de politierechter van oordeel dat de wijze waarop een en ander in de genoemde processen-verbaal is gerelateerd gebreken vertoont, nu enige vermelding van het feit dat het door verbalisanten met perceel 117 aangeduide pand bestond uit 2 apart genummerde wooneenheden, geheel ontbreekt. Laatstgenoemd verzuim brengt in het licht van de concrete omstandigheden van dit geval evenwel niet met zich mee dat sprake is geweest van een dusdanige onrechtmatigheid in het onderzoek door de Vreemdelingenpolitie, dat dit de door de raadsman bepleite gevolgen voor onderhavige strafzaak met zich mee brengt. Van doelbewuste schending en grove veronachtzaming van verdachte’s recht op een eerlijk proces is in het licht van de bovenomschreven gang van zaken geenszins sprake, zodat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging naar het oordeel van de politierechter niet in het geding is. Evenmin is de aard van het verzuim dusdanig dat daarmee sprake is van doorwerking op de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van het in de strafzaak verkregen bewijs, zijnde de -zonder verdere strafvorderlijke doorzoeking op heterdaad in het directe zicht- in de woning van verdachte aangetroffen partij hennep en de bij de politie later afgelegde en ter terechtzitting herhaalde verklaring van verdachte, zodat vrijspraak op grond van bewijsuitsluiting naar het oordeel van de politierechter niet aan de orde is. 5. Bewezenverklaring De politierechter verklaart bewezen het onder 2 ten laste gelegde, met dien verstande, dat: hij op 10 mei 2006 in de gemeente [B], opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan [a-straat], ongeveer 222 hennepplanten. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. 6. Beslissing omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het feit is strafbaar, zijnde geen omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. 7. Kwalificatie en de artikelen van de wet, welke worden toegepast Ten aanzien van feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, lid 1 onder B van de Opiumwet gegeven verbod Wetboek van Strafrecht art. 22c, 22d, 63 Opiumwet art. 3, 11 8. Beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte De verdachte is strafbaar, zijnde geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte zouden opheffen of uitsluiten. 9. Opgelegde straf T.a.v. feit 2: Werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is gepleegd, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken. De politierechter houdt voorts rekening met het feit dat verdachte (op 4 september 2006 door de politierechter te Alkmaar) eerder is veroordeeld tot straf, terwijl het onderhavige feit vóór die veroordeling is gepleegd. De politierechter geeft aan de verdachte kennis, dat deze binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt de verdachte opmerkzaam op het recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.