Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0811

Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701386/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 maart 2006 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem (hierna: de Raad) aan appellante een vergoeding voor verleende rechtsbijstand toegekend van € 628,51.


Uitspraak

200701386/1. Datum uitspraak: 1 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/3734 van de rechtbank Arnhem van 12 januari 2007 in het geding tussen: appellante en de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 maart 2006 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem (hierna: de Raad) aan appellante een vergoeding voor verleende rechtsbijstand toegekend van € 628,51. Bij besluit van 6 juni 2006 heeft de Raad het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar appellante, in persoon, en de Raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten, werkzaam bij de Raad, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) geldt een toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.    Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt de Raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.    Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. 2.1.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000), voor zover thans van belang, wordt onder procedure verstaan een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college alsmede een zaak op het terrein van het bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij de administratieve rechter.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, wordt onder een advieszaak verstaan een zaak op het terrein van het tuchtrecht of het burgerlijk of bestuursrecht die geen procedure is.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de Wrb alsmede voor de verlening van rechtsbijstand in een piketzaak.    Ingevolge het derde lid worden ten behoeve van de berekening van de vergoeding de krachtens dit besluit toegekende punten vermenigvuldigd met het basisbedrag, genoemd in het eerste lid van artikel 3.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt aan een procedure het aantal punten toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald.    Ingevolge het tweede lid is artikel 12 van overeenkomstige toepassing, indien de procedure is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 heeft bijgewoond.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt als zitting aangemerkt elk optreden van een instantie bij welke de procedure wordt gevoerd die dient ter behandeling van de zaak en waarbij de rechtsbijstandverlener aanwezig kan zijn, met uitzondering van rolzittingen.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, worden aan een advieszaak waarin zes uur of meer rechtsbijstand wordt verleend, acht punten toegekend.    Ingevolge de bijlage bij het Bvr 2000 worden aan bestuursrechtelijke zaken asiel, hoger beroep, vijf punten toegekend. 2.2.    Op 4 oktober 2005 heeft de Raad toevoeging verleend voor rechtsbijstand aan […] door appellante. In dat besluit is code V043 vermeld, met de omschrijving "hoger beroep asiel". Als aanvullende omschrijving is vermeld "seocnd opinion cq daadw. H.B.".    Op 21 februari 2006 heeft appellante vergoeding gevraagd voor de verleende rechtsbijstand. Op het aanvraagformulier heeft zij bij "soort zaak" aangegeven "procedure, maar beëindigd voordat een (tussen)uitspraak is gedaan of voordat een zitting is bijgewoond" en heeft zij vermeld dat de Raad van State op 6 februari 2006 uitspraak heeft gedaan. Tevens heeft zij vermeld dat zij 10 uren aan rechtsbijstand heeft besteed. 2.3.    De Raad heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Bvr 2000 een vergoeding op basis van vijf punten toegekend. 2.4.    Appellante voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 5, tweede lid, van het Bvr 2000 van toepassing is en dat derhalve een vergoeding op basis van 8 punten moest worden verstrekt. Zij voert voorts aan dat niet valt in te zien waarom de Raad de zaak niet heeft aangemerkt als advieszaak, aangezien zij een second opinion heeft uitgebracht. Een advieszaak zou eveneens recht geven op een vergoeding op basis van 8 punten. Zij verwijst naar twee andere zaken waarin eveneens een second opinion was uitgebracht en hoger beroep was ingesteld en waarbij de Raad vergoeding op basis van 8 punten had verstrekt.   2.4.1.    Op 6 februari 2006 heeft de Afdeling in zaak no. 200508123/1 uitspraak gedaan op het hoger beroep van […]. Daarmee is de procedure waarin appellante rechtsbijstand heeft verleend, beëindigd. Dat de Afdeling met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak heeft gedaan, betekent niet dat de procedure voortijdig is beëindigd als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Bvr 2000. Van een zitting in de zin van artikel 7 van het Bvr 2000 was geen sprake.    Nu appellante namens […] hoger beroep heeft ingesteld moet de zaak ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr 2000 worden gekwalificeerd als een procedure, ook al heeft zij eveneens advies, te weten een second opinion, uitgebracht. Het advies wordt geacht te behoren tot de hoger beroepsprocedure. De Raad heeft derhalve terecht toepassing  gegeven aan artikel 5, eerste lid, van het Bvr 2000. Het staat de Raad niet vrij om van het in het Bvr 2000 geregelde vergoedingenstelsel af te wijken.    De door appellante naar voren gebrachte zaken, waarin voor de verlening van rechtsbijstand 8 punten was toegekend, zijn niet vergelijkbaar. In die zaken was op het aanvraagformulier vermeld dat het om een advieszaak ging en daarop was geen zaaknummer en datum van een uitspraak op hoger beroep vermeld.    Het betoog van appellante slaagt derhalve niet. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat. w.g. Offers     w.g. Visser Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007 148