Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0966

Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1767-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Limitering alimentatie (oud). Beeindiging is niet ingrijpend nu al 15 jaar geen alimentatie meer wordt betaald.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 1 augustus 2007 Rekestnummer : 1767-H-06 Rekestnr. rechtbank : 06/1386 [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. J. Groen, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. E.J. van der Wilk. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 14 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 21 november 2006. De vrouw heeft op 22 februari 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend. De man heeft op 16 maart 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend. Op 1 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de advocaat van de vrouw, mr C.J.W.F. Dekkers. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De procureur van de man en de advocaat van de vrouw, alsmede de man zelf, hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is – met wijziging van het vonnis van 10 december 1990 – de door de man met ingang van 1 maart 2006 te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald op € 125,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de onderhoudsverplichting van de man op 1 maart 2011 eindigt. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP 1. In geschil is, ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, het verzoek van de man tot beëindiging daarvan. 2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek tot limitering van de alimentatie te honoreren en het verzoek van de vrouw, althans van haar zoon, af te wijzen. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de onderhoudsverplichting van de man eindigt op 1 maart 2011 en, opnieuw beschikkende, de termijn van de onderhoudsverplichting te bepalen op 1 maart 2016, mét daarbij de mogelijkheid tot nadere verlenging. 4. In zijn eerste grief betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn betoog dat het bevreemding wekt dat de vrouw, die haar wil vanwege dementie niet kan bepalen, verweer voert. Het lijkt erop dat het verweer wordt gevoerd door én ten behoeve van één van haar kinderen. Zijdens de vrouw is aangevoerd dat de vrouw dementeert en is opgenomen in een verzorgingstehuis, maar handelingsbekwaam is en zelf opdracht heeft gegeven verweer te voeren. De zoon [naam] is uitsluitend contactpersoon. Het hof verwerpt de grief. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw, daarnaar gevraagd, aangegeven dat zij zelf met de vrouw heeft gesproken en dat de vrouw haar opdracht heeft gegeven om in deze procedure verweer te voeren. Vaststaat dat de vrouw niet onder curatele, of mentorschap staat, noch haar goederen onder bewind zijn gesteld, zodat zij daartoe bevoegd was. 5. In zijn tweede grief betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, de vrouw de pensioenuitkering van de [x] ontvangt op grond van een zelfstandig recht en in hetgeen de man heeft aangevoerd geen grond bestaat voor zijn verzoek tot beëindiging van deze uitkering. De man voert hiertoe aan dat de rechtbank aldus de door hem overgelegde brief van de [x] van 28 september 2006 selectief heeft gelezen en onjuist heeft geïnterpreteerd. Deze betalingsconstructie is vanwege fiscale redenen met de [x] overeengekomen. De vrouw doet aanvoeren dat uit de in eerste aanleg overgelegde stukken van [x] blijkt dat het door de vrouw rechtstreeks van [x] ontvangen bedrag betrekking heeft op het aan haar toekomende deel van het ouderdomspensioen van de man. De door de man aangevoerde fiscale redenen voor de constructie van uitbetaling heeft hij niet onderbouwd en zijn, gelet op de negatieve financiële gevolgen hiervan, niet aannemelijk. Het hof oordeelt als volgt. Aan de man kan worden toegegeven dat de rechtbank in de motivering van haar beslissing is voorbijgegaan aan de derde alinea van de brief van [x] van 28 september 2006, waarin [x] aangeeft dat niet bekend is of de regeling is gemaakt op basis van een alimentatieverplichting of op basis van het arrest Boon/Van Loon. Echter, ook het hof acht het voldoende aannemelijk dat de vrouw, op grond van een afspraak tussen partijen, uit hoofde van de verrekening van het aan de man toekomende ouderdomspensioen, een rechtstreekse aanspraak op [x] als pensioenuitvoerder heeft gekregen. Immers, de man heeft ter zitting van het hof verklaard dat het bij de scheiding van partijen zo is geregeld dat de vrouw vanaf haar 65-jarige leeftijd 40% van zijn pensioen zou ontvangen en dat [x] dat rechtstreeks zou betalen. Dit, omdat de vrouw volgens haar advocaat recht had op een deel van zijn pensioen. Dienovereenkomstig heeft de man die betalingen niet in zijn aangifte IB verwerkt. Nu de betalingen van [x] aan de vrouw derhalve niet als alimentatiebetalingen kunnen worden aangemerkt, is er ook geen dienovereenkomstige verplichting die voor beëindiging op grond van de Wet Limitering Alimentatie in aanmerking komt. 6. In zijn derde grief betoogt de man dat de rechtbank in de voorgeschiedenis en de financiële omstandigheden van de vrouw ten onrechte aanleiding heeft gezien zijn verzoek om beëindiging van de alimentatieverplichting af te wijzen, nu de vrouw op grond van de AWBZ alle verzorging krijgt die zij nodig heeft en derhalve geen behoefte – meer – heeft aan alimentatie. De alimentatie zou bij voortzetting daarvan alleen ten goede komen aan haar zoon [naam], die haar financiële zaken regelt. De vrouw meent dat de rechtbank in de voorgeschiedenis en de financiële omstandigheden van de vrouw terecht aanleiding heeft gezien het verzoek van de man om beëindiging van de alimentatieverplichting af te wijzen. Dat de alimentatieverplichting op 8 april 2006 vijftien jaren heeft geduurd, doet hieraan niet af. Vaststaat dat de vrouw krachtens het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 10 december 1990 recht had op een alimentatie van ƒ 1.350,- per maand. Volgens de vrouw zou het thans gaan om een bedrag van € 898,56 per maand. Ter zitting van het hof is namens de vrouw verklaard dat zij vanaf haar 65e jaar nimmer meer alimentatie heeft ontvangen en ook geen stappen heeft ondernomen om deze te incasseren; zij doet daar afstand van. Nu de vrouw thans 80 jaar is, heeft zij derhalve al 15 jaar geen alimentatie meer ontvangen. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volgehouden dat beëindiging van de alimentatieplicht, die op 8 april 2006 15 jaar had geduurd, voor de vrouw zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Daarbij kunnen de precieze financiële omstandigheden van de vrouw buiten beschouwing blijven omdat het feit dat zij het al 15 jaar zonder alimentatie stelt doorslaggevend is. Dit zou wellicht anders kunnen zijn indien sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan de vrouw de alimentatie thans wèl dringend nodig zou hebben. Dat de vrouw een extra bijdrage van de man kan gebruiken acht het hof aannemelijk; dat zij deze dringend nodig zou hebben echter niet. Daarbij hecht het hof tevens betekenis aan het feit dat niet de vrouw, maar de man deze procedure is begonnen. Ook de financiële omstandigheden aan de zijde van de man behoeven geen bespreking, omdat deze aan de zojuist bereikte conclusie niet kunnen afdoen. Deze grief van de man slaagt derhalve. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de man, voor zover dit ertoe strekt zijn alimentatieverplichting te beëindigen, zal worden toegewezen. 7. Gelet op het voorgaande behoeven de grieven 4 tot en met 6 en het incidenteel hoger beroep van de vrouw geen behandeling meer. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende: beëindigt de alimentatieverplichting van de man met ingang van 8 april 2006; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2007.