Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0541

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-07-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2732 ZW en 07/2810 ZW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorlopige voorziening. Kortsluiting. Weigering ziekengeld: niet meer ongeschikt voor haar arbeid.


Uitspraak

07/2732 ZW en 07/2810 ZW-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van: [verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster), in verband met het hoger beroep van: verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2007, 06/3632 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens verzoekster heeft mr. R.C. Tubbergen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Tevens is de voorzieningenrechter van de Raad verzocht om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2007. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Tubbergen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. II. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter gaat in dit geding uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster is op 24 november 2005 uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster ten gevolge van een auto-ongeluk. In verband met het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Ziektewet is verzoekster op het spreekuur gezien door een verzekeringsarts en is informatie opgevraagd bij haar huisarts. Bij besluit van 12 juni 2006 is aan verzoekster op en na 15 juni 2006 geen ziekengeld meer toegekend, omdat zij niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt geacht werd voor het verrichten van haar arbeid. Als haar arbeid werd in aanmerking genomen haar laatstelijk verrichte arbeid als administratief medewerkster. In het kader van de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker dossieronderzoek verricht, na de hoorzitting van 20 juli 2006 aanvullend medisch onderzoek verricht en heeft deze een reactie gegeven op het door verzoekster overgelegde bezwaarschrift en het rapport van OCA Werkhervatting & Reïntegratie van 17 juli 2006. De bezwaarverzekeringsarts komt in zijn rapport van 21 juli 2006 tot de conclusie dat er minimale spierspanningklachten zijn zonder wezenlijke functionele problemen, er onvoldoende klachten zijn om te kunnen spreken van een posttraumatisch stressyndroom (hierna: PTSS), hooguit kan worden gesproken van reactieve spanningsklachten, ofwel een aanpassingsstoornis, en in het rapport van OCA expliciet staat dat dit rapport niet gebruikt dient te worden voor vragen betreffende arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van de spierspanningklachten merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat bij dergelijke klachten ontstaan na een whiplashtrauma het juist van uitermate groot belang is het normale activiteitenpatroon aan te houden of weer aan te nemen, omdat dergelijke problematiek vooral bestaat uit deconditionering. Los van deze beschouwing merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat verzoekster de activiteiten in het leven van alledag nog altijd wel verricht, hetgeen duidt op voldoende belastbaarheid en dat arbeid niet bezien dient te worden naast de activiteiten in het privé-leven (huishouden, zorg voor kind), maar zo nodig in de plaats van. Bij het bestreden besluit van 25 juli 2006 is het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en stelt zich op het standpunt dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts slechts kort heeft geduurd en niet zorgvuldig is geweest en verzoekt om een nadere onafhankelijke beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard bij uitspraak van 6 april 2007. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de huisarts van verzoekster de haar voorgelegde bevindingen van de verzekeringsarts en diens verwachting verzoekster op korte termijn weer geschikt te achten voor haar werk, in haar reacties niet heeft weersproken, terwijl de van de zijde van verzoekster in geding gebrachte OCA-rapportage expliciet vermeldt dat deze niet is bedoeld voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van arbeids(on)geschiktheid. De rechtbank ziet onvoldoende onderbouwde aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat het Uwv de lichamelijke en psychische klachten van verzoekster onvoldoende heeft onderkend of dat nader onderzoek door een deskundige noodzakelijk is. In hoger beroep stelt verzoekster zich op het standpunt dat er wel degelijk sprake is van een PTSS en een whiplash. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt een rapport van psycholoog en psychotherapeut E.J.M. Lauwers van 2 mei 2007 en een schrijven van haar van 5 juni 2007 overgelegd. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans in haar rapportage van 12 juni 2007 aangegeven dat Lauwers dezelfde klachten beschrijft als door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts aangegeven en dat deze ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Lauwers benoemt de herbelevings- en angstklachten van verzoekster na het ongeval in november 2005 als PTSS en geeft in haar rapport bij de mate van maatschappelijk functioneren een GAF aan van 60-65, hetgeen volgens Huijsmans volgens de DSM-4 criteria inhoudt: “in het algemeen vrij redelijk functioneren, met enkele lichte symptomen”. Deze GAF-score impliceert volgens Huijsmans dan ook dat de medische gegevens van Lauwers het standpunt van verzoekster dat zij ongeschikt is voor haar arbeid niet onderbouwen. De Raad is van oordeel, in navolging van de rechtbank en verwijzend naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts Blanker van 21 juli 2006 en 20 september 2006 en bezwaarverzekeringsarts Huijsmans van 12 juni 2007, dat er geen aanwijzingen zijn dat de medische beoordeling in het kader van de Ziektewet onzorgvuldig is geweest. Ten aanzien van de door verzoekster ingebracht medische informatie van Lauwers heeft bezwaarverzekeringsarts Huijsmans volgens de Raad voldoende overtuigend aangegeven dat de klachten van verzoekster niet dusdanig ernstig zijn dat zij niet in staat zou zijn om haar laatstelijk verrichte werkzaamheden als administratief medewerkster, die verzoekster ter zitting heeft toegelicht, te kunnen verrichten. Er zijn verder geen medische gegevens door verzoekster overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Het rapport van OCA vermeldt duidelijk dat dit rapport niet kan worden gebruikt in het kader van een medische beoordeling voor het vaststellen van arbeids(on)geschiktheid en dat dit rapport alleen als doel heeft om te beoordelen of verzoekster een geschikte kandidaat is voor een OCA Werkhervatting & Reïntegratieprogramma. De Raad ziet geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat onder deze omstandigheden geen grond. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Tot slot ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) A. van Netten. SSw